H5: De Babytijd Flashcards

1
Q

een stoornis waarbij kinderen stoppen met groeien door een gebrek aan stimulatie en aandacht van hun ouders. = ………………………….

A

Failure-to-thrive-syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het principe dat verschillende lichaamssystemen een verschillend groeitempo kennen. = ……… … .. …………….. … ………….

A

Principe van de onafhankelijkheid van systemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een chronische ziekte door te veel vetophoping in het lichaam, waarbij iemand een BMI heeft van 30 of meer.

A

Obesitas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de bovenste laag van de hersenen.

A

Hersenschors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een afgebakende tijdspanne, meestal vroeg in het leven, waarin mensen extra gevoelig zijn voor bepaalde omgevingsinvloeden en sterk ontvankelijk zijn voor het leren van specifieke vaardigheden.

A

Gevoelige periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het principe dat de ontwikkeling zich vanuit het centrum van ons lichaam naar buiten toe voltrekt.

A

Proximodistaal principe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de onverklaarbare dood van een ogenschijnlijke gezonde baby voor de leeftijd van 1 jaar.

A

Wiegendood of sudden infant death syndrome (SIDS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een door ondervoeding veroorzaakte ziekte waarbij kinderen stoppen met groeien.

A

Marasme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het principe dat eenvoudige vaardigheden zich doorgaans afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar ontwikkelen, en later geïntegreerd worden in complexere vaardigheden. = …….. … ……………. ………….

A

Principe van hiërarchische integratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

instrument om de ontwikkeling van kinderen vanaf 16 dagen tot en met 42 maanden en 15 dagen in kaart te brengen.

A

Bayley Scales of Infant Development (BSID-III-NL)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de kleine ruimte tussen neuronen.

A

Synaps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zich herhalende, cyclische gedragspatronen.

A

Ritmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

theorie die de ontwikkeling van een kind ziet als een dynamisch systeem; alles ontwikkelt zich tegelijk en hangt nauw samen met de ervaringen die het kind opdoet.

A

Dynamische systeemtheorie van ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stof die het mogelijk maakt dat neuronen met elkaar communiceren.

A

Neurotransmitter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur veranderbaar is

A

Plasticiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het gemiddelde functioneren van een grote steekproef van kinderen van een bepaalde leeftijd

17
Q

het gemiddelde functioneren van een grote steekproef van kinderen van een bepaalde leeftijd

18
Q

de periode tijdens de slaap van oudere kinderen en volwassenen die geassocieerd wordt met dromen.

A

Rapid eye movement-slaap (REM-slaap)

19
Q

de periode tijdens de slaap van oudere kinderen en volwassenen die geassocieerd wordt met dromen.

A

Rapid eye movement-slaap (REM-slaap)

20
Q

een vettige substantie die de neuronen beschermt en de overdracht van zenuwsignalen versnelt.

21
Q

niet-aangeleerde, gestructureerde, onvrijwillige respons die automatisch optreedt in de aanwezigheid van bepaalde stimuli.

22
Q

het principe dat groei een patroon volgt dat begint met het hoofd en de bovenste lichaamsdelen en zich vervolgens uitstrekt naar de rest van het lichaam. = …………….. ………

A

Cefalocaudaal principe

23
Q

de eerste gewaarwording van een stimulus opgevangen door de zintuigen.

24
Q

benadering waarbij bekeken wordt hoe informatie die verschillende individuele zintuigen opvangen, wordt geïntegreerd en gecoördineerd.

A

Multimodale benadering van perceptie

25
de actiemogelijkheden die een bepaalde situatie of stimulus verschaft.
Affordances
26
de mate van bewustzijn van interne en externe stimulatie.
Gedragstoestand
27
een door ondervoeding veroorzaakte ziekte waarbij de maag, de ledematen en het gezicht van een kind water vasthouden en opzwellen.
Kwashiorkor
28
de basiscel van het zenuwstelsel.
Neuron
29
het proces van betekenisgeving of interpretatie van zintuiglijke informatie door de hersenen.
Perceptie
30
letterlijk vertaald ‘syndroom van door elkaar geschudde baby’, waarbij een baby letsel vertoont doordat het door elkaar is geschud (ook wel Abusive Head Trauma genoemd).
Shakenbabysyndroom
31
plotselinge onverwachte kindersterfte: elke onverwachte en plotselinge dood van een baby, meestal tijdens de slaap en/of in de slaapomgeving van het kind.
Sudden unexpected infant death (SUID)
32
de meestgebruikte maat om overgewicht te definiëren, gebaseerd op de verhouding tussen lengte en gewicht (kg/m2): het gewicht (in kilo’s) gedeeld door het kwadraat van de lengte (in meters).
BMI (Body Mass Index)
33
de actiemogelijkheden die een bepaalde situatie of stimulus verschaft. Bv de pop van Erik heeft verschillende affordances : hij kan het vastpakken en erin knijpen, hij kan luisteren naar het gepiep en hij kan er lekker op kauwen
Affordances