DU H1 ww D-N & N-D Flashcards
1
Q
ankreuzen
A
aankruizen
2
Q
aankruizen
A
ankreuzen
3
Q
arbeiten
A
werken
4
Q
werken
A
arbeiten
5
Q
beantworten
A
beantwoorden
6
Q
beantwoorden
A
beantworten
7
Q
bedeuten
A
betekenen
8
Q
betekenen
A
bedeuten
9
Q
fragen
A
vragen
10
Q
vragen
A
fragen
11
Q
hören
A
horen/luisteren
12
Q
horen/luisteren
A
hören
13
Q
lesen
A
lezen
14
Q
lezen
A
lesen
15
Q
machen
A
maken
16
Q
maken
A
machen
17
Q
sagen
A
zeggen
18
Q
zeggen
A
sagen
19
Q
schreiben
A
schrijven
20
Q
schrijven
A
schreiben
21
Q
übersetzen
A
vertalen
22
Q
vertalen
A
übersetzen
23
Q
unterstreichen
A
onderstrepen
24
Q
onderstrepen
A
unterstreichen
25
Q
bekommen
A
krijgen
26
Q
krijgen
A
bekommen
27
Q
benutzen
A
gebruiken
28
Q
gebruiken
A
benutzen
29
Q
brauchen
A
nodig hebben
30
Q
nodig hebben
A
brauchen