H3 - Creativiteit En Innovatie Flashcards

1
Q

Waarvoor heb je creativiteit nodig binnen ondernemend gedrag?

A
  • je producten en diensten verbeteren
  • klanten beter te helpen
  • werkzaamheden beter te laten verlopen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar moeten bedrijven zich constant aan aanpassen?

A

Aan veranderende behoeften en wensen van de klant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is innovatie?

A

Het leveren van nieuwe producten en diensten tegen betaling, een idee dat leidt tot een nieuw product of dienst waarvoor een klant bereid is te betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat staat aan de basis van innovatie?

A

Creativiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Met welke 5 activiteiten heeft innovatie te maken?

A
  1. Het stimuleren en organiseren van creativiteit bij werknemers
  2. Produceren product/dienst
  3. Markt: behoeften en daadwerkelijk betalende klanten
  4. Financiën: kosten producten en op de markt brengen
  5. Organisatie: nieuw personeel, wettelijke eisen en vergunningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is creativiteit?

A

Een menselijke vaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kan creativiteit worden gedefinieerd? (6)

A
  1. Nieuws, niet gewoon, niet normaal, anders, verrassend
  2. Een handig verbetering van iets wat al bestaat
  3. Iets nieuws scheppen wat nog niet bestond
  4. Creativiteit is een mentaliteit
  5. Creatief denken is het in verband brengen van dingen of ideeën die voorheen geen verband met elkaar hielden of leken te houden
  6. Creativiteit voegt waarde toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 3 misverstanden over creativiteit

A
  1. Creativiteit is een gave en valt niet aan te leren
  2. Creativiteit, dat is toch goed kunnen schilderen, boetseren of wandkleden maken? —> toegevoegde waarde
  3. Creativiteit is voor softies, daar scoor je in de harde wereld echt niet mee
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat bezitten de computer en het internet niet?

A

Empathie, verbeeldingskracht en creativiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe verwerken rechter en linker hersenhelft informatie?

A
  • rechter: begrijpt meer van taal
  • linker: meer gericht op de grammaticale zinsopbouw
  • beide: spreken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de drie fases van waarnemen?

A
  1. Opname van informatie via zintuigen: zien, horen, voelen, proeven en ruiken
  2. Verwerking van zintuiglijke informatie tot een begrijpelijk beeld
  3. Beoordeling van dat beeld (referentiekader koppeling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een referentiekader?

A

Het geheel van ervaringen dat een persoon vanaf zijn jeugd opbouwt in de vorm van kennis, gevoelens en oordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat geeft een referentiekader jou (voordelen)?

A

Structuur, samenhang en overzicht (je weet waar je aan toe bent)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het voordeel van het denken in vaste patronen?

A

Dat gaat snel en is heel praktisch. De meest voor de hand liggende optie komt eerst naar boven en het is niet nodig om alle mogelijkheden te verkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het nadeel van het denken in vaste patronen?

A

je trekt te snel conclusies en vult zaken in, waarbij minder relevante informatie wordt weggelaten (selectieve waarneming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Door welke waarnemingsprincipes wordt onze waarneming verstoord?

A

Eerste indruk
Voorgrond en achtergrond
Nabijheid en gelijkheid
Geslotenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe beoordelen we mensen?

A

Op een vluchtige en schematische wijze op een aantal punten die voor jou belangrijk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke 2 waarnemingsposten kunnen worden gemaakt tijdens de eerste indruk?

A
  1. Halo-effect

2. Horn-effect

19
Q

Wat is het halo-effect?

A

de positieve eigenschappen van een persoon vergroot je uit tot een positief totaalbeeld

20
Q

Wat is het Horn-effect?

A

De nadruk ligt teveel op een negatieve eigenschap, waardoor andere eigenschappen ook al negatief worden ervaren en ontstaat soms op basis van een ervaring of een eigenschap

21
Q

Hoe kan de ‘achtergrond’ onze waarneming verstoren?

A

Je maakt onbewust onderscheid tussen het onderwerp waarop zij hun aandacht willen richten en alles wat zich daaromheen bevindt

22
Q

Wat is het principe van nabijheid?

A

dingen die bij elkaar staan interpreteren we alsof ze ook bij elkaar horen

23
Q

Wat is het principe van gelijkheid?

A

Wat hetzelfde is hoort samen en worden als gelijksoortige eenheden gezien

24
Q

Wat is het principe van geslotenheid?

A

Losse indrukken voeg je samen tot een geheel

25
Q

Waar heeft een ondernemende werknemer oog voor?

A

Detail

26
Q

Waar begint creatief denken mee?

A

Loslaten van vaste denkpatronen

27
Q

Wat zijn de drie fasen om vaste denkpatronen los te laten?

A
  1. De startfase: focus op de opdracht | warming-up
  2. De divergerende fase: het begin | uitwaaierende fase, de divergerende fase | rust nemen
  3. De convergerende fase: selecteren | opnieuw focus op de opdracht | idee uitwerken als input voor innovatie
28
Q

Welke vier vraagstelling kun je gebruiken tijdens de warming-up van de startfase om je hoofd vrij te maken van wat je aan het doen was en te richten op het hier en nu, om vaste denkpatronen los te laten?

A
  • hoe zou je over 4 jaar herinnerd willen worden?
  • ga in je verbeelding naar een ruimte in je huis, loop er rond, kijk rond, voel, ruik, en verander de inrichting in gedachten
  • wat heb je laatst met je vrienden gezeten? Hoe proefde en rook het?
29
Q

Wat is divergeren?

A

Alle kanten op denken, divergeren, uitwaaieren

30
Q

Welk motto past bij de divergerende fase?

A

Creativiteit zoekt chaos

31
Q

Wat doe je tijdens de uitwaaierende fase van de divergerende fase om vaste denkpatronen los te laten?

A

Brainstormen: ideeën verzamelen, feiten, problemen, kenmerken, gevolgen, oorzaken, oplossingen, etc

32
Q

Wat is convergeren?

A

Naar een punt richten

33
Q

Welk motto past bij de convergerende fase?

A

Creativiteit zoekt ordening

34
Q

Hoe kun je de hoeveelheid ideeën het beste verkleinen in de convergerende fase, tijdens de ‘opnieuw focus op de opdracht’ fase, om vaste denkpatronen los te laten?

A

Top 3: minder dan 15 ideeën
Top 5: 15-40 ideeën
Ideeënbox: meer dan 40 ideeën

35
Q

Hoe werkt de ideeënbox?

A

Tel het totale aantal bedachte ideeën en deel dat door het aantal deelnemers (rond af naar boven). Dit getal is het totale aantal stickers dat elke deelnemer mag opplakken en kiezen voor:

  • blauw: niet bijzonder origineel, goed uitvoerbaar en resultaat op korte termijn
  • rood: origineel en uitvoerbaar, aantrekkingskracht
  • geel: heel origineel, (nog) niet duidelijk hoe uit te voeren, idee voor de toekomst
36
Q

Wat zijn de voordelen van de ideeënbox?

A
  • snelheid: ongeveer 30 min
  • democratisch; individuele keuzes bepalen de groepsreizen
  • eenvoud: stiften of gekleurde stickers
  • variatie: de echte ‘out-of-the-box’ ideeën komen makkelijker naar boven
  • efficiënt: geen tijdrovende discussies en draagvlak wordt zichtbaar
37
Q

Geef 5 regels voor het brainstormen

A
  1. Ieder idee is welkom
  2. Hoe gekker, hoe beter
  3. Geen goed of fout, geen tussentijdse oordelen
  4. Schrijf de ideeën op
  5. Openheid binnen de groep, privacy naar buiten
38
Q

Welke technieken die je kunt toepassen om tot nog meer ideeën te komen?

A
  • vooronderstellingen doorbreken
  • vergelijking met de natuur
  • toevalstreffer
  • omdraaien
  • persoonlijke identificatie
  • superheld
  • mindmappen
  • collage
39
Q

Hoe kun je vooronderstellingen doorbreken?

A
  • schrijf alle vooronderstellingen en eigenschappen op die verbonden zijn aan het voorwerp
  • laat daarna 1 of meerdere vooronderstellingen of eigenschappen wegen bedenk een nieuw product
40
Q

Hoe kun je vergelijkingen met de natuur maken?

A
  • maak een lijstje van 10 dieren
  • kies een dier zonder een link met de opdracht
  • noem tien associaties bij dit dier
  • gebruik elke associatie als een input voor nieuwe ideeën
41
Q

Hoe kun je toevalstreffers inzetten om tot nieuwe ideeën te komen?

A
  • kies een willekeurig object in de kamer/plaatje uit tijdschrift
  • noem tien associaties bij dit object/plaatje
  • gebruik alle associaties als vertrekpunt voor nieuwe ideeën
42
Q

Hoe kun je omdraaien gebruiken om tot nieuwe ideeën te komen?

A
  • welke 10 woorden maakt dit voorwerp/product bij je los?
  • draai het woord om (tegengesteld) en welke 10 woorden maakt dit bij je los?
  • gebruik je nieuwe woorden als vertrekpunt voor nieuwe associaties
43
Q

Hoe kun je persoonlijke identificatie gebruiken om tot nieuwe ideeën te komen?

A
  • kies een belangrijk voorwerp uit de context van het onderwerp
  • hoe zou ik mij voelen als ik dit voorwerp was in die situatie?
  • hoe zou ik reageren vanuit dit gevoel?
  • welke actie zou ik ondernemen?
  • vertaal dit naar nieuwe ideeën om het probleem op te lossen
44
Q

Hoe kun je superheld gebruiken om tot nieuwe ideeën te komen?

A
  • neem een held(in) in gedachten
  • maak deze levend: welke bijzondere eigenschappen zijn kenmerkend
  • hoe zou hij/zij de opdracht aanpakken
  • vertaal de suggesties naar concrete oplossingen voor het probleem