Groep 7 Thema 1 Flashcards

1
Q

Noem 4 voorbeelden van recreatie

A
Sporten
Film kijken 
Theater
Pretpark
Strand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar of niet waar Parijs ligt in Duitsland

A

Niet waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar of nw

Berlijn ligt in Duitseland

A

Waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is infrastructuur

A

Alles wat de ene plaats met de andere verbindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar of niet waar

Vervoersmiddelen zijn in de afgelopen jaren NIET veranderd

A

Niet waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

noem 5 soorten vervoersmiddelen

A

auto fiets bus vliegtuig trein boot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoeveel keer past nl in frankrijk

A

13 keer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoeveel keer past nl in duitsland

A

bijna 9 keer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

en in oosterijk

A

2 keer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

België is 2 talig welke 2 talen

A

frans en vlaams

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

in welk gedeelte in België spreken ze frans?

A

Wallonië

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

30 jaar geleden gingen mensen vaak alleen maar binnen …….. op vakantie

A

Nederland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is bereikbaarheid?

A

het gemak waarmee je ergens kun komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is reistijd

A

de tijd die je nodig hebt om van de ene plek naar de andere plek reizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is massatoerisme

A

dat heel veel toeristen om 1 plek zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe zijn vervoersmiddelen de afgelopen tijd veranderd

A

Ze zijn moderner, handiger en functioneler gemaakt. Bijvoorbeeld van een oude loopfiets naar een fiets met trappers. Dan ben je sneller

17
Q

Noem minimaal 4 voorbeelden van infrastructuur

A
Wegen
Bruggen
Riolering
Tunnels
Treinsporen
Electriteitsnetwerk
Verbindingsdijken
Tramrailes
18
Q

Wat bepaalt welk vervoersmiddel je gebruikt om op vakantie te gaan. Noem er 4

A

De afstand
De reistijd
De kosten
De plek waar je naar toe wilt en wat je daar wilt gaan doen.

19
Q

Waarom gaan mensen tegenwoordig vaker op vakantie

A

Ze hebben meer tijd en meer geld hebben

20
Q

Waardoor is reizen veel gemakkelijk geworden

A

Door de verbeterde infrastructuur

21
Q

Waardoor verandert de reistijd als je een ander vervoersmiddel kiest

A

De reistijd verandert omdat het ene vervoersmiddel je ergens sneller brengt dan een ander.

22
Q

Wat is er sterk gegroeid doordat mensen meer vrije tijd hebben gekregen? Noem er 2

A

Toerisme en recreatie

23
Q

Waarom gaan mensen graag naar Duitsland op vakantie

A

De reistijd is kort en er is mooie natuur

24
Q

Waarom gaan mensen graag naar Oostenrijk?

A

vanweg de wintersport

25
Spanje, Portugal, Andorra en Gibraltar vormen samen het .....
het Iberisch schiereiland
26
Wat is recreatie?
Alles wat je in je vrije tijd doet
27
Wanneer ben je een toerist?
Als je langer dan een dag weg gaat buiten je eigen woongeving
28
Toerisme
Het reizen voor je plezier