H10 - Problemen oplossen: Redenering en intelligentie Flashcards

1
Q

Hoe verschilt deductief redeneren van inductief redeneren?

A

Deductief redeneren, of deductie, is de poging om logisch de consequenties af te leiden die waar moeten zijn als bepaalde premissen als waar worden geaccepteerd. Terwijl inductief redeneren beredeneerd giswerk is, is deductief redeneren (indien correct gedaan) een logisch bewijs, ervan uitgaande dat de premissen echt waar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Doctors use inductive reasoning to diagnose medical problems on the basis of evidence that they gain from interviewing patients about their symptoms. The ………. bias and …………. bias can sometimes result in false diagnoses.

A

availability

confirmation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

……………., problemen die speciaal zijn ontworpen om onoplosbaar te zijn totdat men ernaar kijkt op een andere manier dan normaal.

A

inzichtsproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Inzichtsproblemen zijn vaak moeilijk omdat hun oplossing afhangt van het opgeven van een gevestigde gewoonte van waarneming of denken, ook wel een ………. … genoemd, en het probleem vervolgens op een andere manier bekijken.

A

mentale set

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Karl Duncker (1945), die het kaarsprobleem uitvond en er de eerste experimenten mee uitvoerde, noemde dit type mentale set ………. ……………….., het onvermogen om een object te zien als een andere functie dan de gebruikelijke.

A

functionele standvastigheid / functional fixedness

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Van jongs af aan gaan mensen er gemakkelijk vanuit dat gereedschappen zijn ontworpen voor een beoogde functie, die de filosoof Dennett (1990) de ……………. noemde.

A

Design stance / ontwerphouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

FOCUS 10 - In hoeverre is de ontwerphouding met betrekking tot gereedschappen een beperking van de menselijke cognitie of een aanpassing?

A

Functionele standvastigheid wordt typisch gezien in een negatief daglicht, als gevolg van een gebrek aan creativiteit en flexibel denken, Gezien de centrale rol van hulpmiddelen in het menselijk leven en gedurende de menselijke evolutie, kan functionele standvastigheid met betrekking tot gereedschappen een aanpassing zijn. Zodra een tool is uitgevonden en gebruikt voor een specifiek doel, ontwikkelt het een speciale status. Het kan voor dat doel effectief worden gebruikt zonder een proces van vallen en opstaan te doorlopen. Weten waarvoor een tool “voor” is en het uitsluitend voor dat doel gebruiken, levert de gebruiker dus meer efficiëntie op, hoewel dit ten koste gaat van enige flexibiliteit.

(Bewijs vb met baby’s en lepel om licht aan te doen —> functionele standvastigheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

FOCUS 11 - Welk bewijs suggereert dat het oplossen van inzichtsproblemen kwalitatief anders is dan deductief redeneren?

A

Onderzoekers hebben ook ontdekt dat mensen vaak inzichtsproblemen het beste oplossen als ze een tijdje vrij nemen van het probleem, iets anders doen en er dan op terugkomen. De vrije tijd wordt een incubatietijd genoemd. De veronderstelling is dat de persoon tijdens de incubatie onbewust de stof met betrekking tot het probleem reorganiseert terwijl hij bewust bezig is met en nadenkt over andere dingen. Incubatie lijkt inzicht te vergemakkelijken, maar lijkt niet te helpen bij deductie. Deductie vereist bewuste aandacht voor het probleem; het is een vorm van moeizaam, “langzaam” denken. Al dergelijke observaties suggereren dat onbewuste, “snelle” mentale processen, waarbij geen werkgeheugen betrokken is, belangrijker zijn voor het oplossen van inzichtproblemen dan voor het oplossen van deductieve redeneerproblemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kan mentale priming een rol spelen bij het verkrijgen van inzicht?

A

Hoewel de mechanismen die betrokken zijn bij het leren van inzichten “mysterieus” blijven, is een van de mechanismen die waarschijnlijk bij inzicht betrokken zijn, onbewuste priming. Zoals besproken in hoofdstuk 9, verwijst priming naar de activering van een mentaal concept tot een niveau dat het bewustzijn niet bereikt,

Tijdens een incubatieperiode kunnen alle elementaire concepten die verband houden met een onopgelost probleem blijven bestaan, ook al denkt de persoon er niet bewust over na. Terwijl de persoon bezig is met andere activiteiten en over andere dingen nadenkt, kunnen sommige van die geprimede concepten nieuwe associaties vormen, en uiteindelijk kan een nieuwe associatie een oplossing creëren.

(Vb van kaars —> je denkt even niet over het probleem, je bent met iets anders bezig. Plots zie je een plank wat een associatie kan creëren met het geprimede concept van de doos en dan heb je ineens een heureka)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

FOCUS 14 - Hoe hebben onderzoekers een algemeen verschil tussen westerlingen en Oost-Aziaten in perceptie en geheugen gedocumenteerd? Hoe kan dit verschil het redeneren beïnvloeden?

A

culturen, met name Japan en China, vergeleken met die van mensen in westerse culturen, met name Noord-Amerika. Volgens deze onderzoekers zien en redeneren Oost-Aziaten meer holistisch en minder analytisch dan westerlingen

afhankelijk van culturele praktijken, worden Amerikaanse kinderen rond de leeftijd van zes jaar gesocialiseerd om hun aandacht te richten, terwijl Japanse kinderen worden gesocialiseerd om hun aandacht te verdelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het variabele vermogen dat ten grondslag ligt aan individuele verschillen in redeneren, problemen oplossen en nieuwe kennis opdoen, wordt ……….. genoemd. Cognitief psycholoog Robert Sternberg (1997) gaf een meer technische definitie van intelligentie als “de mentale activiteiten die nodig zijn voor aanpassing aan, evenals vormgeving en selectie van, elke omgevingscontext … ………. (Idem) is niet alleen reactief op de omgeving maar ook actief bij het vormen ervan. Het biedt mensen de mogelijkheid om flexibel in te spelen op uitdagende situaties ”.

A

intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Laten we historisch beginnen. Hoewel een aantal onderzoekers, met name de Britse wetenschapper Sir Francis Galton (1822-1911), de relatie tussen intellectuele prestaties en een reeks fundamentele zintuiglijke en cognitieve vaardigheden, moderne intelligentietests vinden hun oorsprong in een test genaamd de ……………….. ………. ……., die in 1905 in Frankrijk werd ontwikkeld door Alfred Binet (1857-1911) en zijn assistent Theophile Simon.

A

Binet-Simon Intelligence Scale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De eerste intelligentietest die in Noord-Amerika veel werd gebruikt, was de …………………, een wijziging van de test
van Binet en Simon die in 1916 aan de Stanford University werd ontwikkeld.

A

Stanford-Binet-schaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

FOCUS 15 - Uit wat voor soort subtests bestaan moderne IQ-tests, zoals de Wechsler-tests?

de subtests zijn gegroepeerd in vier categorieën. De categorie verbaal begrip geeft een index van verbale vaardigheden en omvat drie kernsubtesten: Woordenschat; Overeenkomsten, het vermogen om uit te leggen hoe vergelijkbare concepten op elkaar lijken; en informatie, algemene kennis en algemeen begrip van de sociale en fysieke wereld. De subtests van de categorie perceptueel redeneren zijn veel minder afhankelijk dan de subtests van verbaal begrip van verbale vaardigheden en reeds verworven kennis, en meer van ruimtelijk en kwantitatief redeneren. Deze categorie omvat de kernsubtesten van: Block Design, de mogelijkheid om visuele ontwerpen te matchen; Matrix Redeneren (vergelijkbaar met het probleem in figuur 10.1); en visuele puzzels, die het vermogen beoordeelt om visuele patronen te detecteren en te combineren. De categorie werkgeheugen omvat twee kernsubtesten: Digit Span, het aantal willekeurig gepresenteerde cijfers dat achter elkaar kan worden onthouden; en rekenen, waarin proefpersonen zich moeten concentreren terwijl ze mentale wiskundige problemen manipuleren. Ten slotte omvat de categorie voor verwerkingssnelheid twee kernsubsets: Symbol Search, de mogelijkheid om snel doelsymbolen te herkennen in reeksen visuele symbolen; en cijfer-symboolcodering, waarbij wordt beoordeeld of cijfers kunnen worden getransformeerd volgens de regels van een code

A

Verbal Comprehension

Perceptual Processing

Working memory

Processing Speed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

concludeerde Spearman dat een of andere gemeenschappelijke factor min of meer goed wordt gemeten bij elke mentale test. Spearman noemde die factor . (?), voor …….. ………… . Voor Spearman en vele andere onderzoekers is algemene intelligentie het onderliggende vermogen dat bijdraagt aan de prestaties van een persoon op alle mentale tests.

A

g

algemene (general) intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Raymond Cattell voerde aan dat algemene intelligentie zelf niet één maar twee factoren is. Meer specifiek stelde hij voor dat de g van Spearman deelbaar is in twee afzonderlijke g’s: ………. ………… en ………….. ……………

A

vloeibare intelligentie en gekristalliseerde intelligentie

17
Q

………… ……….., zoals gedefinieerd door Cattell (1971), is het vermogen om relaties tussen stimuli waar te nemen onafhankelijk van eerdere specifieke oefeningen of instructies met betrekking tot die relaties.

A

Vloeibare intelligentie

18
Q

…………… intelligentie een mentaal vermogen dat rechtstreeks is afgeleid van eerdere ervaringen. Het wordt het best beoordeeld door middel van kennistests, zoals kennis van woordbetekenissen (wat is een regatta?), culturele praktijken (gaan vorken rechts of links van borden in een juiste tafelsetting?), en hoe bepaalde gereedschappen of instrumenten werken (Hoe werkt een met kwik gevulde thermometer?)

A

Gekristalliseerde

19
Q

Een maatstaf voor mentale snelheid is ……….. - de minimale tijd die proefpersonen nodig hebben om naar een paar stimuli te kijken of te luisteren om het verschil tussen hen te ontdekken.

A

inspectietijd

20
Q

Herinner je uit hoofdstuk 9 onze bespreking van ……….. ……., een reeks relatief basale en algemene informatieverwerkingsmechanismen die samen belangrijk zijn bij het plannen, reguleren van gedrag en het uitvoeren van complexe cognitieve taken. ………… …….. (idem) worden geconceptualiseerd als drie gerelateerde componenten (werkgeheugen, schakelen en inhibitie), en de hypothese is dat deze, samen of afzonderlijk, ten grondslag liggen aan g.

A

uitvoerende functies

21
Q

Binet beschouwde ……… als een losse reeks mentale vermogens van hogere orde die door scholing kunnen worden vergroot. Zijn tests gebruikten school-gerelateerde vragen en problemen.

A

intelligentie

22
Q

De meeste moderne intelligentietests zijn geworteld in de benadering van ….. en gebruiken een verscheidenheid aan verbale en non-verbale subtests.

A

Binet

23
Q

IQ-scores correleren redelijk goed met schoolcijfers en werkprestaties. Dergelijke correlaties worden vaak gebruikt als indices van IQ-………

A

validiteit

24
Q

Spearman stelde dat …….. ………., of g, een enkele factor is die bijdraagt aan alle soorten mentale prestaties.

A

algemene intelligentie / general intelligence

25
Q

Cattell voerde aan dat g uit twee factoren bestaat: ……….. en ………. intelligentie

A

vloeibare

gekristalliseerde

26
Q

Moderne metingen van mentale snelheid en uitvoerende functies correleren significant met ..

A

IQ

27
Q

In de menselijke evolutie is mogelijk gekozen voor ……… ………. omdat het ons helpt om met nieuwe problemen om te gaan.

A

algemene intelligentie

28
Q

Het ……… ……….. ….. dat in verschillende gedaanten in de geschiedenis van de psychologie heeft voortgeduurd, stelt de volgende vraag: zijn psychologische verschillen tussen mensen in de eerste plaats het resultaat van verschillen in hun genen (natuur) of in hun omgeving (opvoeding)?

De psychologische verschillen die het vaakst aan dit debat zijn onderworpen, zijn verschillen in persoonlijkheid (hoofdstuk 14), in gevoeligheid voor psychische stoornissen (hoofdstuk 15), en vooral in intelligentie zoals gemeten door IQ.

A

natuur-opvoeding debat (nature-nurture debate),

29
Q

Wat is het verschil tussen de absurde vorm van de natuur-nurture-vraag en de redelijke vorm? Waarom is het ene absurd en het andere redelijk (reasonable) ?

A

Sommigen zullen zich bijvoorbeeld afvragen: “Levert iemands intelligentie meer op uit genen of uit de omgeving?” Maar als u over die vraag nadenkt, zult u beseffen dat het absurd is. Zonder genen zou er geen persoon zijn en dus geen intelligentie, en zonder omgeving zou er ook geen persoon en geen intelligentie zijn. Gezien het feit dat genen en omgeving beide essentieel zijn voor de ontwikkeling van een eigenschap, zou het absurd zijn te denken dat de ene meer dan de andere bijdraagt aan de eigenschap. Maar het is niet absurd om te vragen of verschillen in een eigenschap tussen individuen meer het gevolg zijn van verschillen in hun genen of verschillen in hun omgeving.

30
Q

………. is de mate waarin variatie in een bepaalde eigenschap, binnen een bepaalde populatie van individuen, voortkomt uit genetische verschillen in tegenstelling tot verschillen in de omgeving

A

Erfelijkheid

31
Q

Waarom zouden we verwachten dat de erfelijkheidsgraad hoger is in een populatie met een vergelijkbare omgeving dan in een ecologisch diverse populatie?

A

Omdat indien de omgeving dezelfde is (bv een bevolkingsgroep die hoog in de bergen leeft en dezelfde voeding eet en aan 100% van hun behoeften voldoen) het enig ander verschil dat rest is verschil in genen, dus erfelijkheid

32
Q

Een gebruikelijke manier om de …………… van IQ te schatten, is door de correlatie in IQ-scores van eeneiige tweelingen te vergelijken met die van twee-eiige tweelingen.

A

erfelijkheidsgraad

33
Q

………. ………. Wanneer mensen bewust worden gemaakt van negatieve stereotypen voor hun specifieke sociale groep, zoals de stereotiepe overtuiging dat zwarten slecht presteren bij intelligentietests, hebben ze de neiging om deze te bevestigen.

A

stereotype dreiging/threat

34
Q

Effecten van de gedeelde gezinsomgeving op .. zijn tijdelijk; ze verdwijnen op volwassen leeftijd.

A

IQ

35
Q

Er zijn aanwijzingen dat iemands baan of vrijetijdsactiviteiten zijn of haar ………. intelligentie kunnen veranderen

A

vloeibare

36
Q

een ………… minderheidsstatus zal het IQ van een groep verminderen. (Bv Buraku in Japan)

A

onvrijwillige