H4 Woorden A Flashcards
1
Q
De bal, De ballen
A
der Ball, der Bälle
2
Q
der Schläger, die Schläger
A
het racket, de rackets
3
Q
der Stift, die Stifte
A
de pen, de pennen
4
Q
der Turnschuh, die Turnschuhe
A
de gymp, de gympen
5
Q
der Verrein, die Verreine
A
de vereniging, de verenigingen
6
Q
der Wettkampf, die Wettkämpfe
A
de wedstrijd, de wedstrijden
7
Q
die Sportat, die Sportarten
A
de sport, de sporten
8
Q
das Hobby, die Hobbys
A
de hobby, de hobby’s
9
Q
das Tor, die Tore
A
het doel, de doelen
het doelpunt, de doelpunten
10
Q
einfach - schwer
A
eenvoudig - moeilijk
11
Q
Fußball spielen
A
Voetbal spelen
12
Q
gewinnen - verlieren
A
Winnen - verliezen
13
Q
joggen
A
Hardlopen
14
Q
laufen
A
Lopen
15
Q
liegen
A
Liggen
16
Q
reiten
A
Paardrijden
17
Q
schwimmen
A
Zwemmen
18
Q
schießen
A
Schieten
19
Q
Ski fahren
A
Skiën
