H21 T/M 25 Flashcards
Tegen jongeren zeggen dat:
ze weggaan
Idos
Tegen jongeren zeggen dat:
ze niet spelen in deze straat
No juguéis en esta calle
Tegen jongeren zeggen dat:
ze voorzichtig zijn
Tened cuidado
Tegen jongeren zeggen dat:
ze niet dom doen
No seáis tontos
Tegen jongeren zeggen dat:
ze geen ruzie maken
No os peleéis
Tegen jongeren zeggen dat:
ze niet met de motor gaan
No vayáis en moto
Tegen jongeren zeggen dat:
ze met de fiets gaan
Id en bicicleta
Tegen jongeren zeggen dat:
ze zich voorstellen
Presentaos
Tegen jongeren zeggen dat:
ze zich niet zo gedragen
No os comportéis así
Hoeveel kinderen hebt u?
Cuántos hijos tiene?
Hoe oud zijn ze?
De qué edades?
Hoe oud is hij/zij?
Cuántos años tiene?
Lijken ze op hun moeder?
Se parecen a su madre?
Dezelfde gelaatstrekken hebben als ….
Tener las mismas facciones que ….
Hij is sprekend zijn vader
….. als twee druppels water
Es el vivo retrato de su padre.
….. como dos gotas de agua.
Het moederschap
La maternidad
De kleuter
El / la párvulo / a
De wieg
la cuna
Hij / zij is hard gegroeid
Ha crecido deprisa
Zij brengen … kinderen groot
Crían a ….. hijos
Basisschool
Escuela primaria
Middelbaar onderwijs
Escuela secundaria /
Segunda enseñanza
De school gaat uit
Se acaban las clases
Vandaag is er geen les
Hoy no hay clase
Wees gehoorzaam!
Sé obediente!
Wees voorzichtig!
Ten cuidado!
Ga buiten spelen!
Vete a jugar afuera!
Láát hem (met rust)!
Déjalo (en paz)!
Stampvoeten
Patalear
Het is een stelletje onopgevoede kinderen
Son unos mal educados
De opvoeding
la educación
subjuntivo (onregelmatig):
ser
sea, seas, sea
seamos seáis sean
subjuntivo (onregelmatig):
haber
haya, hayas, haya
hayamos, hayáis, hayan
imperativo:
ser
sé (tú), sea (usted)
sed (vosotros), sean (ustedes)
Imperativo:
haber
he (tú)
haya (usted)
subjuntivo (onregelmatig):
ir
vaya, vayas, vaya
vayamos, vayáis, vayan
imperativo:
ir
ve (tú)
vaya (usted)
id (vosotros)
vayan (ustedes)
subjuntivo (onregelmatig):
saber
sepa, sepas, sepa
sepamos, sepáis, sepan
Imperativo:
saber
sabe (tú)
sepa (usted)
sabed (vosotros)
sepan (ustedes)
subjuntivo (onregelmatig):
dar
dé, des, dé
demos, deis, den
Imperativo:
dar
da (tú)
dé (usted)
dad (vosotros)
den (ustedes)
subjuntivo (onregelmatig):
estar
esté estés esté estemos estéis estén
Imperativo:
estar
está (tú)
esté (usted)
estad (vosotros)
estén (ustedes)
ontsieren
afear
samenscholen
agruparse
ongerust worden
alarmarse
zich haasten
apresurarse
toegankelijk
asequible
de lawine
La avalancha
biljetten aanplakken
fijar carteles
de schep, de (eet) lepel
la cucharada
lastig zijn
dar guerra
uitvaardigen
decretar
hier: uitzakken
desplomarse
de straalkachel, de föhn
el secador, el difusor
oplossen
disolver
zich vuil maken, vuil worden
ensuciarse
het lawaai
el escándalo
het schuim
la espuma
blootstellen
exponer
de (bloemen) vaas
el florero
wrijven
frotar
gehoorzaam
obediente
verven
teñir
onzin uitkramen
decir tonterías
zachtjes bakken
ablandar
avocado
aguacate
fijnprakken
aplastar
de schaal
el bol
el recipiente
de pan, aardewerken schaal
la cazuela
lintmacaroni
cintas
het sjalotje
la chalota,
la escalona
in dobbelsteentjes
en dados
beetgaar
al dente
laten uitlekken
escurrir
in plakjes snijden
laminar
nootmuskaat
nuez moscada
fijnhakken
picar
een snufje
una pizca
het vruchtvlees
la pulpa
geraspt
rallado
smoren, sauteren
rehogar
kruiden met zout en peper
salpimentar
gematigd, lauw
templado
zacht, mals
tierno
verbied Ana (kind) op de kranten te gaan zitten
No te sientes encima de los periódicos, hija!
waarschuw Manolo niet te rennen
No corras, Monolito!
Vertel ze geen lawaai te maken
No hagáis ruido
Manolo verbieden om onzin te verkopen
Pero Manolo, no digas tonterías
Ik wil niet dat je op de kranten gaat zitten
No quiero que te sientes encima de los periódicos
Zij wil niet dat jij rent
No quiere que corras
Wij willen niet dat jullie lawaai maken
No queremos que hagáis ruido
Ik wil niet dat je onzin uitkraamt
No quiero que digas tonterías
Zij willen niet dat jij jouw zus plaagt
No quieren que te burles de tu hermana
overeenkomst tweede persoon enkel- en meervoud bij ontkennende gebiedende wijs en tegenwoordige tijd subjuntivo
Hebben dezelfde vorm
beantwoord in imperativo negativo:
Podemos sentarnos ahora?
No, todavía no os sentéis
beantwoord in imperativo negativo:
Puedo hacer las compras ahora?
No, todavía no hagas las compras
No, todavía no las hagas
beantwoord in imperativo negativo:
Puedo escuchar el podcast ahora?
No, todavía no escuches el podcast
No, todavía no lo escuches
beantwoord in imperativo negativo:
Podemos mirar la televisión ahora?
No, todavía no miréis la televisión
No, todavía no la miréis
beantwoord in imperativo negativo:
Podemos ver el programa ahora?
No, todavía no veáis el programa
No, todavía no lo veáis
beantwoord in imperativo negativo:
Puedo jugar con Alejandro ahora?
No, todavía no juegues con Alejandro
No, todavía no juegues con él
beantwoord in imperativo negativo:
Podemos acompañarte ahora?
No, todavía no me acompañéis
beantwoord in imperativo negativo:
Puedo venir ahora?
No, todavía no vengas
beantwoord in imperativo negativo:
Puedo poner la música ahora?
No, todavía no pongas la música
No, todavía no la pongas
beantwoord in imperativo negativo:
Podemos decírselo ahora?
No, todavía no se lo digáis
verboden op het gras te lopen
no pisar el césped
eet geen producten met dierlijke vetten (algemeen verbod)
No consumir productos de grasas animales
verboden te rennen (algemeen verbod)
Prohibido correr
Ik sta je niet toe te rennen
ik sta niet toe dat je rent
No te permito correr
No permito que corras
Yo - indicativo & subjuntivo van:
ser
soy - sea
Yo - indicativo & subjuntivo van:
haber
he - haya
Yo - indicativo & subjuntivo van:
ir
voy - vaya
Yo - indicativo & subjuntivo van:
saber
sé - sepa
Yo - indicativo & subjuntivo van:
dar
doy - dé
Yo - indicativo & subjuntivo van:
estar
estoy - esté
subjuntivo van:
ser
sea seas sea
seamos seáis sean
subjuntivo van:
haber
haya hayas haya
hayamos hayáis hayan
subjuntivo van:
ir
vaya vayas vaya
vayamos vayáis vayan
subjuntivo van:
saber
sepa sepas sepa
sepamos sepáis sepan
subjuntivo van:
dar
dé des dé
demos deis den
subjuntivo van:
estar
esté estés esté
estemos estéis estén
Me gusta que …
je dat zo doet
Me gusta que lo hagas así
Me gusta que …
ze morgen vertrekken
Me gusta que salgan mañana
Me gusta que …
u langzaam praat
Me gusta que hable despacio
Me gusta que …
ze zo vriendelijk zijn
Me gusta que sean tan amables
Me gusta que …
jullie de tafel hebben gedekt
Me gusta que hayáis puesto la mesa
Wat concludeer jij?
Qué concluyes tú?
Wat vindt u ervan?
Qué piensa / opina usted?
Jee, ik weet het niet
Pues, no lo sé
Wat ik hieruit concludeer, is dat ….
Lo que concluyo de esto es que ….
Mijn inziens / volgens mij …
En mi opinión / a mi parecer / a mi entender
/ a mi modo de ver …
Ik vind dat …
A mí me parece que ….
Ik ben ervan overtuigd dat….
Estoy convencido/a de que
Men kan hieruit concluderen dat….
Lo que se puede sacar en conclusión es …..
De conclusie trekken dat …
Sacar la conclusión de que ….
Tot de conclusie komen dat …..
Llegar a la conclusión de que ….
Kortom, je hebt niets gedaan
En conclusión, que no has hecho nada
Uiteindelijk zul je toegeven
Concluirás por ceder.
Concluirás cediendo
Wij beschouwen het als afgehandeld
Lo damos por terminado
Een discussie beëindigen
Poner término a una discusión
(Zo is het) genoeg
Basta
Samenvattend ….
Resumiendo ….
Tot besluit …
Para terminar / al final ….
Wij kunnen het niet langer uitstellen
No podemos dejarlo para más tarde.
Zet dat maar uit je hoofd
Quítatelo de la cabeza
…. en nu over naar een ander onderwerp
…. y a otra cosa mariposa
De beslissing
La resolución / la decisión / la determinación
De beslissing nemen te ….
Tomar la decisión de que ….
De voorzitter heeft de beslissende stem
El presidente tiene el voto decisivo.
En wat bereik je nou met die beslissing?
Y qué sacas con esta decisión?
Zijn/haar beslissing staat vast
Su decisión es firme
Hij / zij is vastbesloten
Está decidido
Wij moeten nu beslissen
Hay que decidirse ahora
Hij besloot met te zeggen dat ….
Terminó diciendo que …..
Ze hebben al over zijn/haar lot beslist.
Ya han decidido su destino
Ze hebben besloten te gaan
Han acordado ir
Ik besloot te komen
Me decidí a venir / Decidí venir.
Ik zal besluiten tot de aanschaf van een ….
Me voy a decidir por la compra de un(a) ….
Ik word gek van zijn/haar besluiteloosheid
Su irresolución me vuelve loco/a
Wij hebben over die kwestie nog geen beslissing genomen
No hemos decidido todavía en/sobre esa cuestión
een uitgemaakte zaak
Cosa decidida
En nu is het uit!
¡Se acabó! ¡Hemos terminado!
aanstaan, behagen
agradar
dankbaar zijn voor
agradecer
de reparatie
el arreglo
beschamen
avergonzar
besmetten, aansteken
contagiar
zijn wijden aan
dedicarse a
sportief
deportivo
gedeprimeerd
deprimido
mishagen, ontstemmen
desagradar
ondankbaar zijn
desagradecer
teleurstellen
desilusionar
de inspanning
el esfuerzo
mislukken
fracasar
gul
generoso
zich bezorgd maken
inquietarse
gelukkig dat
menos mal que
te leen vragen
pedir en préstamo
voorbestemd tot
predestinado a
(iemand) afhalen
recoger
afzien van
renunciar a
opknappen, herstellen
restablecerse
de breuk
la ruptura
een eindeloos aantal
un sinfín
gierig
tacaño
bang zijn voor, vrezen
temer
daar heb ik een hekel aan
eso me da tirria
het loket
la ventanilla
de schaamte
la vergüenza
ik betreur het dat ik het heb gehoord
Lamento haberlo oído
Ik houd van dansen / reizen
Me gusta bailar / viajar
Het verbaast mij ook dat ik het gezegd heb
A mí también me sorprende haberlo dicho
Ik betreur het dat jij het hebt gehoord
Lamento que lo hayas oído
Ik vind het leuk dat je danst
Me gusta que bailes
Het verbaast mij dat jij dat hebt gezegd
Me sorprende que lo hayas dicho
(yo) dar pena - (yo) no tener tiempo para leer
Me da pena no tener tiempo para leer
¿(ustedes) no parecer extraño - (ellos) construir la casa aquí?
¿No les parece extraño que construyan la casa aquí?
(él) desagradar - (vosotros) dejar abierta la puerta
Le desagrada que dejéis abierta la puerta.
(ella) dar vergüenza- (ella) tener granos en la cara
Le da vergüenza tener granos en la cara
(nosotros) lamentar - la cerradura estar rota
Lamentamos que la cerradura esté rota
(ella) avergonzarse de - (tú) haberlo dicho
Se avergüenza de que lo hayas dicho
(yo) sentir - (yo) haberlo olvidado
Siento haberlo olvidado
Zij stonden op
Se levantaron
Bent u geslaagd voor het examen?
Usted aprobó el examen?
De trein vertrok
El tren salió
Jij verdween zonder iets te zeggen
Desapareciste sin decir nada
Wij wasten ons
Nos lavamos
Zij verkocht het huis
Vendió la casa
Ik kwam niet
No vine
Jullie antwoordden niet
No contestasteis
Het was 25 graden in de schaduw
Hacía 25 grados a la sombra
De bar was klein, maar heel gezellig
El bar era pequeño, pero muy acogedor
In de zaal waren veel mensen
En la sala había mucha gente
De portier was heel lang en had zwart haar
El portero era muy alto y tenía el pelo negro
Hij was aan het lezen
Estaba leyendo
Op straat hoorde men niets
En la calle no se oía nada
Zij droegen een koffer
Llevaban una maleta
Gebeuren
Pasar / ocurrir / acaecer / acontecer / suceder
De gebeurtenis
El acontecimiento / el suceso
Zich voordoen
Producirse
Wat is er aan de hand?
Qué pasa?
Wat is er met uw zoon aan de hand?
Qué le pasa a su hijo?
Wat gebeurde er vervolgens?
Qué pasó después?
Wat was er aan de hand?
Qué pasaba?
Hoe gebeurde het?
Cómo fue / ocurrió?
Wie waren er?
Quiénes estaban?
Wie bedoel je?
A quién te refieres?
Hoezo?
Cómo? Cómo es eso?
Kan iemand mij vertellen wat er hier aan de hand is?
Alguien me puede decir qué pasa aquí?
Ik eis een verklaring
Demando una explicación.
Ik wil weten hoe of wat.
Quiero saber a qué atenerme
Ik wil het exact weten
Quiero saberlo en sumo detalle
Legt u het mij normaals uit, alstublieft
Explíquemelo otra vez, por favor
Verklaar je nader!
Explícate!
Dat verklaart alles
Eso lo explica todo
En toen…
Y después / luego ….
Direct daarna
Acto seguido
Met andere woorden
En otras palabras …. / O sea ….
Beter gezegd ….
Más en concreto …..
Vertel op!
Cuéntame, cuéntame!
Vertel het me van a tot z
Cuéntamelo de cabo a rabo
Voor de dag ermee!
Bueno, ¡desembucha!
Het is niet waar!
No me digas!
Wat zeg je me nou!
Qué me dices!
Het is niet te geloven!
No me lo puedo creer!
Wat valt eraan te doen?
Qué le vamos a hacer?
Niet verder vertellen
No se lo digas a nadie!
versnellen, accelereren
acelerar
naderen
acercarse
bedroefd
afligido
z’n lachen inhouden
aguantar la risa
doven
apagar
de aanvoerder, de leider
el caudillo
druipen
chorrear
de schuur
el cobertizo
ter gelegenheid van
con motivo de
opeenvolgend
consecutivo
getuigenis afleggen
dar testimonio
het delirium
el delirio
stilhouden, stoppen
detenerse
de dynastie
la dinastía
de donor
el/la donante
vernemen
enterarse
overlijden
fallecer
de overledene
el fallecido
de staatsgreep
el golpe de estado
de edelman
el hidalgo
de ondervraging, het verhoor
el interrogatorio
de modder
el lodo
de rouw
el luto
het stuur van een (motor) fiets
el manillar
de arbeider
el obrero
de bevalling
el parto
slaan
pegar
de macht verliezen
perder el dominio
toebehoren aan
pertenecer a
het leed, de smart
el pesar
starten
poner en marcha
het weiland
el prado
overstromen, overvloeien
rebosar
een rode kleur krijgen, blozen
ruborizarse
de slang
la serpiente
vliegen over
sobrevolar
de superintendent
el superintendente
de donder, het gedonder (onweer)
el trueno
het gif
el veneno
de sloot
la zanja
No creo que ….
u het begrijpt
(usted) lo entienda / comprenda
No creo que ….
zij het weten
lo sepan
No creo que ….
jullie daar zijn geweest
hayáis estado allí
No creo que ….
jij al slaapt
duermas ya
No creo que ….
jullie María kennen
conozcáis a María
No creo que ….
de dokter vanmiddag tijd heeft
el médico / doctor tenga tiempo esta tarde
No creo que ….
zijn zoon al is opgestaan
su hijo ya se haya levantado
No creo que ….
jij van kaas houdt
te guste el queso
No creo que ….
wij vanavond uit kunnen gaan
podamos salir esta noche
No creo que ….
hij slaagt voor zijn examen
apruebe su examen
Wij betwijfelen dat zij het doen
Dudamos que lo hagan
Ik twijfel er niet aan dat hij naar me luistert
No dudo que me escucha
Ik betwijfel dat hij kan tennissen
Dudo que pueda jugar al tenis
Wij ontkennen niet dat je gelijk hebt
No negamos que tienes razón
Zij ontkennen dat hij daar is geweest
Niegan que haya estado allí
U ontkent niet dat u mij kent
Usted no niega que me conoce
Jij ontkent dat jullie hem hebben gezien
niegas que lo hayáis visto
Wij zijn het (niet) eens met wat je zegt
(No) estamos conformes con lo que dices
Het was het (niet) met me eens
(No) coincidía conmigo
integendeel ….
Al contrario, ….
…… daarentegen, …..
…., en cambio, ……
Dat is zo
es cierto
zeker weten
saber con seguridad / certeza
saber de seguro
Daar ben ik (niet) van overtuigd
(No) me convence
Wat mij betreft, is het in orde
Por mí, está bien
Dat gaat niet
Esto no puede ser
Er niets op tegen hebben
No tener nada en contra
In geen geval
De ninguna manera
Dat zie ik niet zitten
Lo veo muy difícil
Geen sprake van!!
Ni hablar!!
Geen denken aan!!
Ni pensarlo!!
Prima! Fantastisch!
Muy bien! Excelente!
Oké
Vale / De acuerdo / Está bien
Twijfelen
dudar
In twijfel trekken
Poner en duda
Het trekt het in twijfel
Lo pone en tela de juicio
Jullie zijn er niet zeker aan
Quedáis en tela de juicio
Het is een twijfelgeval
Es un caso dudoso
De kinderen twijfelen tussen vanille- en chocolade-ijs
Los niños dudan entre el helado de vainilla y el de chocolate
Tjee, dat weet ik niet
Pues, no lo sé
Misschien
A lo mejor / quizá(s) / tal vez
Het kan zijn dat ….
Puede ser que …. (+subj)
Ik ben er niet zeker van
No estoy seguro/a
Wie weet
Quién sabe!
Dat mag Joost weten
Vete a saber
Je kunt nooit weten
Nunca se sabe
De tijd zal het leren
El tiempo dirá
Wij zijn er niet zeker van
No estamos decididos por eso
Wij hebben nog geen besluit genomen
Todavía estamos indecisos/as
Het zou kunnen / het is mogelijk
Es posible / puede
We zullen wel zien
Ya / Allá veremos
Het is twijfelachtig
Será lo que tase un sastre
Onzeker
Inseguro / incierto
Dat valt nog te bezien
Habrá que verlo / está por ver
t kan vriezen, t kan dooien
Está la pelota en el tejado
Het is niet zeker of
No hay seguridad de que ….
Het zal nog wel blijken
Ya se verá
Je zult het nog wel zien!
Ya verás!
Het is me niet duidelijk
No lo veo muy claro
inspannend
arduo
het vak (op school)
la asignatura
moeilijk
áspero
aangesloten zijn bij
ser beneficiario de
toekennen, verlenen
conceder
bevestigen
corroborar
aan de dag leggen
desplegar
het lesgeld
la matrícula
spotten met
mofarse de
de (opinie) peiling
el sondeo
de formaliteit, de officiële behandeling
el trámite
het verloop
el transcurso
in overeenstemming met
de acuerdo con
de buit
el botín
het is smoorheet
hace un calor infernal
het toeval
la casualidad
voldoen aan
cumplir
de vraag naar
la demanda de
bepalen
determinar
verspreid, gevarieerd
diversificado
de nadruk
el énfasis
de eis
la exigencia
zich verstaanbaar maken
hacerse entender
de erfenis
la herencia
stom, onnozel
imbécil
de taal
el idioma
de vernieuwing
la innovación
zich inschrijven
inscribirse
joods
judío
beoordelen
juzgar
de make-up
el maquillaje
de methode
el método
mondeling
oral
durf, overmoed
la osadía
de gevangene
el prisionero
kwistig zijn met, gul uitdelen
prodigar
verschaffen, geven
proporcionar
de vergadering
la reunión
het semester
el semestre
de vasthoudendheid
la tenacidad
overbrengen, uitzenden (op radio, tv)
transmitir
de moeite waard zijn
valer la pena
overwinnen
vencer
gezien, met het oog op
en vista de
het vliegtuig dat op afstand wordt bestuurd
el avión teledirigido
(een oorlog) voeren
librar (una guerra)
vechten
combatir
(een oorlog verklaren)
declarar (una guerra)
de kazerne
el cuartel
dodelijk
letal
de leider
el dirigente
de militant
el militante
de moslimextremist
el yihadista
doodschieten
exterminar
buitengerechtelijke doding
Ejecución extrajudicial
(een vergadering) plaatsvinden
(een vergadering) houden
celebrarse (una reunión)
celebrar (una reunión)
de goedkeuring
la aprobación
veroordeeld tot de doodstraf
condenado a muerte
de gevangene
el prisionero
de ontvoering
el secuestro
de marteling
la tortura
afstandbediening
control remoto
de aanval
el ataque
hoe zeg je dat
de zon scheen
Hacía sol
Brillaba el sol
hoe zeg je dat
ze lang was en blond haar had
Era alta y tenía el pelo rubio
hoe zeg je dat
u het niet wist
No lo sabía
hoe zeg je dat
hij met zijn beste vriendin trouwde
Se casó con su mejor amiga
hoe zeg je dat
jullie altijd met de trein gingen
Siempre íbamos en tren
zich wenden tot
acudir a
een hartafwijking
una deficiencia cardiaca
wijlen
difunto
de (familie) banden
los lazos
zich bevrijden van
librarse de
de kraamkliniek
la maternidad
de mokerslag
el mazazo
tot een mythe maken
mitificar
de nachtmerrie
la pesadilla
vervolgen, doorgaan met
proseguir
Let maar niet op hem!
¡No le hagas caso!
Trek het je niet zo aan!
¡No te lo tomes tan a pecho!
Kom niet met kletspraatjes aan!
¡No (me) vengas con pamplinas!
Speel hem niet in de kaart!
¡No le hagas el juego!
Laat je de kaas niet van je brood eten!
¡No te dejes explotar!
Stel niet uit tot morgen wat je vandaag kunt doen!
¡No dejes para mañana lo que puedas hacer hoy!
Zoek geen spijkers op laag water!
¡No le busques tres pies al gato!
Laat de moed niet zakken!
¡No pierdas el ánimo!
Doe anderen niet aan waarvan je niet wilt dat ze het jou aandoen!
¡No hagas a los demás lo que no te gusta que te hagan a ti!