H1 T/M H5 Flashcards
de rij
la cola
een paar keer over de kop slaan
dar unas vueltas
naakt
desnudo
daarentegen
en cambio
Vlaams
flamenco
uitgeven (geld)
gastar
de lens
la lente
misselijk worden
marearse
het maakt me niet uit
me da igual
ik ben dol op
me encanta
de leugen
la mentira
het wonder
el milagro
prachtig
precioso
achterover leunend
recostado
volgens
según
saai
soso
goed / afgesproken
¡vale!
aangezien
ya que
het is al over
ya se ma ha pasado
website
sitio web
database
base de datos
zoekmachine
buscador
toegang hebben tot
tener acceso
hoofdpagina
página principal
hoe zeg je
dat de lucht vandaag helder is
Hoy el cielo está claro
hoe zeg je
dat de film heel mooi is
La película es muy bonita
hoe zeg je
dat uw vader dokter is
Mi padre es médico
hoe zeg je
dat u nog niet klaar bent
Todavía no estoy listo/a
hoe zeg je
dat u morgen thuis bent
Mañana estoy en casa
hoe zeg je
dat uw dochter blond is
Mi hija es rubia
hoe zeg je
dat het een heel moeilijk probleem is
Es un problema muy difícil
hoe zeg je
dat jullie met zijn vijven zijn
somos cinco
hoe zeg je
dat uw broer niet getrouwd is
Mi hermano no está casado
hoe zeg je
dat u bijna nooit ziek bent
Casi nunca estoy enfermo/a
de film is vervelend
het kind doet vervelend
La película es pesada
El niño está pesado
We zijn nog in leven
Het meisje is heel pienter
Estamos vivos todavía
La chica es muy viva
op het punt staan om
estar por
De echte staat op het punt om ontdekt te worden
El auténtico está por descubrir descubrir
de brief moet nog geschreven worden
la carta está por escribir
ik ben geneigd te zeggen dat …
estoy por decir que
Verschil qué en cual
Qué chaqueta le gusta más
Cuál de las chaquetas le gusta más
hoe vraag je
wat zijn adres is
Cuál es su dirección? Qué dirección tiene?
hoe vraag je
wat hij voor nationaliteit heeft
Qué nacionalidad tiene usted?
Cuál es su nacionalidad?
hoe vraag je
wat zijn favorieten boeken zijn
Cuáles son sus libros favoritos?
Qué libros le gustan más?
hoe vraag je
wat hij voor auto heeft
Qué coche tiene?
hoe vraag je
welk huis van hem is
Cuál es su casa?
hoe vraag je
van welke schilders hij houdt
Qué pintores le gustan?
Cuáles son sus pintores favoritos ?
hoe vraag je
wat het verschil is tussen Nederland en Spanje is
Cuál es la diferencia entre Holanda y España?
Qué diferencia hay entre Holanda y España?
Waar / in welk gedeelte
is de zaal
zijn de schilderijen van
Dónde / En qué parte?
está la sala
están los cuadros de
Waar is de tentoonstelling van
Dónde es la exposición de
Zijn er meer/andere schilderijen van
Hay más / otros cuadros de
Is er een speciaal tarief voor …?
Hay tarifa especial para ….?
Zijn er gidsen?
Hay servicio de guía
het (legitimatie) bewijs
el carné
in de rij staan
hacer cola
de feestdag
el día festivo
de werkdag
el día laboral
kaartjes kopen
sacar entradas
de trap
la escalera
gratis
gratis / gratuito
de garderobe
el guardarropa
de openingstijden
el horario
het (museum) stuk
la pieza
de toiletten
los servicios
de kassa
la taquilla
de suppoost
el vigilante
de bezoeker
el visitante
de vitrine
la vitrina
de catalogus van het museum is in het spaans
El catálogo del museo está en español
Op feestdagen is de cafetaria gesloten
En días festivos la cafetería está cerrada
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
Qué tal?
Qué hay?
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
Cómo no!
Claro!
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
Está bien!
¡Vale!
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
Exacto!
Eso es!
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
Perdone!
Disculpe!
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
Tenga!
Aquí tiene!
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
Ya está
¡Listo!
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
Quién sabe?
Puede ser
Plaatsbepalingen wanneer te gebruiken?
Ser
Estar
Hay
El concierto es en la sala principal (gebeurtenis)
La sala está al final del pasillo (onderwerp bepaald)
Hay una sala al final del pasillo (onderwerp onbepaald`)
aantallen - wanneer hay en wanneer ser
Hay meestal wanneer het onderwerp door telwoord wordt voorafgegaan: Hay tres niños en el parque
Ser met hoeveel of hoeveel zaken:
Somos tres hermanos, son tres libros
Ser en Estar + bijvoeglijk naamwoord wanneer
Ser = eigenschap Estar = veranderlijk
La mesa es grande
El niño está enfermo
Bij de bijvoeglijke naamwoorden feliz, capaz en reponsable wordt gecombineerd met
ser
Carmen es muy feliz
No soy capaz de hacerlo
Quién en cuál kunnen niet in combinatie met wat gebruikt worden?
En cuánto?
met een zelfstandig naamwoord, dus: Quiénes son estos chicos? Cuáles son tus programas favoritos? Cuánto wel, ook los: cuánto es? Cuántas personas pueden comer en este restaurante
helpen
atender
toeschrijven
atribuir
als zodanig
como tal
bestaan uit, neerkomen op
consistir en
vormen
constituir
werkelijk, echt
de veras
afhangen
depender
vernielen
destruir
verminderen
disminuir
siesta houden
dormir/echar(se)/tomar la siesta
hardop
en voz alta
de enquete
la encuesta
koelen
enfriar
tot stand brengen
enstablecer
het werk
la labor
het middel
el medio
meten
medir
de helft
la mitad
roesten
oxidar
ten slotte
por último
opruimen, afruimen
recoger
de koeling
la refrigeración
invullen
rellenar
gewoon zijn te, plegen
soler
vervangen
sustituir
de taak
la tarea
de moer
la tuerca
het leven
la vida
niet meer
ya no
de app
la aplicación
ICT
las nuevas tecnologías
de laptops
los ordenadores portátiles
de gebruiker
el usuario
de touchscreen
la pantalla táctil
surfen
Navegar por internet
downloaden
descargar
de dagelijkse bezigheden
las tareas cotidianas
hoe zeg je
dat de film om acht uur begint
La película empieza a las ocho
hoe zeg je
dat uw collega’s om twee uur terugkomen
Mis colegas vuelven a las dos
hoe zeg je
dat u er niets van verstaat/begrijpt
No entiendo nada
hoe zeg je
dat het in Nederland veel regent
Llueve mucho en Holanda
hoe zeg je
dat het hier naar gas ruikt
Huele a gas aquí
hoe zeg je
dat u televisie wilt kijken
Quiero ver la tele
hoe zeg je
dat u altijd uw sleutels verliest
Siempre pierdo mis llaves
hoe zeg je
dat u zich het niet herinnert
No me acuerdo / No recuerdo
hoe zeg je
dat uw zus vandaag op bezoek komt
Mi hermana viene a visitarme / viene de visita / hoy
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
vallen
caigo (caer)
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
zeggen
digo (decir)
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
zetten
pongo (poner)
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
hebben
tengo (tener)
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
brengen
traigo (traer)
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
waard zijn
valgo (valer)
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
komen
vengo (venir)
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
horen
oigo (oír)
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
¿Sale a las siete?
Sí, salgo a las siete
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
¿Oye las noticias todas las mañanas?
Sí, oigo las noticias todas las mañanas
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
¿Sabe otros idiomas?
No, no sé otros idiomas
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
¿Almuerza a las dos?
No, no almuerzo a las dos
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
¿Es usted maestro/a?
Sí, soy maestra
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
¿Pone la radio cuando come?
No, no pongo la radio cuando como
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
¿Ve la tele todas las noches?
Sí, veo la tele todas las noches
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
¿Da usted clases en un colegio?
Sí, doy clases en un colegio
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
¿Hace sus compras por internet?
No, no hago mis compras por internet
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
¿Puede llegar a la oficina a las diez?
Sí, puedo llegar a la oficina a las diez
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
¿Normalmente dice lo que piensa?
Sí, normalmente digo lo que pienso
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
¿Está contento/a con su vida?
Sí, estoy contenta con mi vida
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
¿Sus amigos vienen a visitarle frecuentemente?
No, mis amigos no vienen a visitarme frecuentemente
Hoe zeg je
dat het u zeer interessant lijkt
Me parece muy interesante
Hoe zeg je
dat u Sevilla niet kent
No conozco Sevilla
Hoe zeg je
Dat u s avonds geen auto rijdt
No conduzco por la noche
Hoe zeg je
dat u morgen niets bijzonders doet
Mañana no hago nada especial
Hoe zeg je
Dat u iemand bedankt voor zijn medewerking
Muchas gracias por su cooperación
Le agradezco su cooperación
Hoe zeg je
dat het bedrijf een nieuwe methode wil introduceren
La empresa quiere introducir un método nuevo
Wat doet u (doe je) ….
Wat doet u (doe je) gewoonlijk….
‘s morgens
¿Qué hace(s) …? ¿Qué suele(s) hacer…?…..
por la mañana
Wat doet u (doe je) ….
Wat doet u (doe je) gewoonlijk….
‘s middags
¿Qué hace(s) …? ¿Qué suele(s) hacer…?…..
por la tarde
Wat doet u (doe je) ….
Wat doet u (doe je) gewoonlijk….
‘s avonds / ‘s nachts
¿Qué hace(s) …? ¿Qué suele(s) hacer…?…..
por la noche
Wat doet u (doe je) ….
Wat doet u (doe je) gewoonlijk….
om ….. uur
¿Qué hace(s) ...? ¿Qué suele(s) hacer...?..... a la(s) ....
Wat doet u (doe je) ….
Wat doet u (doe je) gewoonlijk….
‘s morgens (om …. uur)
¿Qué hace(s) …? ¿Qué suele(s) hacer…?…..
por la mañana (a la(s)…..)
Wat doet u (doe je) ….
Wat doet u (doe je) gewoonlijk….
overdag
¿Qué hace(s) …? ¿Qué suele(s) hacer…?…..
de día
Wat doet u (doe je) ….
Wat doet u (doe je) gewoonlijk….
‘s nachts
¿Qué hace(s) …? ¿Qué suele(s) hacer…?…..
de noche
Wat doet u (doe je) ….
Wat doet u (doe je) gewoonlijk….
(in) het weekeinde …
¿Qué hace(s) …? ¿Qué suele(s) hacer…?…..
el fin de semana
Wat doet u (doe je) ….
Wat doet u (doe je) gewoonlijk….
(op) maandag/ dinsdag enz.
¿Qué hace(s) …? ¿Qué suele(s) hacer…?…..
el lunes / el martes ….
Wat doet u (doe je) ….
Wat doet u (doe je) gewoonlijk….
‘s maandags/op maandagen ‘s dinsdags / op dins..
¿Qué hace(s) …? ¿Qué suele(s) hacer…?…..
los lunes / los martes ….
Wat doet u (doe je) ….
Wat doet u (doe je) gewoonlijk….
in januari / in
¿Qué hace(s) …? ¿Qué suele(s) hacer…?…..
en enero / en ….
Wat doet u (doe je) ….
Wat doet u (doe je) gewoonlijk….
in de lente / …
¿Qué hace(s) …? ¿Qué suele(s) hacer…?…..
en primavera/ ….
Hoe laat?
¿A qué hora?
Kunt u (kun je) me zeggen/vertellen wat u (je) op een gewone dag doet?
¿Puede(s) decirme/contarme qué hace(s) en un día normal (y corriente)?
Ik ….gewoonlijk om …. uur
Suelo ….. a la(s) ……
Normaal gesproken / gewoonlijk …… om ….. uur
Normalmente …. a la(s) …..
In het algemeen ….. om ….. uur
En general / generalmente …. a la(s) …..
Het is één uur / Het is …. uur
‘s morgens/’s middags/’s avonds & ‘s nachts
Es la una / Son las ….
de la mañana/tarde/de la noche
Het is één uur / Het is …. uur
in de vroege ochtend
Es la una / son las ….
de la madrugada
12 uur ‘s middags / middernacht
mediodía / medianoche
(om) 12 uur ‘s middags / (om) middernacht
a mediodía / a medianoche
een kwartier
un cuarto de hora
een half uur
media hora
anderhalf uur
hora y media
omstreeks/tegen …. uur
hacia la(s) …..
rond …. uur
sobre la(s) …
omstreeks …. uur
a eso de la(s) ….
…. uur precies
la(s) … en punto
even over (drie)
la(s) (tres) y pico
vervolgens
luego
(even) later, daarna
(un poco) después
ten slotte
por último
vóór
antes de
na
después de
vanaf
a partir de
soms
a veces
af en toe
de vez en cuando
een enkele keer
alguna que otra vez
vaak
a menudo / muchas veces
(bijna) altijd
(casi) siempre
om de dag
un día sí y otro no
cada dos días
om de week
una semana sí y otro no
elke dag
cada día
om de dag
cada dos días
eens in de drie / … dagen
cada tres / …. días
om de week / om de veertien dagen
cada ocho / quince días
alle dagen, elke dag
todos los días
dag in dag uit
Día tras día
eenmaal/tweemaal
una vez / dos veces
per dag / per week / per maand
al día / por semana / al mes
de dagen van de week
Los días de la semana:
lunes, martes, miércoles, jueves, viernes, sábado, domingo
Leer deze zinnen en woorden
¡Aprenda usted estas frases y palabras!
het trottoir
la acera
de adelaar
el águila
de vleugel
el ala
verschijnen
aparecer
de binnenlandse zaken/aangelegenheden
los asuntos interiores
vooruitgaan
avanzar
de vogel
el ave (vrouwelijk)
(een) zeker(e), bepaald(e)
cierto
de ooievaar
la cigüeña
zoals je wilt
como quieras
de vervuiling
la contaminacíon
het verhaal
el cuento
plotseling
de repente
ophouden met
dejar de
de werkloze
el desempleado
verafschuwen
detestar
op de hoogte zijn
estar al tanto
overtuigd zijn
estar convencido
het eens zijn
estar de acuerdo
werkloos zijn
estar en el paro
winnen, verdienen
ganar
de zigeuner
el gitano
de klap
el golpe
de oorlog
la guerra
in de richting van, naar
hacia
de fee
el hada (vrouwelijk)
de hangmat
la hamaca
de beuk
el haya (vrouwelijk)
het stripverhaal
la historieta
investeren
invertir
de pensionering
la jubilación
de peulvrucht, de groente
la legumbre
weggaan
marcharse
niet eens
ni siquiera
ik houd (er) helemaal niet van
no me gusta nada
bezetten
ocupar
de vogel
el pájaro
de werkloze
el parado
het gedeelte
la parte
de bevolking
la población
overigens
por cierto
het begin
el principio
de koning
el rey
de diefstal
el robo
(een) dergelijk(e)
semejante
toch
sin embargo
de maatschappij
la sociedad
het lid (van de vereniging)
el socio
zo’n
tal
de strip
el tebeo
het televisie-feuilleton, de soap
la telenovela
gelijk hebben
tener razón
het voordeel
la ventaja
het uitzicht
la vista
de mp3
el reproductor MP3
de CD
el cedé
de GB
la giga
hoe zeg je
dat u bier erg lekker vindt
Me gusta mucho la cerveza
hoe zeg je
dat er in de zomer veel toeristen in Den Haag zijn
En verano hay muchos turistas en La Haya
hoe zeg je
dat de heer Rodriguez met vakantie is
El señor Rodríguez está de vacaciones
hoe zeg je
dat geschiedenis u niet interesseert
No me interesa la historia
hoe zeg je
dat wij Nederlanders veel reizen
Los holandeses viajamos mucho
hoe zeg je
dat mevrouw Marañón met de auto naar haar werk gaat
La señora Marañón va en coche al trabajo
hoe zeg je
dat u niet van Italiaanse films houdt
No me gustan las películas Italianas
hoe zeg je
dat u woensdag om elf uur naar de dokter moet
El miércoles a las once tengo que ir al médico
hoe zeg je
dat Engelsen over het algemeen geen Frans spreken
En general los ingleses no hablan francés
hoe zeg je
dat in Bolivia 52% van de bevolking Indiaans is
En Bolivia el 52% de las población es indio
hoe zeg je
dat u gelooft dat het feest op 23 augustus is
Creo que la fiesta es el 23 de agosto
hoe zeg je
dat u absoluut niet van koud water houdt
No me gusta nada el agua fría
Beantwoord met tussen haakjes:
¿Cree usted que Barcelona está a 50 kilómetros?
(±30 km)
No, está a unos treinta kilómetros
Beantwoord met tussen haakjes:
¿Es verdad que usted ha esperado 45 minutos?
(1/2 hora)
No, he esperado media hora.
Beantwoord met tussen haakjes:
¿Qué le parece, compramos dos botellas de vino tinto?
(1)
No, compramos una.
No, una es suficiente
Beantwoord met tussen haakjes:
¿Tiene usted unas monedas de 2 euros para mí?
(3 monedas)
Sí, tengo tres (monedas de 2 euros)
Beantwoord met tussen haakjes:
¿Sabe si Fernando tiene un reproductor MP3 de 8 gigas?
(reproductor MP3 de 16 gigas)
No, tiene un reproductor MP3 de 16 gigas
Beantwoord met tussen haakjes:
Aquí no hay sitio para comer. ¿Qué le parece si esperamos un rato? (otro restaurante)
No, vamos a otro restaurante
Beantwoord met tussen haakjes:
Isabel tiene 23 años. ¿no es cierto? (21)
No, tiene veintiún años. No, tiene veintiuno.
Beantwoord met tussen haakjes:
Me parece que todavía tenemos tres billetes para el metro (solo 1)
No, solo tenemos uno.
Beantwoord met tussen haakjes:
Según yo, necesitamos un litro de aceite. ¿Qué opina usted? (1/2 l.)
Según yo necesitamos medio litro.
Beantwoord met tussen haakjes:
Creo que hay muy pocos jóvenes parados. ¿Qué piensa usted? (gran parte está parada)
Creo que gran parte de los jóvenes está parada
Beantwoord met tussen haakjes:
La situación es intolerable. ¿Verdad que no podemos aceptar tal cosa? (semejante cosa no)
No, no podemos aceptar semejante cosa.
Beantwoord met tussen haakjes:
¿Usted quiere comprar unos cedés, ¿no?
(unos Blue Ray)
No, quiero comprar unos Blue Ray
Beantwoord met tussen haakjes:
¿Cree que hay una tendencia a discriminar a los extranjeros? (cierta tendencia)
Sí, hay cierta tendencia a discriminar a los extranjeros
Hoe zeg je
dat de mensen hier erg aardig zijn
Aquí la gente es muy simpática/amable
vorm is enkelvoud - betekenis is meervoud
Hoe zeg je
dat u donderdags altijd tv kijkt
Los jueves siempre veo la televisión/la tele
Hoe zeg je
dat u een nieuwe broek nodig hebt
Necesito unos pantalones nuevos
kan zowel enkel- als meervoud betekenen
Hoe zeg je
dat uw broer in militaire dienst zit
Mi hermano está en la mili / la milicia
Hoe zeg je
dat u niet weet waar uw bril is
No sé dónde están mis gafas
altijd meervoudsvorm, terwijl het enkelvoud kan betekenen
Hoe zeg je
dat u twee broeken hebt gekocht
He comprado dos pantalones
Hoe zeg je
dat de ouders van Frederico in de omgeving van Granada wonen
Los padres de Federico viven en los alrededores / las afueras de Granada (altijd meervoudsvorm)
het kapitaal
de hoofdstad
el capital
la capital
de gids (persoon) de gids (boek)
el guía
la guía
de volgorde
het bevel
el orden
la orden
het front
het voorhoofd
el frente
la frente
ik geloof dat
ik denk dat
ik vind dat
creo que …
pienso que …
me parece que ….
Ik heb de indruk dat
Tengo la impresión de que
mijns inziens
A mi modo de ver….
Naar mijn mening
En mi opinion ….
Volgens mij
según yo ….
Wat mij betreft
Por mí …
Ik ben ervan overtuigd dat …
Estoy convencido/a de que ….
Ik ben het er (niet) mee eens
(No) estoy de acuerdo
U/Je hebt (geen) gelijk
(No) tiene(s) razón
Ik geloof/denk/vind …
….van wel
….van niet
Creo/pienso/me parece
… que sí
… que no
Wat vindt u van …?
Denkt u dat ….?
¿Qué opina sobre….?
¿Cree que….?
Wat vindt u (vind je) van …?
Wat vind je ervan als ….?
¿Qué le / te parece(n) ….?
¿Qué te parece si ….?
…., denkt u (denk je) niet?
…..¿no cree(s)?
…. nietwaar?
…..¿verdad?
…. interesseert (interesseren) me (niet)
(No) me interesa(n) …
Ik ben dol op .... Ik houd (niet) van ....
Me encanta(n) ... (No) me gusta(n) ....
Ik vind het (ze) wel leuk
Me gusta(n) bastante
Ik vind het (ze) (heel) erg leuk
Me gusta(n) mucho/muchísimo….
Ik houd er helemaal niet van
No me gusta(n) nada
Ik houd meer van ….
Me gusta(n) más
Ik houd van sherry
- ik ook
Me gusta el jerez
- A mí también
Ik houd van tekenfilms
- Ik niet
Me gustan las películas de dibujos animados
- A mí no
Ik houd niet van politiek
- ik ook niet
- ik wel
No me gusta la política
- A mí tampoco
- A mí sí
Ik wil liever weten wat er gebeurt
- Ik ook
- Ik niet
Prefiero saber lo que pasa
- Yo también
- Yo no
Ik wil niet weten wat er gebeurt
- ik ook niet
- ik wél
No quiero saber lo que pasa
- Yo tampoco
- Yo sí
dergelijk, soortgelijk
semejante
dat van - alles wat te maken heeft met …
Lo de …..
enige, een paar
ongeveer
Tengo unas revistas en español (een paar)
Cuestan unos cinco euros (ongeveer: voor telwoord)
meervoudsvorm van
el carácter
el régimen
los caracteres
los regímenes
Welke werkwoorden vervoegen zich ook naar het grammaticale onderwerp van de zin
Gustar, Interesar, Parecer, Encantar
Me gustan los animales
Sus padres me parecen simpáticos
tot uw dienst
a usted
aan het begin van
a principios de
overvallen
atacar
onder
bajo
veelvraat, gulzig
comilón (adjetivo)
hoeveel wilt u ongeveer?
¿como cuánto quiere?
erin slagen
conseguir
de varkenskotelet
la chuleta de cerdo
geeft u me maar
deme
slaapkop
dormilón (adjetivo)
de keizer
el emperador
wat betreft
en cuanto a
in plaats van
en vez de
Waarmee kan ik u van dienst zijn?
¿En qué puedo servirle?
de spinazie
las espinacas
het kalfslapje
el filete de ternera
dwingen
forzar
kletskous
hablador (adjetivo)
lui
haragán
de paddestoel
el hongo
de rauwe ham
el jamón serrano
de gekookte ham
el jamón de York
de plak
la loncha
de strijd
la lucha
zogeheten
Llamado
rijp
maduro
de perzik
el melocotón
de kleinzoon
el nieto
(op)merken
notar
(heel) duidelijk
obvio
de paprika
el pimiento
geeft u me maar
póngame
propageren
propagar
beschermend
protector (adjetivo)
Wat staat hier?
¿Qué pone aquí?
regeren
reinar
lekker
sabroso
een cijfer halen
sacar una nota
de watermeloen
la sandía
de monteur
el técnico
dom
tonto
ijverig
trabajador (adjetivo)
verenigen
unificar
luiwammes
haragana
de staking
la huelga
de hamburger
la hamburguesa
hermetisch
hermético
hysterisch
histérico
Hongaars
húngaro
het ei
el huevo
het ruikt
huele
vrouwelijke vorm van bijvoeglijk naamwoord
haragán
haragana
mannelijke vorm van:
trabajadora, haragana, comilona
protectora, activa
trabajador, haragán, comilón
protector, activo
hoe zeg je
dat januari 31 dagen heeft
Enero tiene treinta y un días
hoe zeg je
dat u 1 ons chorizo en 1,5 ons ham wilt
Deme / Quiero cien gramos de chorizo y ciento cincuenta gramos de jamón
hoe zeg je
dat de twintigste eeuw de eeuw van de computer is
El siglo viente es el siglo del ordenador
hoe zeg je
dat u maar 3 euro hebt
Solo tengo tres euros
hoe zeg je
dat een reis naar New York 500 dollar kost
Un viaje a Nueva York cuesta quinientos dólares
hoe zeg je
dat de tomaten 85 eurocent per kilo kosten
Los tomates están a ochenta y cinco céntimos el kilo. Los tomates cuestan ochenta y cinco céntimos el kilo.
hoe zeg je
dat u elke veertien dagen naar de kapper gaat
Cada quince días voy a peluquería
hoe zeg je
dat de Tweede Wereldoorlog in 1945 eindigde
La Segunda Guerra Mundial terminó en mil novecientos cuarenta y cinco
hoe zeg je
dat Pepe op de twaalfde verdieping woont
Pepe vive en el piso doce / en la planta doce
hoe zeg je
dat uw broer een miljoen euro in de loterij heeft gewonnen
Mi hermano ha ganado / ganó un millón de euros en la lotería
wanneer worden hoofdtelwoorden achter het zelfstandig naamwoord gezet?
boven de 10:
El piso doce, maar
la segunda guerra
Mag ik ….?
¿Me da ….?
Anders nog iets?
¿Algo más? ¿Alguna cosa más?
Nee, dank u, anders niets
No, gracias, nada más
Nee, dank u, dat is alles
No gracias, es todo
Tot uw dienst
a usted
Wie is er aan de beurt?
¿A quién le toca?
Ik (ben aan de beurt)
(Me toca) a mí
Hoeveel kost(en)
¿A cuánto está(n) …?
¿Cuánto cuesta(n) …?
Hoeveel is het?
¿Cuánto es?
Hoeveel weegt / wegen?
¿Cuánto pesa(n)?
de groentewinkel
la frutería
de banketbakker
la pastelería
de kruidenier(winkel)
la tienda de comestibles / ultramarinos
de viswinkel
la pescadería
de zelfbedieningszaak
la tienda de autoservicio
de stomerij
la tintorería
de schoenmaker / zaak
la zapatería
de winkel voor tabak en postzegels
el estanco
de drogist(erij)
la droguería
het boodschappenlijstje
la liste de la compra
de (plastic) tas
la bolsa (de plástico)
het wagentje
el carrito
de (boodschappen) mand
el cesto
de kassa
la caja
de verkoper / verkoopster
el dependiente / la dependienta
Vanaf wanneer worden getallen vast geschreven?
Vanaf 31: vast Tm 29 zowel los als vast
veintidós - veinte y dos
cuarenta y siete
de hoepel
el aro
het beest
el bicho
ik leid af
colijo
ervandoor gaan
largarse
de bedelaar
el mendigo
het (tralie)hek
la reja
de rugleuning
el respaldo
gezellig samenzijn met vrienden
la tertulia
hoe zeg je
dat de vriendin van uw dochter Marta heet
La amiga de mi hija se llama Marta
hoe zeg je
dat u op vrijdag altijd met de tram naar kantoor gaat
Los viernes siempre voy a la oficina en tranvía
hoe zeg je
dat tante Antonia ongeveer 80 jaar is
La tía Antonia tiene ochenta años / unos ochenta años
hoe zeg je
dat het het beste is om niets te doen
Lo mejor es no hacer nada
hoe zeg je
dat hotels in Nederland erg duur zijn
Los hoteles holandeses / en Holanda son muy caros
hoe zeg je
dat u niet van koud water houdt
No me gusta el agua fría
hoe zeg je
dat het echtpaar Moreno op zo’n tien minuten afstand woont
Los (señores) Moreno viven a unos diez minutos
hoe zeg je
dat u ‘s zomers gewoonlijk naar het buitenland gaat
En verano suelo ir al extranjero
En verano normalmente voy al extranjero
hoe zeg je
dat ze een gedeelte van het station willen restaureren
Quieren restaurar parte de la estación
hoe zeg je
dat de h de achtste letter van het alfabet is
La hache es la octava letra del alfabeto
hoe zeg je
dat u een nieuwe zonnebril nodig hebt
Necesito unas gafas de sol nuevas
hoe zeg je
dat er in Engeland veel hindoes wonen
En Inglaterra viven muchos hindúes
hoe zeg je
dat de mensen niet geïnteresseerd zijn in politiek
A la gente no le interesa la política
hoe zeg je
dat de karakters van uw kinderen heel verschillend zijn
Los caracteres de mis hijos son muy diferentes
hoe zeg je
dat dat van die diefstal een lang verhaal is
Lo del robo es una historia larga
ww + zelfst nw van:
kijken
mirar
la mirada
ww + zelfst nw van:
spelen
jugar
el juego
ww + zelfst nw van:
vinden
hallar - el hallazgo
encontrar - el encuentro
ww + zelfst nw van:
schreeuwen
gritar
el grito
ww + zelfst nw van:
uitleggen
explicar
la explicación
ww + zelfst nw van:
overtuigen
convencer
la convicción
ww + zelfst nw van:
springen
saltar
el salto
ww + zelfst nw van:
verschijnen
aparecer
la aparición
ww + zelfst nw van:
weerstaan
resistir
la resistencia
stomerij
la tintorería
kunnen jullie wat rustiger zijn?
¿Podáis hacer menos ruido? (dus niet más tranquilo!)
regel lidwoorden bij hay en está?
bij hay ALLEEN onbepaald lidwoord
Dus En Amsterdam hay un museo
Bij Está het bepaalde lidwoord
Dus En Amsterdam está el museo
sluitingstijd
hora de cierre
scharrelkippen
los pollos corrales