Grammatica - would, could, should Flashcards
You should have come to Malawi for 3 weeks
Je had drie weken naar Malawi moeten komen
You should have studied more for that exam
Je had meer moeten studeren voor dat examen
What would you do?
Wat zou jij doen?
We were going to cycle yesterday, but stayed at home because it rained
We zouden gisteren gaan fietsen, maar zijn thuisgebleven, omdat het regende.
What would you do if there would be no tomorrow?
Wat zou je doen, als er nooit meer een morgen zou zijn? (=popular song by Marco Borsato)
What would you do if I suddenly stood in front of you again? Would you laugh, would you swear? Would you say that I’m an asshole?
Wat zou je doen, als ik hier opeens weer voor je stond? Zou je lachen, zou je schelden?
Zou je zeggen dat ik een klootzak ben?
(=popular song by Blof)
What would you do with 1 million euro? I would buy I big house.
Wat zou jij doen met een miljoen? Ik zou een groot huis kopen
Excuse me. Could you please move to the side?
Pardon. Zou u even opzij kunnen gaan alstublieft?
We could have stayed at Mvuu for a week without getting bored
We hadden wel een week in Mvuu kunnen blijven zonder ons te vervelen
Could you babysit our baby on Friday? (2x)
Zou je op vrijdag op onze baby kunnen passen? / Kun je vrijdag op onze baby passen?
That could have been (possible)
Dat had gekund
You could also have taken the bike
Je had ook de fiets kunnen nemen
You should have come by bike!
Je had op de fiets moeten komen!
Sorry, I should have asked you first
Sorry, ik had het eerst aan jou moeten vragen
I could have known that!
Ik had het kunnen weten!