H14 Flashcards

1
Q

The big 5

A

Neuroticisme, extraversie, openheid, vriendelijkheid en consciëntieusheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Neuroticisme (vs. stabiel)

A

Mensen die laag scoren zijn emotioneel stabiel, raken niet snel van hun stuk en hebben weinig last van depressies. Mensen die hoog scoren zijn gevoelig voor stress, hebben een onrealistisch beeld van de werkelijkheid en hebben vaak last van dwangmatig gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Extraversie (vs. introversie)

A

mensen die laag scoren zijn gereserveerd, schuwen grote groepen mensen en beperken hun sociale leven tot een kleine groep goede vrienden. mensen die hoog scoren zijn sociaal energiek, vaak veel en vaak contact met verschillende mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Openheid (vs. gesloten)

A

Mensen die laag scoren zijn conservatief, gericht op wat ze al kennen en schuwen nieuwe ervaringen. Mensen die hoog scoren zijn voortdurend op zoek naar nieuwe ervaringen en zijn energiek en snel in hun denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vriendelijkheid (vs. vijandigheid)

A

Mensen die laag scoren zijn vaak op zichzelf gericht, stellen zich vijandig/afkerig op tegenover anderen. Mensen die hoog scoren zijn juist gericht op anderen en onzelfzuchtig van aard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Consciëntieusheid (vs. slordigheid)

A

Mensen die laag scoren zijn ongeorganiseerd, vaak sociaal onbetrouwbaar. Mensen die hoog scoren zijn zeer punctueel, sterke controle over eigen gedrag en zijn plichtsgetrouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Orchid children

A

Kinderen die meer angstig, anxious en ‘lastig’ zijn, zijn gevoeliger voor omgeving en opvoeding. Zij passen hun gedrag zowel positief als negatief aan aan de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dandelion children

A

Kinderen die kunnen overleven en gedijen in elke omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Psychodynamische persoonlijkheidstheorie

A

Freud. Onderbewustzijn = oorzaak van gedrag. Sublimatie, afweermechanismen, psychoanalyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sublimatie

A

Een specifiek type afweermechanisme waarbij sociaal onacceptabele neigingen dusdanig worden omgebogen dat zij resulteren in een sociaal hooglijke gewaardeerde uiting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Afweermechanismen

A

Dit zijn strategieën die mensen onbewust hanteren om de uiting van onacceptabele of onwenselijke neigingen te voorkomen. (Onderdrukking, verplaatsing/vervanging/sublimatie, reactieformatie, projecteren, rationaliseren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

4 theorieën persoonlijkheid

A
  1. Persoonlijkheid als adaptatie
  2. Psychodynamische theorie
  3. Humanistische theorie
  4. Sociaal cognitieve theorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Persoonlijkheid als adaptatie

A

Voortplanting, erfelijkheid, diversificatie van ouderlijke investering (elk kind kan aanspraak maken op andere typen bronnen die ouders beschikbaar hebben), overlevingsstrategie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Reaction formation

A

Als het tegenovergestelde van het ware gevoel naar de buitenwereld wordt gepresenteerd. (bijv: ex roker die fel tegen roken is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Humanistische persoonlijkheidstheorie

A

Carl Rogers. Verlegde de focus van onderbewuste naar de positieve kracht van het bewustzijn. Behoeftenhiërarchie van Maslow. Zelfactualisatie (behoefte aan ontplooiing). Fenomenologische werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fenomenologische werkelijkheid

A

Rogers benadrukte dat onze bewuste ervaring van de wereld - de fenomenologische werkelijkheid - de werkelijkheid is waarin wij feitelijk leven.

17
Q

Behoeftenhiërarchie

A

Deze hiërarchie is een ordening van menselijke basisbehoeften waarmee Maslow duidelijk maakte dat de mens behoefte heeft aan groei, maar daar alleen aan toekomt als eerst de behoeften aan meer basale zaken als voedsel, veiligheid en sociale inclusie zijn bevredigd.

18
Q

Sociaal-cognitieve theorie

A

Individualisme vs collectivisme (vaak cultureel bepaald), locus of control, self-efficacy (geloof in eigen kunnen), situatiespecifieke karaktertrekken

19
Q

DIAMONDS

A

8 algemene type situaties. Duty, Intellect, Adversity, Mating, pOsitivity, Negativity, Deception, Sociality.

20
Q

Self-efficacy

A

Bandura. Het subjectieve gevoel van iemand over zijn vermogen om een taak te kunnen oplossen

21
Q

Malleable self-belief

A

Idee van de groeimindset en de vaste mindset