H3: perspectieven op management Flashcards

1
Q

ontstaan management perspectieven

A

> tijdsgeest
ideologie
wetenschappelijke situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 hoofdstromingen

A

> klassiek management perspectief
HR benadering (gedragsmatig perspectief)
systeembenadering
contingentiebenadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4 zijstromen

A

> kwantitatieve benadering
besluitvormingstheorie
stakeholdersbenadering
institutionalisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

invalshoek perspectief

A

> situering in de tijd
typische kenmerken
bijzondere aandachtspunten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

klassiek management perspectief (1)

A

= rationeel management perspectief
>Pioniers: Taylor, de Gilbreth’s, Fayol, Weber

2 stromingen:
1. wetenschappelijk management (taylor, gilbert): concentreert zich op het management van productorganisaties en productie afdelingen

  1. klassieke organisatietheorie/bureaucratisch management (fayol/weber): spitst zich toe op alle soorten van organisaties en op de hele organisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

HR of gedragsmatig perspectief

A

> Pioniers: Mayo, Follet, Maslov, Herzberg, Mc Gregor

> Disciplinaire achtergrond: Sociologie/psychologie

> Mens = Complex wezen, irrationele logica beïnvloedt rationele logica

> Mensgerichte benadering, gelukkige mensen presteren beter

> Management = wat motiveert mensen

> Organisatie = Groep van mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

systeembenadering

A

> Pioniers: Miller & Rice, Boulding, Katz & Kahn, Forrester

> Disciplinaire achtergrond: divers (natuurwetenschappen, psychologie..)

> Integreert het klassieke en gedragsmatige perspectief

> Mechanistische visie maar erkent de complexiteit en invloed van mensen

> Management = focus op interacties

> Organisatie = Systeem dat bestaat uit verschillende subsystemen die onderling met elkaar interageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

contingentiebenadering

A

> Pioniers: Burns & Stalker, Woodward, Lawrence & Lorsch

> Disciplinaire achtergrond: gedragswetenschappen

> Bouwt verder op het systeemdenken

> Management = Situationeel

> Organisatie = afhankelijk van omgeving:
Extern: stabiel/dynamisch, technologie, voorspelbaarheid..
Intern: ondernemingsopvang, professionalisering, fase in levenscyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hersey & Blanchard

A

4 leiderschapstijlen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kwantitatief management perspectief

A

> Pioniers: geen fundamentele wetenschappers  pragmatisch

> Focus op ontwikkelen van technieken en modelleringssystemen

> Eenvoudig mensbeeld

> Voorraadbeheer
Queing theories
Ratio berekeningen (KPI)
Trendanalyse…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

besluitsvorming theorie

A

> Pioniers: Simon, Cyert & March

> Disciplinaire achtergrond: multidisciplinair, vaak gedragswetenschappelijk

> Mens: beperkt rationeel, wordt gedreven door eigenbelang

> Focus op besluitvormings, informatie- en verwerkingsproces

> Doelstellingen zijn “gekleurd” door eigenbelang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stakeholders benadering

A

> Pioniers: Campbell, Carroll, Mitchell

> Disciplinaire achtergrond: vooral gedragswetenschappen

> Bouwt verder op besluitvormingstheorie

> Mens: beperkt rationeel, wordt gedreven door eigenbelang

> Focus op de diversiteit in de belangen van de stakeholders en de interacties daartussen. Veel aandacht voor macht en gezag en de dynamiek die daaruit ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

institutionele benadering

A

> Pioniers: Dimaggio, Powell, Scott..

> Disciplinaire achtergrond: vooral economen en sociologen

> Groeit voort uit gedragsmatig perspectief

> Focus op bedrijfscultuur en isomorfistisch gedrag (waarden, tradities..)

> organisatiecultuur wordt sterk beïnvloed door maatschappelijke context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

typische kenmerken klassiek management perspectief

A

> Machinistische benadering (management is programmeren van immense computer of machine), programmatuur uitschrijven
Mens - Machine beeld (1. mens is rationeel wezen, 2. alle mensen hebben dezelfde eigenbelangen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

basis receptuur (taylor)

A

> ontwikkel wetenschappelijk onderbouwde inzichten en richtlijnen
kies voor een verantwoorde toewijzing van de taakverdeling (juiste man op de juiste plaats)
train, onderricht en steun arbeiders wetenschappelijk onderbouwd
beloon arbeiders ifv geleverde prestaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

POLC: klassiek management

A

> plannen

  1. doelen van organisatie = essentiële uitgangspunten voor de werking van organisatie
  2. efficiëntie is het ultieme doel van elke organisatie

> organiseren

  1. formele organisatie structuur
  2. ver doorgedreven taakspecialisatie
  3. coördinatie via regels en directe supervisie
  4. bureaucratische organisatie = meest efficiëntz structuur

> leiding geven

  1. eenduidige, autoritaire leiderschapsstijl
  2. geen/weinig inspraak of participatie

> controleren

  1. radicale, strikte controles
  2. controles met uitgesproken mechanistisch karakter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het Fordisme

A

= toepassing van tayloristische principes in massa assemblagelijnen en het lopende band principe
> poging om de aspiratie naar sociale harmonie tussen arbeidersklasse en ondernemers concreet vorm te geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Gedragsmatig management perspectief (2)

A

Mensgerichte bendadering, nadruk op het feit dat organisaties MENSEN zijn
> management is niet programmeren
> mens is te complex, te grillig
> aandacht, respect, interesse en sociale contacten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hawthorne experimenten van Mayo

A

> opzet: klassiek management perspectief > in welke mate heeft de ene verandering in arbeidsomstandigheden invloed/effect op de output van arbeiders
verwacht: betere arbeidsomstandigheden = betere output
besluit: gelukkige en tevreden medewerkers zetten beduidend betere prestaties neer en deze tevredenheid heeft veel te maken met de aanwezigheid van goede intermenselijke verhoudingen tussen de medewerkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Motivators volgens Maslov

A

piramide van 5 lagen

  1. biologisch/ fysiek
  2. veiligheid
  3. affectie/genegenheid
  4. persoonlijke erkenning
  5. zelfontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Motivators volgens Herzberg

A

> dissatisfactiefactoren
1. genereren bij gebrek of negatieve invulling demotivatie
vb. (laag) salaris, (slechte) werkomstandigheden
satisfactiefactoren
1. generen bij aanwezigheid motivatie
vb. erkenning, verantwoordelijkheid, groeimogelijkheden

22
Q

motivators volgens McGregor

A

> x theorie
= mensen zijn van nature lui, weinig dynamisch, veranderingsavers
= motivatie via bestraffing, beloning, strikte controle

> y theorie
= mensen zijn van nature hardwerkend, geïnteresseerd, enthousiast, bereid om verantwoordelijkheid te dragen
= motivatie via betrokkenheid en inspraak

23
Q

POLC: gedragsmatig mng perspectief

A

> Plannen
1. invoed vanwege complexe mensbeeld op de formuleringen van doelen = doelen zijn niet eenduidig en gelijk voor alle medewerkers of organisatieleden

> Organiseren

  1. informele organisatie structuur
  2. belang van groepen en de groepsdynamiek binnen organisaties

> Leiding geven

  1. werknemersgerichte leiderschapstijl: meest efficiënte en effectieve leiderschapstijl
  2. inspraak of participatie van werknemers
  3. motivatie van medewerkers = belangrijk punt voor leiders

> controleren
1. invleod vanwege complex mensbeeld op gehanteerde controlesystemen: controleren van menselijk gedrag is moeilijk

24
Q

Systeembenadering (3)

A

> integratie van het klassieke en het gedragsmatig managementperspectief. de systeembenadering beschouwt organisatie als
een systeem dat bestaat uit onderdelen en subsysystemen (onderling verboden en van elkaar afhankelijk, samen 1 geheel)
subsysteem is samenhangende entiteit of component of kenmerk van deze entiteiten.

> metafoor van de klok met radartjes en veren

25
Q

sociotechniek

A

> de sociotechniek besteed veel aandacht aan de wijze waarop sociale, intermenselijke relaties en technische kenmerken van arbeid samenkomen in wat zij ‘unified interactive socio technical’ systeem noemen binnen de organisatie. verder bestuderen ze de verschillende wijzen waarop jobs of functies binnen zon systeem vorm kunnen/moeten krijgen

26
Q

context/omgeving

A

> systemen en subsystemen operen binnen een bepaalde context = omgeving
gesloten systeem: geen wisselwerking met de externe omgeving, ze oefent geen invloed uit op de omgeving en word er ook nie door beïnvloedt
open systeemm heeft een dynamische, intense wisselwerking met haar omgeving: ze oefendt er wel invloed op uit en word er ook door beïnvloedt

27
Q

wisselwerking tussen subsystemen/systemen/omgeving

A

> synergie: effect van geheel of alle subsystemen samejn is groter dan dat van de subsystemebn afzonderlijk
grenzen/boundaries: elk systeem en subsysteem kent grenzen
stromen/flows: door systemen en subsystemen vloeien stromen van informatie, goederen en middelen
feedforeward/feedback: informatiestromen kunnen voorafgaandelijk aan acties worden overgemaakt aan andere systemen, subsystemen en omgeving

28
Q

POLC: systeembenadering

A

Plannen
> veel aandacht voor voorbereiding van de planning
> plannen sluiten expliciet aan bij de kenmerken van de doelomgevingen van organisaties

Organiseren
> elk subsysteem heeft zijn eigen leefwereld en dit heeft gevolgen voor de vormgeving van de interne structuur
> veel aandacht voor de coördinatie

Controleren
> controle via feedforward en feedbackinformatiesysteem

Andere aandachtspunten
effectiviteit/efficiëntie: de doelmatigheid en de efficiëntie van een organisatie hangt niet enkel af van de doelmatigheid en efficiëntie van een subsysteem van van de interactie en coördinatie van de subsystemen in functie van het geheel

29
Q

Contingentiebenadering: algemeeb

A

> relatie met de systeembenadering: organisaties zijn open, complexe organisme die sterk beïnvloed woerden door de typische kenmerken van de externe omgeving
bijzondere variantie van het systeemdenken

Managen van de organisatie is situationeel
> geen simplistische of universele management regels
> contingentiefactor = kenmerk van de organisatie en/of haar omgeving die een invloed heeft op de wijze waarop organisaties worden gemanaged

30
Q

POLC: contingentiebenadering

A

plannen
> veel aandacht aan het voorbereidende werk van de planning

Organiseren
> veel aandacht aan de wijze waarop contingentiefactoren de structuur van de organisatie beïnvloeden

Leiden
> aandacht aan de wijze waarop situaties de keuze van leiderschapstijlen beïnvloeden

Plannen
>

31
Q

Kwantitatief mngperspectief: algemeen

A

> relatie met algmeen mngperspectief: mens is machine
Mathematische modellen en technieken
prognose-instrumenten en simulatietechnieken: toekomstige noden of behoeften trachten in te schatten
controle of opvolgingsinstrumenten

32
Q

POLC: kwantitatief mngperspectief

A

plannen
> veel aandacht voor gebruik van prognoses en simulaties die de toekomstige omgeving voorspellen

controleren
> aandacht voor gebruik van gesofisticeerde en overwegend kwantitatieve controle instrumenten

33
Q

Besluitvormingstheorie: algemeen

A

> relatie met gedragsmatig mngperspectief
de mens als rationeel wezen (niet in staat om informatie te verzamelen en verwerken)
de mens gedreven door eigenbelang

34
Q

POLC: besluitvormingstheorie

A

plannen
> veel aandacht voor bijzondere kenmerken van het besluitvormingsproces
> veel aandacht voor de vergelijking tussen het rationele versus het niet rationele besluitvormingsproces
> doelen van een organisatie sluiten aan bij het eigenbelang van welbepaalde groepen van medewerkers / individuen

35
Q

Bijzondere aandachtspunten: besluitvormingstheorie

A

> informatiefilters: door beperkte rationaliteit en het eigenbelang onmogelijk de beste beslissingen te nemen
besluitvormingsprocessen
aandachtspunt is het verloop, karakter en management van organisationele besluitvormingsprocessen

36
Q

stakeholdersbenadering: algemeen

A

> relatie met gedragsmatig mngperspectief
mensbeeld gedragsmatige management perspectief staat centraal
stakeholders = alle belanghebbenden van de organisatie, individuen of groepen van individuen wiens positie , persoonlijke noden op een directe wijze en in grote mate worden beinvloed door het gedrag van de organisatie
er wordt gehandeld en geredeneerd vanuit eigenbelang = opportunisme
machtsconflicten en disfunctioneel gedrag: gedrag dat de realisatie v/h gem. doel verminder-t

37
Q

interne stakeholder: eigenaar

A

belangen
> opbrengst of meerwaarde van de door hen gerealiseerde investering
> uitgekeerde winst

38
Q

interne stakeholder: topmanager

A

belangen
> prestige, uitstraling van de organisatie
> imago van de organisatie
> macht en controle over de organisatie

39
Q

interne stakeholder: Middenmanagers

A

> persoonlijke groei en ontwikkeling binnen het eigen specialisme en of vakgebied

40
Q

interne stakeholder: niet managers

A

> hoog loon
jobzekerheid
interessante, uitdagende job

41
Q

externe stakeholder: overheid

A

belangen
> efficiënt en duurzaam gebruik van grondstoffen
> respect voor juridisch kader
> betalen van vn belasting
> verschaffen van werk
> zorg voor het milieu en bedrijfsomgeving

42
Q

externe stakeholder: klanten

A
belangen
> goede prijs/kwaliteit verhouding
> uitgebreid assortiment
> innovatieve producten/diensten
> trendy producten en of diensten
 > service na verkoop
43
Q

externe stakeholders: leveranciers

A

belangen
> onderhandelingsruimte bij geplaatste bestellingen
> correcte en tijdige betaling
> kredietwaardig imago

44
Q

externe stakeholders: verstrekkers van financiële middelen

A

> kredietwaardig imago

> cerrecte en tijdige terugbetalingen

45
Q

drukkingsgroepen

A

belangen
> zorg en aandacht voor hun belang
> concrete acties
> onderhandelingsruimte

46
Q

POLC: stakeholdersbenadering

A

Plannen
> veel aandacht voor bijzondere kenmerken van het besluitvormingsproces
> gemeenschappelijk doel weerspiegelt de belangen van de dominante stakeholder

Organiseren
> veel aandacht voor de verdeling van macht en gezag
> veel aandaht voor de zogenaamde machtsbronnen
> veel aandacht voor de wijze waarop macht kan worden gemobiliseerd

controleren
> controleproces impliceert manoeuvreerruimte voor stakeholders om de eigenbelangen te dienen

47
Q

bijzondere aandachtspunten: stakeholdersbenadering

A

> Informatie filters
- ifv eigenbelangen
besluitvormingsprocessen
- politieke processen waarin betrokkenen politiek gedrag vertonen
politiek gedrag
- gedrag waarbij er zeer gericht wordt gestreeft naar een verbetering van de eigen machtspositie en zo de eigen invloed binnen de organisatie (coalitie, lobby)

48
Q

Institutionele management bedandering: algemeen

A

> relatie met gedragsmatigmanagement perspectief
complexe mensbeeld staat centraal
concept ‘instituut’ = gevestigde orde of sociale constructie die regelgebonden en zo gestandaardiseerd gedrag vertoont
institutionalisme: het gedraag van organisatie wordt niet enkel beïnvloed door rationele, doelgericht overwegingen maar veeleer door historisch gegroeide culturele waarden, tradities, gewoonten, routines…
het belang van de maatschappelijke omgeving

49
Q

isomorfistisch gedrag

A

> invloed vanwege de maatschappelijke omgeving

50
Q

institutionele bendaring: POLC

A

organiseren
> organisatiestructuur wordt sterk bepaald door de maatschappelijke context

cultuur
> veel aandacht voor organisatie cultuur

effectiviteit
> overleving van een organisatie heeft te maken met de wijze waarop de organisatie zich inpast in het maatschappelijk veld