H13 - Sociale psychologie Flashcards

1
Q

……….. …………, het deelgebied van de psychologie dat zich het meest expliciet bezighoudt met hoe we naar elkaar kijken en door elkaar worden beïnvloed.

A

sociale psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een dergelijk oordeel over een andere persoon is in wezen een bewering over oorzakelijk verband. Het is een impliciete bewering dat het gedrag van de persoon gedeeltelijk wordt veroorzaakt door een min of meer permanent kenmerk van de persoon, zoals vriendelijkheid of bedrog. In algemeen Engels gebruik wordt elke bewering over oorzakelijk verband een ………. genoemd. In de studie van persoonsperceptie is een attributie een bewering over de oorzaak van iemands gedrag.

A

attributie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stel je bijvoorbeeld voor dat we in de file staan en Susan, onze chauffeur, heel veel woede uit. Vertelt haar woede ons iets bruikbaars over haar als persoon? De meeste mensen hebben de neiging om de file als oorzaak te negeren en Susans woede te zwaar toe te schrijven aan haar karakter. Veel onderzoekers hebben het bestaan van deze ………….. in attributie bevestigd.

A

persoonsbias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tegen het midden van de jaren zeventig was er zoveel bewijs verschenen om de persoonsbias te ondersteunen dat Lee Ross (1977) het de …………… ……………… noemde, een label dat ontworpen was om de alomtegenwoordigheid en kracht van het vooroordeel aan te duiden en om te suggereren dat het ten grondslag ligt aan veel andere sociale psychologische verschijnselen.

A

fundamentele attributiefout ( komt vaker voor wanneer mensen met verschillende taken bezig zijn of als ze moe zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De ……………. is de neiging om te veel gewicht toe te kennen aan persoonlijkheid en niet genoeg aan de situatie bij het
maken van attributies.

A

persoonsbias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een veelvoorkomend vooroordeel is de neiging om fysiek …………. mensen als intelligenter, socialer, competenter en moreel te zien dan minder ………… (idem) mensen.

A

aantrekkelijke/ attractive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

We hebben de neiging om ………….. individuen te zien als eerlijker, naïef, hulpeloos en warm - maar minder competent - dan vergelijkbare mensen met een volwassen gezicht.

A

baby-faced

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Er zijn maar weinig concepten die belangrijker zijn voor mensen dan het persoonlijke zelfgevoel, of …………. (Idem). ……….. verwijst naar de manier waarop een persoon zichzelf definieert. Veel psychologen en sociologen hebben betoogd dat het zelfconcept in wezen een sociaal product is. Om je bewust te worden van jezelf, moet je je eerst bewust worden van anderen van jouw soort en dan bewust worden, misschien door de manier waarop anderen je behandelen, dat je een van hen bent. Zelfbewustzijn omvat niet alleen bewustzijn van het fysieke zelf, maar ook van de eigen persoonlijkheid en karakter, psychologisch weerspiegeld in de reacties van andere mensen.

A

Zelfconcept

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De overtuigingen en verwachtingen die anderen van een persoon hebben - of ze nu in eerste instantie waar of onwaar zijn - kunnen tot op zekere hoogte de realiteit creëren door het zelfconcept en het gedrag van die persoon te beïnvloeden. Dergelijke effecten worden ……………….. ………… Of ……… …………

A

self-fulfilling prophecies of Pygmalion-effecten genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Onze zelfconcepten hebben een sterke evaluatieve component, die psychologen …………… noemen. ………….. (idem) is per definitie iemands gevoel van goedkeuring, acceptatie en sympathie voor zichzelf.

A

zelfwaardering / self esteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

We ervaren zelfrespect als geworteld in onze eigen oordelen over onszelf, maar volgens een invloedrijke theorie voorgesteld door Mark Leary (1999, 2005) komen deze oordelen in feite voornamelijk voort uit onze perceptie van de houding van anderen jegens ons. De theorie wordt de ……………. ……. genoemd omdat ze stelt dat het gevoel van eigenwaarde fungeert als een meter om ons op elk moment te informeren over de mate waarin we waarschijnlijk door anderen worden geaccepteerd of afgewezen. Volgens de ………….. ……… (theorie) weerspiegelt wat je op dit moment als je gevoel van eigenwaarde ervaart grotendeels je beste gok over de mate waarin andere mensen, om wie je geeft, je respecteren en accepteren.

A

sociometer-theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het proces waarbij we onszelf met anderen vergelijken om onze unieke kenmerken te identificeren en onze capaciteiten te evalueren, wordt ……… ………. genoemd. Een direct gevolg van sociale vergelijking is dat het zelfbeeld varieert afhankelijk van de ………….., de groep waartegen de vergelijking wordt gemaakt.

A

sociale vergelijking

referentiegroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De overschatting van hun capaciteiten door volwassenen (die nog groter is bij kinderen) wordt een ……….. ………….. ….genoemd, die wordt geassocieerd met een groter psychologisch welzijn, althans op de korte termijn.

A

positieve illusoire vooringenomenheid(bias)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Eerder in dit hoofdstuk hebben we de ………… beschreven - de algemene neiging om de acties van mensen, of ze nu goed of slecht zijn, toe te schrijven aan interne kwaliteiten van de persoon en om externe omstandigheden te negeren die de acties beperkten of bevorderen

A

persoonsbias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Die vooringenomenheid is van toepassing wanneer we nadenken over de acties van andere mensen, maar niet wanneer we nadenken over onze eigen acties. Wanneer we nadenken over onze eigen acties, neemt een andere vooringenomenheid het over, de …………… ……….. …., gedefinieerd als de neiging om onze successen toe te schrijven aan onze eigen innerlijke kwaliteiten en onze mislukkingen aan externe omstandigheden.

A

self-serving attributional bias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een …….. is elke overtuiging of mening met een evaluatieve component - een oordeel of gevoel dat iets goed of slecht is, sympathiek of onsympathiek, moreel of immoreel, aantrekkelijk of weerzinwekkend

A

attitude (expliciet en impliciet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

………. …….. zijn bewuste, verbaal uitgesproken evaluaties. Ze worden gemeten door middel van traditionele attitudetests waarin mensen op verschillende manieren wordt gevraagd om hun evaluatie van een object of een bepaalde vorm van gedrag aan te geven. Om bijvoorbeeld expliciete attitudes over het eten van vlees te beoordelen, kan mensen worden gevraagd om te antwoorden, op een schaal van helemaal mee eens tot helemaal mee oneens, op items als “Over het algemeen eet ik graag vlees.”

A

Expliciete attitudes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

……… ……….zijn per definitie attitudes die zich manifesteren in automatische mentale associaties. Ze worden gemeten met impliciete associatietests, die gebaseerd zijn op het feit dat mensen twee concepten sneller bij elkaar kunnen classificeren als ze in hun hoofd al sterk geassocieerd zijn dan wanneer ze niet sterk geassocieerd zijn.

A

Impliciete attitudes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

………… ……………., die gebaseerd zijn op het feit dat mensen twee concepten sneller bij elkaar kunnen classificeren als ze in hun hoofd al sterk geassocieerd zijn dan wanneer ze niet sterk geassocieerd zijn.

Bij zo’n test - die wordt afgenomen met een stopwatch of timer - wordt de score gebaseerd op de snelheid van associaties. Als je bijvoorbeeld sneller vlees en vlees-gerelateerde woorden of afbeeldingen associeert met goede termen (zoals geweldig) dan met slechte termen (zoals verschrikkelijk), geeft dit aan dat je een positieve impliciete houding hebt ten o

A

impliciete associatietests

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

FOCUS 13 - Wat is het verschil tussen impliciete en expliciete attitudes in hun manier van gedragsbeïnvloeding?

A

Impliciete attitudes zijn attitudes op onderbuikniveau. Het object van de attitude roept automatisch mentale associaties op die duiden op ‘goed’ of ‘slecht’, en deze beïnvloeden onze lichamelijke emotionele reacties. In die zin beïnvloeden impliciete attitudes automatisch ons gedrag. Hoe minder we nadenken over wat we doen, hoe meer invloed onze impliciete attitudes hebben. Onze expliciete attitudes daarentegen vereisen nadenken; hoe meer we nadenken over wat we doen, hoe meer invloed onze expliciete attitudes hebben. In veel gevallen vallen de impliciete en expliciete attitudes van mensen samen, en in die gevallen komt gedrag over het algemeen goed overeen met attitude. Maar vaak vallen impliciete en expliciete attitudes niet samen. Stel dat u ervan overtuigd bent geraakt dat het eten van vlees slecht is - slecht voor dieren, slecht voor de planeet, misschien slecht voor uw gezondheid. Je hebt daarom een negatieve expliciete attitude ontwikkeld ten opzichte van het eten van vlees. Maar stel dat u, gezien uw lange geschiedenis van vleesgenot, een positieve, impliciete attitude hebt ten opzichte van het eten van vlees. Als vlees je wordt voorgehouden, wint je impliciete attitude het, tenzij je bewust nadenkt over je expliciete attitude en terughoudend bent. Je impliciete attitude zorgt er automatisch voor dat je het vlees wilt eten. Het is niet verwonderlijk dat mensen die met succes een vegetarisch dieet volgen, over het algemeen zowel een negatieve impliciete als een negatieve expliciete attitude hebben ten opzichte van het eten van vlees, en zowel een positieve impliciete als een positieve expliciete attitude ten opzichte van het eten van groenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

……….. ………… ……… noemde, wat sindsdien een van de meest centrale ideeën van de sociale psychologie is geweest. Volgens de theorie hebben we een mechanisme ingebouwd in de werking van onze geest dat een ongemakkelijk gevoel van dissonantie of gebrek aan harmonie creëert, wanneer we een inconsistentie waarnemen tussen de verschillende expliciete attitudes, overtuigingen en items van kennis die onze mentale opslag vormen.

A

cognitieve dissonantietheorie / cognitive dissonance theory

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

FOCUS 14 - Hoe verklaart de cognitieve dissonantietheorie de aantrekking van mensen tot bepaalde informatie en het vermijden van andere informatie?

A

Ik (Peter Gray) hoorde ooit iemand een politieke discussie afsnijden met de woorden: “Het spijt me, maar ik weiger te luisteren naar iets waar ik het niet mee eens ben.” Mensen komen meestal niet meteen naar buiten om dat te zeggen, maar is het je opgevallen hoe vaak ze zich zo lijken te gedragen? Gegeven de keuze uit boeken of artikelen om te lezen, lezingen bij te wonen of documentaires om naar te kijken, kiezen mensen over het algemeen die boeken waarvan zij denken dat ze hun bestaande opvattingen ondersteunen. (De wildgroei van televisie- en internetnieuwsbronnen gericht op mensen met specifieke politieke opvattingen heeft het steeds gemakkelijker gemaakt om dit te doen. Mensen halen hun informatie uit nieuwsbronnen die hun wereldbeeld delen, waardoor het minder waarschijnlijk is dat ze een onbevooroordeeld perspectief krijgen op belangrijke kwesties.) Die observatie is consistent met de cognitieve dissonantietheorie. Mensen vermijden dissonante informatie niet altijd, maar een aanzienlijke hoeveelheid onderzoek geeft aan dat ze dat heel vaak doen.

Mensen zoeken naar info etc die hun bestaande opvattingen beschermen of versterken, in plaats van aan te vechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Soms gedragen mensen zich op een manier die indruist tegen hun houding en worden dan geconfronteerd met de dissonante cognities: “Ik geloof dit, maar ik deed dat.” Ze kunnen hun daad niet ongedaan maken, maar ze kunnen dissonantie verlichten door hun houding aan te passen - misschien zelfs om te keren. Deze verandering in houding wordt het ……… ……………….. genoemd, omdat het alleen optreedt als de persoon het gedrag niet gemakkelijk kan rechtvaardigen, gezien zijn of haar eerdere houding. Een vereiste voor het optreden van het ontoereikende rechtvaardigingseffect is dat er geen duidelijke, hoge prikkel is om de tegenattitudinale actie uit te voeren.

A

onvoldoende-rechtvaardigingseffect (insufficient-justification effect)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Onszelf zien door de ogen van anderen
▪ Experimenten in de klas hebben ………………… aangetoond, waarbij de verwachtingen van volwassenen over het gedrag van kinderen het verwachte gedrag creëerden. Dergelijke effecten treden op zijn minst gedeeltelijk op door de zelfconcepten van de kinderen te veranderen.
▪ Een verscheidenheid aan bewijzen ondersteunt de ………………., die stelt dat het gevoel van eigenwaarde het niveau van acceptatie of afwijzing weerspiegelt dat we denken te kunnen verwachten van anderen.

A

Pygmalion-effecten

sociometer-theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Actieve constructie van zelfpercepties
▪ We zien onszelf grotendeels door sociale vergelijking - onszelf vergelijken met anderen. Onze oordelen en gevoelens over onszelf hangen af van de ………….. waarmee we onszelf vergelijken, zoals geïllustreerd door het grote-vis-in-kleine- vijver-effect.

A

referentiegroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

In Noord-Amerika en West-Europa hebben mensen de neiging om hun kijk op zichzelf te verbeteren door middel van …………… ………….. (toeschrijven van succes aan het zelf en falen aan de situatie), het onthouden van successen meer dan mislukkingen en het definiëren van hun eigen criteria voor succes.

A

Self-serving attributions / zelfingenomen attributies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Een ……. is een overtuiging of mening die een evaluatieve component bevat.
▪……….. ……….. zijn bewuste, verbaal uitgesproken evaluaties.
▪………… …………. - die gevormd worden door directe ervaring of herhaalde associaties - beïnvloeden het gedrag
automatisch.

A

attitude

Expliciete attitudes

Impliciete attitudes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

We zijn gemotiveerd om ……….. ………….. te verminderen - een ongemakkelijk gebrek aan overeenstemming tussen onze expliciete overtuigingen, kennis, attitudes en acties.

A

cognitieve dissonantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wanneer we vrijuit en met weinig aansporing iets doen dat in strijd is met een attitude, kunnen we de attitude veranderen om beter bij de actie te passen; dit wordt het ……………………. …… genoemd.

A

insufficient-justification effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Expliciete attitudes zijn bewuste, verbaal uitgesproken evaluaties. De wens om ……….. …………. te voorkomen of te verminderen leidt er vaak toe dat mensen dissonante informatie vermijden (bv geen nieuws zien dat overeenkomt met jouw politieke overtuigingen) en twijfels over een eenmaal genomen besluit opzij zetten (bv mensen zijn zekerder over wie gaat winnen bij een paardenrace wanneer ze eenmaal voor een paard hebben gekozen dan vooraf).

A

cognitieve dissonantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Zelfbeschrijvingen die betrekking hebben op de persoon als een afzonderlijk individu worden …………. ……….. genoemd en die betrekking hebben op de sociale categorieën of groepen waartoe de persoon behoort, worden ……. ……….. genoemd.

A

persoonlijke identiteit

sociale identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

wanneer we naar leden van ………… kijken - dat wil zeggen, leden van groepen waartoe we niet behoren. (Omgekeerd worden groepen waartoe we behoren ………. genoemd.)

A

out-groups

in-groups

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Het schema, of de georganiseerde verzameling kennis of overtuigingen, die we in ons hoofd hebben over een groep mensen, wordt een ……… genoemd.

A

stereotype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de 3 niveaus stereotypen?

A

Publiek, privaat en impliciet

Publieke stereotype —> wat we tegen anderen zeggen over een bepaalde groep

Private stereotypen —> wat we bewust geloven, maar over het algemeen niet zeggen tegen anderen

Beide publieke en private stereotypen zijn expliciete stereotypen, omdat een persoon ze bewust gebruikt bij het beoordelen van een persoon.

35
Q

……….. ……….daarentegen zijn sets van mentale associaties die min of meer automatisch werken om onze oordelen en acties richting leden van de groep in kwestie te sturen, zelfs als die associaties indruisen tegen onze bewuste overtuigingen.

A

Impliciete stereotypen (we kunnen deze meten adhv een impliciete associatietest —> test gebaseerd op het feit dat mensen twee concepten sneller samen kunnen classificeren als ze in hun hoofd al sterk geassocieerd zijn dan wanneer ze niet sterk geassocieerd zijn.)

36
Q

FOCUS 19 - Welke soorten leerervaringen zijn het meest effectief in het verminderen van (a) expliciete en (b) impliciete vooroordelen?

A

Expliciet —> logica redenering
Impliciet —> dmv klassiek conditionering, bv het hebben van zwarte vrienden, zwarte professors die men leuk vindt

37
Q

We hebben doorgaans positievere associaties met ……….. (groepen waartoe we behoren) dan met ……….. (groepen waartoe we niet behoren).

A

in-groups

out-groups

38
Q

………- de schema’s die we hebben over groepen mensen - kunnen ……… (beschikbaar voor het bewustzijn) of …….. (onbewust maar in staat om onze gedachten, gevoelens en handelingen te beïnvloeden) zijn. Impliciete stereotypen worden gemeten door middel van impliciete associatietests

A

Stereotypen

expliciet

impliciet

39
Q

Studies tonen aan dat negatieve ………. stereotypen bevooroordeeld gedrag kunnen bevorderen, zelfs zonder bewuste vooroordelen. (Doden van zwarten door blanke politieagenten)

A

impliciete

40
Q

……….. vooroordelen zijn gebaseerd op primitieve emotionele processen, aanpasbaar door klassieke conditionering. Positieve associaties met leden van de stereotiepe groep kunnen helpen om ……….. (idem) vooroordelen te verminderen.

A

Impliciete

41
Q

……. …. een reeks psychologische krachten die op ons worden uitgeoefend door de oordelen, voorbeelden, verwachtingen en eisen van anderen, of deze nu reëel of ingebeeld zijn.

A

sociale druk / social pressure

42
Q

Het hebben van een publiek beïnvloedt hoe goed mensen taken uitvoeren. In sommige gevallen verbetert geobserveerd worden de prestaties (……… ………. genoemd), terwijl in andere gevallen een publiek de prestaties belemmert (……….. ………… of sociale inhibitie genoemd).

A

sociale facilitatie

sociale interferentie / Social interference

43
Q

De aanwezigheid van anderen vergemakkelijkt de uitvoering van dominante acties (………. …………) en interfereert met de uitvoering van niet-dominante acties. (………. …………)

A

Sociale facilitatie

Sociale interferentie

44
Q

Sociale interferentie of ……

A

Choking

45
Q

………… …….., een bijzonder krachtige oorzaak van verstikking bij academische tests, werd voor het eerst beschreven door Claude Steele (1997). Het is de dreiging die testpersonen ervaren wanneer ze worden herinnerd aan de stereotiepe overtuiging dat de groep waartoe ze behoren naar verwachting niet goed zal presteren op de test.

A

Stereotypedreiging / Stereotype threat

46
Q

effect van stereotype dreiging is een voorbeeld van wat eerder in dit hoofdstuk werd beschreven als een …………… ………: de verwachting dat je slecht zult presteren, zorgt er in feite voor dat je slecht gaat presteren.
(Kan zowel positief als negatief zijn, wat je gelooft wat gaat gebeuren zal in feite gebeuren)

A

self-fulfilling prophecy

47
Q

De term ……….. ………… verwijst naar de hele reeks manieren waarop mensen bewust en onbewust hun gedrag aanpassen om de impressies / indruk van anderen van hen te beïnvloeden

A

impressiemanagement / impression management

48
Q

……… …… beïnvloedt onze prestaties en leidt ertoe dat we proberen te controleren hoe anderen ons zien.

A

Sociale druk

49
Q

Effecten van het hebben van een publiek
▪ De aanwezigheid van anderen kan …….. …………. (verbeterde prestaties) of ……… …………. (slechtere prestaties) veroorzaken.
▪ De aanwezigheid van anderen leidt tot verhoogde drive en opwinding, wat - in overeenstemming met de theorie van Zajonc - de prestaties op ………. taken verbetert en de prestaties op ………………. taken verslechtert.
▪ Evaluatieangst is op zijn minst een deel van de oorzaak van ……. ………….

A

sociale facilitering

sociale interferentie

dominante

niet-dominante

sociale interferentie.

50
Q

…….. treedt op omdat druk afleidende gedachten produceert die concurreren met de taak zelf voor een werkgeheugen met beperkte capaciteit.

A

Choking

51
Q

……… ……. is een krachtige vorm van choking die optreedt wanneer leden van een gestigmatiseerde groep worden herinnerd aan stereotypen over hun groep voordat ze een relevante taak uitvoeren.

A

Stereotypedreiging/ stereotype threat

52
Q

Vanwege sociale druk passen we ons gedrag bewust of onbewust aan om de perceptie van anderen over ons te beïnvloeden.

A

Impression management

53
Q

FOCUS 24 - Wat zijn twee soorten redenen waarom mensen geneigd zijn zich te conformeren aan voorbeelden van anderen?

A

Informational influence / informatieve invloed (informatie en pragmatiek)
Normative influence / normatieve invloed (bevorderen van groepscohesie)

54
Q

……… ……… die werkt door aanwijzingen te geven over de objectieve aard van een gebeurtenis of situatie, wordt informatieve invloed genoemd.

Bv. Generatie op generatie werd er gezegd dat rabarberbladeren giftig zijn dus we kunnen ze maar beter niet eten en onze kinderen ook vertellen dat ze giftig zijn. Voorbeeld van informatie die we niet zelf moesten ondervinden en zelf ziek zijn moeten worden om dit te hebben geleerd.

A

Sociale invloed / social influence

55
Q

Dit soort sociale invloed, dat werkt door de wens van de persoon om deel uit te maken van een groep of om door anderen te worden goedgekeurd, wordt ……….. ……… genoemd.

A

normatieve invloed

56
Q

als alle of een grote meerderheid van de leden aan dezelfde kant van de kwestie pleiten - duwt de discussie die meerderheid doorgaans in de richting van een extremer standpunt in dezelfde richting als hun oorspronkelijke standpunt. Dit fenomeen wordt ………….. genoemd.

A

groepspolarisatie

57
Q

…………., die hij definieerde als “een manier van denken die mensen aangaan wanneer ze diep betrokken zijn bij een samenhangende in-groep, wanneer het streven van de leden naar unanimiteit hun motivatie om realistisch alternatieve handelingswijzen te beoordelen opheft.”

A

Groupthink / groepsdenken

58
Q

Een van de meest achterbakse verkooptrucs is de …………….. . De essentie van deze techniek is dat de klant er eerst mee instemt een product tegen een lage prijs te kopen en vervolgens, na een vertraging, de verkoper “ontdekt” dat de lage prijs niet mogelijk is en het product voor meer moet worden verkocht.

A

low-ball-techniek

59
Q

FOCUS 31 - Hoe kan de low-ball-verkooptechniek worden verklaard in termen van cognitieve dissonantie? Welk bewijs ondersteunt deze verklaring?

A

Experimenten uitgevoerd door Cialdini en anderen (1978) suggereren dat de truc werkt omdat klanten, na akkoord te gaan met de eerste deal, gemotiveerd zijn om cognitieve dissonantie te verminderen (zie de discussie eerder in dit hoofdstuk) door eventuele aanhoudende twijfels die ze over het product hebben opzij te zetten. Tijdens de vertraging tussen het goedkope aanbod en het echte aanbod, overdrijven ze mentaal de waarde van het product; ze zetten hun hart op het huis, of de auto, of de ijstraktatie die ze hadden afgesproken om te kopen. Nadat ze dit hebben gedaan, zijn ze nu klaar om meer te betalen dan ze aanvankelijk zouden hebben gedaan.

60
Q

De basis van de ……………….. ………. is dat mensen eerder instemmen met een groot verzoek als ze al hebben ingestemd met een klein verzoek.

De opritverzegelaars kregen me daar twee keer op: hun verzoek om water maakte me klaar om in te stemmen met hun verzoek om limonade, en hun verzoek om limonade maakte me klaar om in te stemmen met hun aanbod om mijn oprit af te dichten.

A

foot-in-the-door-techniek

61
Q

…………… verwijst naar die gevallen van naleving waarin de verzoeker wordt gezien als een gezagsdrager of leider en het verzoek wordt gezien als een bevel

A

Gehoorzaamheid

62
Q

Gevallen waarin mensen, in reactie op bevelen van anderen, onethische of illegale handelingen verrichten, worden ……….. … ………….. genoemd.

A

Crimes of obedience / misdaden van gehoorzaamheid

63
Q

FOCUS 33 - Hoe toonde Milgram aan dat een opmerkelijk hoog percentage mensen een reeks bevelen zou opvolgen om een andere persoon pijn te doen en waarom?

A

Door psychologische druk
Redenen:
•De norm van gehoorzaamheid aan legitieme autoriteiten.
•De zelfverzekerdheid van de onderzoeker en het aanvaarden van verantwoordelijkheid.
•De nabijheid van de onderzoeker en de afstand van de leerling
•De afwezigheid van een alternatief model van hoe je je moet gedragen. (Het ontbreken van een model voor rebellie)
•Het incrementele (toenemende) karakter van de verzoeken

64
Q

FOCUS 36 - Hoe is het onderzoek van Milgram bekritiseerd op grond van ethische en reële validiteit, en hoe is het onderzoek verdedigd?

A

> De ethische kritiek
De kwestie van generaliseerbaarheid naar echte misdaden van gehoorzaamheid (omdat dit in een laboratorium plaatsvindt, niet generaliseerbaar?)

65
Q

Conformiteitsexperimenten
▪….. ontdekte dat proefpersonen vaak instemden met de mening van de meerderheid bij het beoordelen van de lengte van regels, zelfs als dit betekende dat ze het bewijs van hun eigen ogen tegenspraken.

A

Asch

66
Q

Publieke boodschappen kunnen effectiever worden gemaakt als ze het gewenste gedrag …….. afschilderen.

A

normatief

67
Q

Hoe meer omstanders aanwezig zijn bij een noodgeval, hoe kleiner de kans dat een van hen zal helpen. Dit kan het gevolg zijn
van zowel ………… als …………. invloeden.

A

informatieve

normatieve

68
Q

Sociale druk binnen groepen
▪ Wanneer de meeste of alle mensen in een groep het er aanvankelijk mee eens zijn, brengt groepsdiscussie hen doorgaans in de richting van een extremere versie van hun oorspronkelijke mening - een fenomeen dat …………….. wordt genoemd.
▪………….. treedt op wanneer groepsleden zich meer bezighouden met groepscohesie en unanimiteit dan met echte
beoordeling van verschillende benaderingen van een probleem.

A

groepspolarisatie

Groepsdenken / groupthink

69
Q

Verkoopdruk en naleving
▪ Verkopers kunnen ons manipuleren om aankopen te doen door middel van ………- en ……………..-technieken, die beide afhankelijk zijn van onze neiging om cognitieve dissonantie te verminderen.

A

Lowball- , foot-in-the-door-

70
Q

Omstandigheden die gehoorzaamheid bevorderen
▪ In zijn onderzoek naar gehoorzaamheid ontdekte …….. dat de meeste proefpersonen gehoorzaamden aan bevelen om een ander kwaad te doen, ook al waren ze daarvan geschrokken en was er geen echte bedreiging of beloning bij betrokken.

A

Milgram

71
Q

Evolutionaire theoretici hebben altijd moeite gehad met het verklaren van …………. ……, vrijwillig gedrag dat bedoeld is om andere mensen te helpen, geïntroduceerd in hoofdstuk 12

A

pro-sociaal gedrag

72
Q

Tomasello stelde voor dat er twee componenten zijn in pro-sociaal gedrag, ……….. - gedrag waarbij een acteur een ander individu probeert te helpen een bepaald doel te bereiken tegen een bepaalde prijs (en zonder duidelijk voordeel) voor de acteur - en ……….., of samenwerking, waarbij twee of meer individuen coördineren hun acties om een voor beide partijen gunstig resultaat te produceren, vooral een resultaat dat niet zou kunnen worden bereikt als ze alleen zouden werken.

A

altruïsme

mutualisme

73
Q

Er is sprake van een ………. ……… wanneer een bepaalde handelwijze of inactiviteit het individu ten goede komt, maar de anderen in de groep schaadt en meer kwaad dan goed doet voor iedereen als iedereen die handelwijze volgt.

A

sociaal dilemma

74
Q

In elk geval is ……… ………., of bijdragen (contributing), de coöperatieve oplossing van het individu, en ……… ………., of free riding,is de niet-coöperatieve oplossing

A

sociaal werken

sociaal loafing

75
Q

…………… en …………….. als krachten voor samenwerking

A

Reputatie en wederkerigheid (reciprocity)

76
Q

De resultaten van een aantal experimenten hebben aangetoond dat mensen bereid zijn een deel van hun eigen inkomsten op te geven om een speler te straffen die aanzienlijk minder dan zijn of haar aandeel heeft bijgedragen aan het algemeen belang (………… ……. genoemd). De straf omvat in dergelijke gevallen het verwijderen van een deel van de winst die de “bedrieger” heeft verzameld.

A

altruïstische straf

77
Q

Overal hebben mensen twee verschillende manieren van denken over zichzelf, die verschillende functies hebben. Een daarvan is …………. ……….., wat inhoudt dat je jezelf ziet als een onafhankelijk persoon met eigenbelangen die verschillen van die van andere mensen. De andere is …….. ……….., wat inhoudt dat men zichzelf beschouwt als een min of meer onderling verwisselbaar lid van een grotere entiteit, de groep, waarvan de belangen door alle leden worden gedeeld.

A

Persoonlijke identiteit

sociale identiteit

78
Q

Mensen hebben ook meer kans om empathie te voelen voor in-group dan voor out-group leden. Sterker nog, wanneer groepen met elkaar in competitie zijn, kunnen mensen ………….. ervaren, plezier in andermans pijn.

A

Schadenfreude

79
Q

FOCUS 41 - Welke veranderingen vonden er plaats binnen en tussen twee groepen jongens als gevolg van intergroepswedstrijden op een zomerkamp? En hoe werd dit opgelost?

A

1) solidariteit binnen de groep
2) negatieve stereotypering van de andere groep
3) vijandige interacties tussen de groepen

Door superordinate goals = bovengeschikte doelen, gedefinieerd als doelen die door beide groepen werden gewenst en die het beste konden worden bereikt door samenwerking tussen de groepen.

80
Q

……………. …….., gedefinieerd als doelen die door beide groepen werden gewenst en die het beste konden worden bereikt door samenwerking tussen de groepen.

A

Superordinate goals / bovengeschikte doelen “hogere doelen”

81
Q

……….. .. …. ………
▪ In een sociaal dilemma levert de keuze om zich op een bepaalde manier te gedragen persoonlijk voordeel op ten koste van de groep en leidt tot schade voor iedereen als iedereen voor die optie kiest.
▪ In de ……… ….. …. ……… zet elk individu een extra koe op de gemeenschappelijke weide, denkend dat zijn of haar koe weinig verschil zal maken; maar het collectieve effect is desastreus voor iedereen.

A

Tragedy of the Commons

82
Q

▪ De ………….. neemt toe wanneer spelers verantwoordelijk zijn voor hun acties en een reputatie kunnen opbouwen als medewerkers of valsspelers.

A

Cooperation/ samenwerking

83
Q

Een gedeelde …….. ………… tussen groepsleden vergroot de samenwerking binnen de groep, maar vermindert de samenwerking met andere groepen.

A

sociale identiteit

84
Q

Groep tegen groep
▪ In het Robbers Cave-experiment leidde concurrentie tussen de twee groepen jongens tot ………. binnen groepen, ……….. ……….. van de andere groep en …………. ………… tussen groepen.
▪ Vijandigheid werd sterk verminderd door ………… ………… waarvoor de twee groepen moesten samenwerken.

A

▪ solidariteit, negatieve stereotypering, vijandige interacties

▪ hogere doelen / superordinate goals