H10: De Sociaal Emotionel Ontwikkeling En Persoonlijkheidskntwikkeling In De Peuter- En Kleutertijd Flashcards

1
Q

manier van opvoeden die zich kenmerkt door het niet of nauwelijks tonen van belangstelling voor het kind en door ongeïnteresseerd, afwijzend en emotioneel afstandelijk gedrag.

A

Onverschillige opvoedingsstijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

proces waarbij kinderen algemene regels en principes ontwikkelen die ten grondslag liggen aan het gedrag dat ze observeren.

A

Abstract modeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

spelvorm waarbij twee of meer kinderen daadwerkelijk de interactie aangaan doordat ze speelgoed of materiaal uitwisselen of lenen, hoewel ze niet hetzelfde doen.

A

Associatief spel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het agressief uiten van ongenoegen, vaak niet gericht op een andere persoon, maar meer op een bepaalde situatie.

A

Expressieve agressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

volgens Erikson de periode waarin kinderen van twaalf à achttien maanden tot 3 jaar zelfstandigheid en autonomie ontwikkelen als hun ouders hun verkenningsdrang stimuleren, en schaamte en zelftwijfel ervaren als ouders te veel of te weinig verwachten.

A

Stadium van autonomie-versus-schaamte-en-twijfel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

spelvorm waarbij kinderen echt met elkaar spelen (ze wisselen elkaar af, doen spelletjes of bedenken wedstrijdjes).

A

Coöperatief spel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de manier waarop iemand de genderbeleving via gedrag naar buiten brengt.

A

Genderexpressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

naar buiten, op anderen gerichte (gedrags)problemen, zoals ongehoorzaamheid, agressiviteit, vernielzucht en driftbuien.

A

Externaliserende problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wanneer de genderidentiteit niet overeenkomt met het geboortegeslacht.

A

Transgender

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kohlbergs derde (en laatste) niveau van morele ontwikkeling, waarin de persoon gericht is op in overleg overeengekomen afspraken en eigen en universele morele principes.

A

Postconventioneel niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pychoanalytisch concept waarbij jongens een erotische binding zouden ervaren met hun moeder en hun vader als concurrent zien.

A

Oedipuscomplex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het geheel van ideeën, sociale verwachtingen en maatschappelijke normen over mannelijkheid en vrouwelijkheid.

A

Gender

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

behulpzaam gedrag dat ten goede komt aan anderen.

A

Prosociaal gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de ontwikkeling van iemands rechtvaardigheidsgevoel en van zijn besef van goed en kwaad.

A

Morele ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wanneer de genderidentiteit overeenkomt met het geboortegeslacht.

A

Cisgender

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

spelvorm waarbij een kind alleen speelt, ogenschijnlijk zonder anderen op te merken.

A

Solospel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

denk- en leefwijze waarin de nadruk ligt op persoonlijke identiteit, de eigenheid van het individu en persoonlijk belang.

A

Individualistische oriëntatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

manier van opvoeden die zich kenmerkt door het stellen van weinig eisen en grenzen aan kinderen, en waarbij sprake is van een warme en verzorgende houding.

A

Permissieve opvoedingsstijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

grensoverschrijdend gedrag dat iemand inzet om – bewust of onbewust – iets kapot te maken, een ander schade te berokkenen, en/of duidelijk te maken wat diegene wel of niet wil.

20
Q

Kohlbergs eerste niveau van morele ontwikkeling, waarin de persoon gericht is op een externe autoriteit en het weegschaalmodel hanteert (gericht op het vermijden van straf en het krijgen van een beloning).

A

Preconventioneel niveau

21
Q

niet-fysieke agressie die is bedoeld om een ander psychisch te kwetsen

A

Relationele agressie

22
Q

manier van opvoeden die zich kenmerkt door controlerend, streng, star en koud gedrag, en waarbij sprake is van vaak straffen en het eisen van strikte gehoorzaamheid van kinderen.

A

Autoritaire opvoedingsstijl

23
Q

mensen die zich niet thuis voelen in de binaire gendercategorieën man en vrouw en zich daarom beter voelen bij een niet-binaire genderidentiteit, zoals een die mannelijke en vrouwelijke kenmerken combineert.

A

Non-binaire personen

24
Q

Kohlbergs tweede niveau van morele ontwikkeling, waarin de persoon gericht is op wat mensen van diegene verwachten en op wat de groep of meerderheid goed vindt.

A

Conventioneel niveau

25
spelvorm waarbij kinderen naar het spel van anderen kijken zonder zelf mee te doen.
Toekijkend spel
26
spelvorm waarbij kinderen objecten manipuleren om iets te produceren of te bouwen.
Constructief spel
27
het idee dat het overtreden van regels direct dient te worden bestraft.
Immanente rechtvaardigheid
28
het vermogen om de aard en intensiteit van emoties aan te passen tot een gewenst niveau.
Emotionele zelfregulatie
29
denk- en leefwijze waarin de nadruk ligt op onderlinge en wederzijdse afhankelijkheid
Collectivistische oriëntatie
30
de opvattingen die iemand heeft van zichzelf als persoon.
Zelfbeeld
31
als de genderidentiteit verschilt van het geboortegeslacht en degene die het betreft dat als een psychisch probleem ervaart.
Genderdysforie
32
volgens Erikson de periode van het derde tot het zesde jaar, waarin kinderen te maken krijgen met conflicten tussen het verlangen om initiatief te nemen en in het middelpunt te staan en het schuldgevoel dat voortvloeit uit de onbedoelde consequenties van hun acties.
Stadium van initiatief-versus-schuld
33
agressie die wordt gemotiveerd door de wens om een concreet doel te bereiken
Instrumentele agressie
34
aandacht voor de verschillen tussen en verscheidenheid in genderidentiteiten, -rollen en -expressies
Genderdiversiteit
35
het besef dat bepaalde objecten hetzelfde blijven, ongeacht veranderingen in vorm, omvang en uiterlijk.
Identiteit
36
spelvorm waarbij kinderen naast elkaar met hetzelfde materiaal spelen zonder wezenlijke interactie
Parallel spel
37
het stadium van morele ontwikkeling waarin kinderen regels als vast en onveranderlijk beschouwen.
Moreel realisme
38
een cognitief raamwerk waarbinnen genderrelevante informatie wordt geordend.
Genderschema
39
pychoanalytisch concept waarbij meisjes een obsessieve liefde voor hun vader zouden vertonen, waarbij rivaliteit en afstand ten opzichte van de moeder ontstaat.
Elektracomplex
40
liefdevolle en emotioneel ondersteunende manier van opvoeden, die zich enerzijds kenmerkt door het hanteren van duidelijke en consistente regels en anderzijds door het uitleggen aan kinderen waarom zij zich op een bepaalde manier moeten gedragen.
Autoritatieve opvoedingsstijl
41
spelvorm die bestaat uit eenvoudige, zich herhalende activiteiten
Functioneel spel
42
het stadium van morele ontwikkeling waarin kinderen zich ervan bewust worden dat formele spelregels kunnen worden gewijzigd als de mensen die het spel willen spelen het daarmee eens zijn.
Autonome coöperatiestadium
43
het stadium van morele ontwikkeling waarin kinderen gedeelde regels leren tijdens sociale spelletjes en deze regels nog steeds als grotendeels onveranderlijk beschouwen.
Beginnende coöperatiestadium
44
45