H6: De Cognitieve Ontwikkeling In de Babytijd Flashcards
spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om objecten te benoemen.
Referentiële stijl
uiting van één woord die voor een hele zin staat en waarvan de betekenis afhangt van de context waarin de uiting wordt gebruikt. Vb nat, mama, poes
Holofrase (eenwoordzin)
het uitwisselen en overdragen van informatie met behulp van woorden (verbale communicatie) of gebaren, gelaatsuitdrukking, lichaamshouding (non-verbale communicatie)
Communiceren
het proces waarmee je informatie codeert, opslaat en weer ophaalt.
Geheugen
een innerlijke voorstelling van een gebeurtenis of object.
Mentale representatie
het maken van op spraak lijkende maar betekenisloze geluiden.
Brabbelen
de visie dat er een genetisch bepaald, aangeboren mechanisme bestaat dat de ontwikkeling van taal aanstuurt.
Nativistische benadering
een manier van praten tegen baby’s die bestaat uit korte, eenvoudige zinnetjes, een hoge toonsoort en een zangerige intonatie.
Babytaal
leren vanuit het observeren en imiteren van gedrag van anderen.
Modelleren
het bewaren van informatie in het geheugen voor toekomstig gebruik.
Opslaan
het imiteren van mensen en scènes die niet meer aanwezig zijn.
Indirecte imitatie
de gewoonte om woorden te algemeen te gebruiken, waardoor de betekenis ervan te veel wordt gegeneraliseerd.
Overextensie (overgeneralisatie)
de systematische, betekenisvolle ordening van symbolen die de basis vormt voor communicatie.
Taal
een neuraal systeem in de hersenen dat ervoor zou zorgen dat mensen de structuur van een taal begrijpen.
Taalverwervingsmechanisme (language acquisition device, LAD)
theorie vanuit het behavioristisch perspectief die zegt dat de ontwikkeling van gedrag, en dus ook taal, verloopt via de wetten van bekrachtiging en conditionering.
Leertheorie
begrijpen wat iemand zegt.
Taalbegrip
de manier waarop we reageren op en ons aanpassen aan nieuwe informatie in de omgeving.
Adaptatie
gedrag waarbij verschillende schema’s gecombineerd en gecoördineerd worden tot een enkele actie om een probleem op te lossen.
Intentioneel gedrag
communicatie door middel van geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitatie en andere niet-linguïstische middelen.
Prelinguïstische communicatie
het besef dat mensen en objecten niet ophouden te bestaan, ook al zijn ze onzichtbaar.
Objectpermanentie
de herinnering en herkenning van een stimulus die eerder is gezien.
Visueel herkenningsgeheugen
het inzetten van taal om te communiceren, contact te hebben en te spreken met elkaar.
Taalproductie
een activiteit die de ontwikkeling van cognitieve schema’s mogelijk maakt, dankzij de herhaling van een willekeurige motorische handeling.
Circulaire reactie
een overkoepelende ontwikkelingsscore die betrekking heeft op de prestaties op vier vlakken: motorische vaardigheden, taalgebruik, aanpassingsgedrag en persoonlijke en sociale vaardigheden.
Ontwikkelingsquotiënt