H3 Flashcards

3.1, 3.2, 3.3

1
Q

Wat was het belangrijkste middel van bestaan in de klassieke Oudheid?

A

Landbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurde er met de handel in de laat-Romeinse tijd?

A

De handel nam sterk af, vooral in het westelijke deel van het Romeinse Rijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat was een belangrijk gevolg van de afname van handel en nijverheid?

A

Het inwonertal van steden daalde sterk, zoals Rome dat kromp van één miljoen inwoners tot 30.000.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom mochten pachtboeren in de laat-Romeinse tijd hun grond niet verlaten?

A

Keizers verboden het, omdat het verlaten van akkers de landbouwproductie deed dalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe leefden de meeste mensen in de vroege Middeleeuwen?

A

De meeste mensen leefden van de landbouw op het platteland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ontstond de stand van horigen in de vroege Middeleeuwen?

A

Door een samensmelting van onvrije pachtboeren en slaven, aangevuld met vrije boeren die bescherming zochten bij edelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een domein in de context van de Middeleeuwen?

A

Een landgoed waaraan horigen waren gebonden, dat zelfvoorzienend was en volgens het hofstelsel werd bewerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat hield het hofstelsel in?

A

De landbouwgrond was verdeeld in vroonland voor de heer en akkers voor de horigen en vrije pachtboeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom waren domeinen zelfvoorzienend?

A

Door het gebrek aan handel moesten ze al het nodige zelf produceren, inclusief voedsel en andere levensbenodigdheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat voor rechtspraak bestond er op een domein?

A

De heer oefende rechtspraak uit over zijn horigen en had veel macht over hen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ontstonden feodale verhoudingen in het bestuur?

A

Door het belonen van vazallen met landgoederen, waarbij de leenman trouw bleef aan zijn leenheer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat veroorzaakte de verdere versplintering van het Karolingische rijk?

A

Hertogen en graven werden steeds onafhankelijker en gingen hun gebieden beschouwen als eigen eigendom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurde er na de dood van Karel de Grote’s zoon, Lodewijk de Vrome?

A

Het rijk werd verdeeld onder zijn zonen in het Verdrag van Verdun in 843.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat was het gevolg van de machteloosheid van de koningen in het West- en Oost-Frankische Rijk?

A

Hertogen, graven en lokale heren gingen hun gebieden als kleine koninkrijken besturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat was de rol van bisschoppen in het Romeinse Rijk?

A

Bisschoppen leidden de christelijke gemeentes, vooral in de steden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurde er met het christendom na het einde van het West-Romeinse Rijk in Gallië en Brittannië?

A

De christelijke bevolking werd nu geregeerd door Germaanse koningen die hun eigen goden aanbaden.

16
Q

Wat was het arianisme, en waarom werd het als problematisch gezien?

A

Arianisme was een stroming binnen het christendom die als ketters werd veroordeeld door de kerk.

17
Q

Welke gebeurtenis in 496 versterkte de macht van de Frankische koning Clovis?

A

Zijn doop tot het katholieke christendom, wat hem de steun van de bisschoppen opleverde.

18
Q

Hoe legitimeerde de Kerk de macht van koningen in de vroege Middeleeuwen?

A

Door te benadrukken dat koningen door God waren aangesteld en gehoorzaamd moesten worden.

19
Q

Wat gebeurde er in 751 met de Merovingische dynastie?

A

Pippijn de Korte zette de Merovingische koning af met goedkeuring van de paus en werd zelf koning.

20
Q

Welke rol speelden missionarissen vanuit Engeland in de verspreiding van het christendom?

A

Ze kwamen naar het Europese vasteland om volkeren te bekeren, waarbij de paus als hoogste leider werd erkend.

21
Q

Wat waren de eerste kloosters en door wie werden ze gesticht?

A

Kloosters werden gesticht door mannen en vrouwen die zich volledig aan God wilden wijden door zich af te zonderen van de wereld.

22
Q

Wat was de regel van Benedictus, en wat moesten kloosterlingen volgens deze regel doen?

A

Kloosterlingen moesten hun dagen doorbrengen met bidden, studeren en werken, in armoede leven en hun abt gehoorzamen.

23
Q

Wie was Mohammed en wat deed hij voor de islam?

A

Mohammed was een koopman uit Mekka die zichzelf beschouwde als profeet van Allah. Hij verkondigde de boodschappen van Allah, die na zijn dood in de Koran werden vastgelegd.

23
Q

Wat bestudeerden kloosterlingen naast religieuze teksten?

A

Auteurs uit de klassieke Oudheid, vooral om de Bijbel beter te begrijpen, maar ze kregen ook interesse in klassieke wetenschappen zoals filosofie en retorica.

24
Q

Wat was Grieks vuur en hoe hielp het de Byzantijnen tijdens het beleg van Constantinopel in 717?

A

Grieks vuur was een geheim brandend wapen dat niet op water doofde. Het hielp de Byzantijnen om het grote moslimleger af te schrikken en te weerstaan.

25
Q

Welke invloed hadden missionarissen op de macht van de paus in West-Europa?

A

Door hun werk groeide de invloed van de paus als hoogste leider binnen de Kerk in West-Europa.

26
Q

Wat gebeurde er met Constantinopel tijdens het beleg in 717?

A

De Byzantijnen boden weerstand, gebruikten Grieks vuur en met hulp van de heilige Maria hielden ze de moslims tegen. Na een jaar trokken de moslims zich terug.

27
Q

Wat markeerde de vlucht van Mohammed naar Medina in 622?

A

Het markeerde het begin van de islamitische jaartelling.

28
Q

Hoe veranderde de islamitische expansie na de dood van Mohammed?

A

De islam verspreidde zich snel door veroveringen, geholpen door de verzwakking van het Perzische en Byzantijnse Rijk, en het ideaal van jihad.

29
Q

Wat was de impact van de overwinning van Karel Martel bij Poitiers in 732?

A

Het markeerde het einde van de islamitische opmars in West-Europa.

30
Q

Hoe werden joden en christenen behandeld in de door Arabieren veroverde gebieden?

A

Ze konden hun geloof behouden, maar moesten een speciale belasting betalen en waren tweederangsburgers. Bekering tot de islam leidde tot betere maatschappelijke mogelijkheden.

31
Q

Op welke manieren verspreidde de islam zich naast veroveringen?

A

Via handelscontacten in Azië en Afrika.

32
Q

Wat veroorzaakte de onderlinge verdeeldheid tussen moslims na de dood van Mohammed?

A

De strijd om de opvolging van Mohammed tussen de aanhangers van Ali en de Omajjaden, wat leidde tot de sjiieten en soennieten.

33
Q

Wat was de rol van de Abbasiden na de val van de Omajjaden?

A

Door vertalingen en verzameling van Griekse, Perzische en Indische werken bleven klassieke Oudheidselementen bewaard, wat later door het Westen herontdekt werd.

34
Q

Hoe beïnvloedde de cultuur van de islamitische wereld de westerse kennis?

A

Door vertalingen en verzameling van Griekse, Perzische en Indische werken bleven klassieke Oudheidselementen bewaard, wat later door het Westen herontdekt werd.