H4 Woorden D/F Flashcards
1
Q
der Sportplatz
A
het sportveld
2
Q
Het sportveld
A
der Sportplatz
3
Q
der Wettkampf
A
De wedstrijd
4
Q
De wedstrijd
A
der Wettkampf
5
Q
die Mannschaft, die Mannschaften
A
Het team, de teams
6
Q
Het team, de teams
A
die Mannschaft, die Mannschaften
7
Q
die Meisterschaft
A
Het kampioenschap
8
Q
Het Kampioenschap
A
die Meisterschaft
9
Q
das Mitglied, die Mitglieder
A
Het lid, de leden
10
Q
Het lid, de leden
A
das Mitglied, die Mitglieder
11
Q
das Schwimmbad
A
Het zwembad
12
Q
Het zwembad
A
das Schwimmbad
13
Q
das Spiel
A
Het spel, de wedstrijd
14
Q
Het spel, de wedstrijd
A
das Spiel
15
Q
das Wochenende, am Wochenende
A
Het weekend, in het weekend
16
Q
Het weekend, in het weekend
A
das Wochenende, am Wochenende
17
Q
Das macht Spaß!
A
Dat is leuk!
