DU Vraag N-D Flashcards
1
Q
Hoeveel kost het zakje chips?
A
Wie viel kostet die Tüte Chips?
2
Q
Waar vind ik de snoepjes?
A
Wo finde ich die SüBigkeiten?
3
Q
Anders nog iets?
A
Sonst noch etwas?
4
Q
Wil je nog een toetje?
A
Möchtest du noch einen Nachtisch?
5
Q
Heeft het gesmaakt?
A
Hat es geschmeckt?