H1 en 2 Flashcards

1
Q

Hoe ziet het behaviorist model van psychologie eruit?

A

stimulus–>black box–>response

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe ziet het cognitieve model van psychologie eruit?

A

input–>mediatinal process–>output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het voornaamste verschil tussen behaviorist en cognitieve benadering van psychologie?

A

behaviorists zien wat er in de mind gebeurt als een black box. Dit kan niet gemeten worden. Alleen observeerbaar gedrag kan gemeten worden.

cognitivists proberen deze mentale gebeurtenissen te verklaren. Dit door variabelen te manipuleren en te meten zoals reactietijd, sensitiviteit en accuraatheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een methode van cognitieve analyses is subtractie. Wat houdt dit in?

A

iedere verwerking van informatie bestaat uit stadia: perceptie, beslissen en respons voorbereiden en dit kost tijd.

de subtractie methode neemt de tijd per stadia en trek deze af van een taak met en zonder stadia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is binnen de cognitieve wetenschap een proces model?

A

geeft de stappen weer die betrokken zijn bij cognitieve processen. Meestal aangegeven met pijlen en boxes. Deze boxes zijn specifieke processen, maar representeren geen specifieke brein gedeeltes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is binnen de cognitieve wetenschap een resource model?

A

Sterk gerelateerd aan proces modellen, maar focust zich op mentale “effort” die processen nodig hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar worden licht golflengtes naar getransformeerd, zodat wij de wereld om ons heen kunnen waarnemen?

A

neurale codes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt de theorie omtrent specifity coding in?

A

Dat 1 specifieke cel verantwoordelijk is voor de representatie van een visuele stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is population coding

A

Een tegenhanger van specifity coding. Een groep cellen verdeeld over het brein is verantwoordelijk voor de representatie van een bepaalde visuele stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is sparse coding?

A

Een groep specifieke cellen is verantwoordelijk voor de representatie van een visuele stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat kan dmv een FMRI gemeten worden in de hersenen?

A

Het zuurstof gehalte in bepaalde delen van het brein, waardoor actieve of minder actieve gedeeltes onderscheiden kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen simple- en choice reaction time?

A

simple: Hoe lang het duurt om te reageren op een stimulus.

choice: hoe lang het duurt voordat de keuze wordt gemaakt na het zien van een stimulus. bijvoorbeeld links of rechts drukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is analytic introspection? en wie was daar een voorstander van?

A

Een techniek waarbij getrainde participanten hun sensaties omschrijven in reactie op een stimulus. Wundt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is Ebbinghaus’ memory experiment? Wat waren de resultaten?

A

Experiment waarin hij zelf een lijst met betekenisloze woorden moest onthouden en dit na een x aantal tijd weer opnieuw deed. Hij constateerde dat hij telkens woorden vergat, maar dat hij steeds sneller de lijst opnieuw kon leren.

Dit noemde hij savings. Dit berekende hij als volgt: savings=tijd eerste poging - tijd volgende poging.

savings curve: de eerste twee dagen wordt er weinig onthouden, daarna wordt de curve vlakker en blijft de saving stabiel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is James zijn input in cognitieve psychologie?

A

eerst psychologie textbook. Beschreef een wijd scala aan ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat was Donders zijn input in de cognitieve psychologie?

A

Simpele reactietijd vs keuze reactietijd experimenten.

17
Q

Wat toonde Tolman aan met zijn experiment met muizen in een doolhof?

A

Muizen maken een cognitieve map in hun brein, om zo het voedsel te vinden. Dit noemde hij cognitive mapping.

18
Q

Wat is de theorie die volgde uit Cherry’s selective listening experiment?

A

Ondanks dat het bericht van het ene oor niet begrepen wordt, wordt het geluid wel gehoord. De input gaat door een soort filter–>detector–>geheugen. Dit wordt ook wel dichotic listening experiment genoemd.

19
Q

Wat is het multiple resource model?

A

Sommige taken kunnen tegelijk uitgevoerd worden. Dit model bestaat uit drie dimensies:

  • stages of processing: perception en cognition vs responding.
  • codes of processing:
  • modalities: auditory, visual, focal en ambient.
20
Q

Wat is de principle of neural representation?

A

Alles wat een persoon ervaart is gebaseerd niet op direct contact met stimuli, maar op de representatie in het zenuwstelsel.

21
Q

Wat is feature detection van Hubel and wiesel?

A

specifieke gedeeltes in de visuele cortex reageren op specifieke type stimulatie gepresenteerd op een klein deel van de retina.

22
Q

Wat is hierarchical processing?

A

de progressie van verwerken van informatie van lager naar hoger gelegen gebieden in het brein.

23
Q

Wat is de functie van broca’s area?

A

gespecialiseerd in spraak.

24
Q

Wat is de functie van Wernicke’s area?

A

verantwoordelijk voor het begrip van taal.

25
Q

Wat is prosopagnosia?

A

Het onvermogen om gezichten te herkennen. Veroorzaakt door beschadiging in lage rechter kant van de temporale lobe. Ook wel de fusiform face area (FFA) genoemd.

26
Q

Wat is double dissociaton? En hoe kan dit gebruikt worden om hersenfuncties te bepalen?

A

Stel je hebt patient X en Y.
Patient X: beschadiging in gebied A. Verlies functie A, maar niet B
Patient Y: beschadiging in gebied B. Verlies functie B, maar niet A

Dit is doublle dissociation.

27
Q

Waar is hersengebied parahippocampal place area (PPA) bij betrokken?

A

verwerken van informatie over ruimtelijke indeling.

28
Q

Waar is het hersengebied Extrastriate body area (EBA) mee geassocieerd?

A

herkennen van lichamen en lichaamsdelen.

29
Q

Wat wordt bedoeld met distributed representation?

A

Het idee dat specifieke cognitieve functies vele gebieden in het brein activeren.

30
Q

Wat zijn Event-related potentials (ERP’s)

A

worden afgeleid van EEG’s. De synchronie en functionele connectiviteit tussen verschillende corticale brein onderdelen.

31
Q

Wat is het voornaamste verschil in functie tussen EEG en FMRI?

A

EEG: hoge temporale resolutie–>Het heel nauwkeurig weergeven van dynamische interacties tussen verschillende brein onderdelen. FMRI kan dit niet

FMRI: hoge spatial resolution–> informatie geven over de exacte herkomst van brein signalen.