H11 T/M H15 Flashcards
Volgt u deze straat naar beneden/boven
Baje / Suba (por) esta calle
Kunt u (het laatste gedeelte) herhalen?
Puede repertirme (la última parte)
Wilt u het even herhalen?
Me repite, por favor
Dus ik ga… / sla.. af / ik steek …. over
O sea que voy …./ giro…./ cruzo ….
de steeg
el callejón
het verkeersbord
la señal de tráfico
het zebrapad
el paso de peatones
de hoofdweg
la carretera
de snelweg
la autopista / la autovía
de subsidie
la subvención
eveneens
asimismo
de studie
la carrera
voorrang verlenen
ceder el paso
de spoorwegovergang
el cruce de vías
uitkomen op
desembocar en
de smak geld
el dineral
afstaan, schenken
donar
kapot zijn
estar estropeado
bewaren
guardar
het vocht, de vochtigheid
la humedad
inbrengen
insertar
de route
el itinerario
het dimlicht
la luz baja
dus
o sea que
mislopen
perderse
stoffig
polvoriento
de voorzorgsmaatregel
la precaución
de gleuf
la ranura
het traject
el recorrido
bochtig
sinuoso
(precies) zoals
tal como
de toets, de knop
la tecla
de voorbijganger
el transeúnte
trek de aandacht van de ober
Oiga
bestel een sherry
Tráigame un jerez
bestel een pond tomaten
Póngame medio kilo de tomates.
Deme medio kilo de tomates
bied een stoel aan (aan vriendin)
Siéntate
u wilt dat uw kinderen goed luisteren
Escuchad bien
u geeft u vriendin een glas wijn
Toma / Ten
als je de telefoon opneemt
Diga / Dígame
rechts/linksaf slaan
girar / doblar / torcer (ue) / ir a la
derecha / izquierda
afbuigen - afslaan
torcer
gebiedend: tuerza / tuerce (tu)
de weg buigt naar rechts
el camino tuerce a la derecha
zijn voet verzwikken
ik heb mijn voet verzwikt
torcer(se) el pie
me he torcido el pie
links / linkerkant
a mano izquierda
a la izquierda
hoe zeg je
dat Vicente langer is dan zijn broer
Vincente es más alto que su hermano
hoe zeg je
dat uw zoon meer eet dan uw man
Mi hijo come más que mi marido
hoe zeg je
dat u meer van tennis dan van voetbal houdt
El tenis me gusta más que el fútbol
hoe zeg je
dat Amsterdam meer inwoners heeft dan Den Haag
Ámsterdam tiene más habitantes que La Haya
hoe zeg je
dat met het vliegtuig reizen comfortabeler is dan met de auto
Viajar en avión es más cómodo que (viajar) en coche
hoe zeg je
dat de supermarkt dichterbij is dan de bakker
El supermercado está más cerca que la panadería
hoe zeg je
dat Nederlanders langzamer spreken dan Spanjaarden
Los holandeses hablan más despacio que los españoles
hoe zeg je
dat het vliegtuig het snelste vervoermiddel is
El avión es el medio de transporte más rápido
hoe zeg je
dat de Dom de hoogste toren van Nederland is
La (torre) Dom es la torre más alta de Holanda
hoe zeg je
dat het het beste is om met de fiets te gaan
Lo mejor es ir en bicicleta
hoe zeg je
dat geld het belangrijkste probleem is
El dinero es el problema más importante
hoe zeg je
dat de oudste zoon in Parijs zit
El hijo mayor está en París
Wat vind(t) je/u ervan om naar de voetbalwedstrijd te gaan kijken?
Qué le/te parece si vamos a ver el partido de fútbol?
Als u/je wilt, dan gaan we samen naar het voetbal
Si quiere(s), vamos juntos al fútbol
En als we elkaar nu eens om acht uur op de tennisbaan ontmoeten?
Y si nos encontramos a las ocho en la pista de tenis?
Zou u / je het (niet) leuk vinden om te gaan tennissen?
(No) le/te gustaría ir a jugar al tenis?
Wilt u / wil je iets komen drinken?
Quiere(s) venir a tomar algo?
Wat spreken we af?
En qué quedamos?
Waar spreken we af?
Dónde quedamos?
Komt acht uur je/u goed uit?
Te/le va bien a las ocho?
Nee, dat komt me niet zo goed uit
No, no me va muy bien
Nee, liever ….
No, mejor ….
het veld
la cancha / el campo
de baan
la pista
de scheidsrechter
el árbitro
de sporthal
la sala de deportes
Más que verandert in más de bij?
als het gevolgd wordt door een telwoord: El libro tiene más de doscientas páginas.
Wanneer más de + lidwoord + que
Wanneer er na más que een vervoegd werkwoord volgt
bijv. Rosa tiene más vestidos de los que puede llevar
Toma más cerveza de la que me gustaría
Este curso es más interesante de lo que esperaba
Hier: opraken
apurar
basketbal
el baloncesto
de componist
el compositor
helaas
Desgraciadamente
de documentaire
el documental
schaars zijn
escasear
eerlijk gezegd
francamente
het hoofd bieden aan
hacer frente a
de competitie
la liga
een leven leiden
llevar una vida
een doelpunt maken
marcar un gol
Wat vertel je me nou!
No me digas!
onlangs
el otro día
in het bijzonder
particularmente
machtig
poderoso
zin (=betekenis) hebben
tener sentido
het geweld
la violencia
Ben je weleens in Latijns Amerika geweest?
Has estado alguna vez en Latinoamérica?
Hebben jullie je schoenen al schoongemaakt?
Ya habéis limpiado vuestros zapatos?
Hoe laat ben je vanochtend vertrokken?
A qué hora has salido / partido este mañana?
Wat is er met u gebeurd?
Qué le ha pasado?
Ik ben nog nooit beroofd
Nunca me han robado. No me han robado nunca.
ik heb erg van het concert genoten
El concierto me ha gustado mucho
Ik heb vandaag met de nieuwe directeur kennis gemaakt
Hoy he conocido al nuevo director
Wat hebt u (heb je) vandaag gedaan?
Qué ha(s) hecho hoy?
Hoe was je dag?
Qué tal tu día?
Niets bijzonders
Nada especial.
Hoe is het u / je vergaan?
Qué le/te ha pasado?
Ik heb nog niet gegeten
Todavía no/aún no he cenado
Ik ben nog nooit …. geweest
Nunca he estado …..
Kortom, het is een hele saaie / …. dag geweest
Total, que / así que / o sea, que ha sido un día muy aburrido
durven te
atreverse a
de hoorn (van de telefoon)
el auricular
ophangen
colgar
het roddelpraatje
el chisme