H4 woorden B Flashcards
1
Q
der Absatz
A
De alinea
2
Q
der Ausflug, die Ausflüge
A
Het uitje, de uitjes
3
Q
der Zuschauer, die Zuschauer
A
De toeschouwer, de toeschouwers
4
Q
die Einleitung
A
De inleiding
5
Q
die Minute, die Minuten
A
de minuut, de minuten
6
Q
die Stunde, die Stunden
A
Het uur, de uren
7
Q
bleiben
A
Blijven
8
Q
kämpfen
A
Vechten
9
Q
klettern
A
Klimmen
10
Q
mitmachen
A
Meedoen
11
Q
reisen
A
Reizen
12
Q
spazieren
A
Wandelen
13
Q
stolz sain auf
A
Trots zijn op
14
Q
träumen
A
Dromen
15
Q
ähnlich
A
Soortgelijk
16
Q
dreckig
A
Vies
17
Q
gefährlich
A
Gevaarlijk
18
Q
leider
A
Helaas
19
Q
lustig
A
Grappig
