gezinsdiagnostiek 4+9 Flashcards
Parentificatie:
de ouder maakt het kind tot ouder/partner en het kind neemt deze rol op zich.
Coalitievorming:
er bestaat een stabiele relatie tussen een ouder en een kind tegen de andere ouder. De grenzen tussen de generaties worden overschreden. Soms is er sprake van triangulatie: het kind voelt druk om te kiezen tussen dan weer de ene en dan weer
de andere ouder en zit klem in deze driehoek
Omleiding:
ouders vormen een front tegenover het kind, dat als enige als probleem
wordt beschouwd (zondebokfenomeen).
genogram
notatiesysteem, waarmee een familiestamboom gemaakt kan
worden.
Invoegen
Invoegen houdt in dat de diagnosticus contact legt met ieder gezinslid.
uitspelen
In het midden van het interview vindt enscenering van een conflict of probleem plaats. Ze worden
uitgespeeld en worden daardoor concreet.
. De diagnosticus gebruikt twee soorten vragen of interventies namenlijk
- Lineair: gesloten vragen die gericht zijn op het inwinnen van noodzakelijke informatie.Het voordeel van lineaire vragen is dat ze het gesprek helder en overzichtelijk houden. Het nadeel is daarentegen dat ze vaak uitnodigen tot het vertellen van probleemverzadigde verhalen en daardoor verbonden raken met negatieve gevoelens van bijvoorbeeld hulpeloosheid of schaamte.
- Reflectief: koppelen informatie over gedrag aan de betekenisgeving aan dat gedrag of nodigen uit om eerdere betekenissen van het gedrag te verkennen. Reflectieve vragen zijn gericht op pathologische interactiepatronen en zijn tegelijkertijd veranderingsgericht door het mobiliseren van helende interactiepatronen.
soorten reflectieve vragen
circulaire vragen:
externaliserende vragen
Opvoedstijlen
Autoritatief: autoritatieve ouders geven vrijheid binnen redelijke grenzen en zijn
kordaat in het opleggen van beperkingen aan het kind als dat vanwege de ontwikkelingsleeftijd nodig is. Ze zijn responsief: gevoelig voor en oplettend ten aanzien van de behoeften van het kind. De emotionele, cognitieve en sociale ontwikkeling van het kind gedijt het best bij een autoritatieve opvoedstijl.
Autoritair: autoritaire ouders zijn streng en weinig gevoelig voor de behoeften van het kind. Behoeften en impulsen worden als gevaarlijk ervaren en moeten worden onderdrukt.
Permissief: permissieve ouders hebben een warme en redelijke relatie met het kind, maar stellen weinig grenzen. Zij zijn te toegeeflijk.
3 kernfucties van ouderfunctioneren
regisseren: het kind structuur te bieden en te disciplineren. Het betreft leiding geven
door de ouder aan de relationele en communicatieve processen in de ouder-kind relatie, zodat de
sociale aanpassing van het kind in het gezin en daarbuiten mogelijk wordt.
interpreteren: De ouder interpreteert door het geven van betekenissen aan wat de ouder bij het kind waarneemt.
respecteren: De ouder respecteert door nieuwsgierig te zijn naar de gevoelens en ervaringen van het kind én
door mee te groeien met de ontwikkeling van het kind. De ouder accepteert het
ontwikkelingsniveau van het kind en is sensitief voor de balans tussen mogelijkheden en
beperkingen.
welke contextuele factoren beïnvloeden het ouderfunctioneren?
psychiatrische problemen van de ouder of het kind, de partnerrelatie, SES, en werk
vragenlijsten en test om gezinsd dynamiek,veiligheid in beeld te brengen.
Child Abuse Risk Evaluation Nederland (CARE-NL)
Familie Relatie Test (FRT)
De FRT beoogt informatie te verzamelen over de manier waarop kinderen van 4 tot 12 jaar de relatie met gezinsleden waarneemt
Gezinsklimaatschaal (GKS-II)
De GKS-II is gericht op het onderzoeken van de beleving van gezinsleden van het gezinsklimaat
Gezinssysteemtest (GEST)
De GEST meet relatiestructuren in het gezin (cohesie en hiërarchie) en is bedoeld voor kinderen
vanaf 6 jaar en volwassenen
Gezinsvragenlijst (GVL)
De GVL richt zich op het bepalen van de kwaliteit van de gezins- en opvoedomstandigheden van een
gezin met kinderen van 4 tot 12 jaar
Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid – Jeugdzorg (LIRIK-JZ) Het LIRIK-JZ is een korte checklist om vermoedens van kindermishandeling of anderszins onveilige opvoedsituatie te onderkennen en het risico op kindermishandeling in de nabije toekomst in te schatten.
Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI) De NOSI meet in hoeverre een ouder de opvoeding van een kind als stressvol, moeilijk en (te) zwaar ervaart
Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL) De OBVL richt zich op het vaststellen van de mate van opvoedingsbelasting bij ouders.
Ouder-kindinteractie Vragenlijst-Revised (OKIV-R)
De OKIV-R beoogt te onderzoeken hoe de ouder de opvoedrelatie met het kind beoordeelt en
andersom.
Taxatielijst voor Ouderfunctioneren (TVO)
De TVO geeft inzicht in de kwaliteit van het ouderfunctioneren en wordt ingevuld door
hulpverleners over ouders van kinderen van 4 tot 14 jaar.
Vragenlijst Gezinsfunctioneren voor Ouders (VGFO)
De VGFO beoogt problemen binnen het gezin in kaart te brengen en is bedoeld voor gezinnen met kinderen van 0 tot 18 jaar.
Vragenlijst Gezinsproblemen (VGP)
De VGP geeft inzicht in de visie van ouders op eventuele problemen in het gezin.
Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG)
De VMG meet hoeveel en welke ingrijpende, stressvolle gebeurtenissen een kind heeft meegemaakt.
Verkorte Schaal voor Ouderlijk Gedrag (VSOG)
De VSOG brengt het handelen van ouders richting een bepaald kind in kaart. De vragenlijst wordt
ingevuld door ouders van kinderen van 4 tot 18 jaar
initieel diagnostisch interview
Het begrip ‘intake’ staat voor het eerste klinische interview tussen een patiënt en een psychiater of psycholoog
doelen diagnostisch interview
Het verzamelen van relevante gegevens over:
Het probleemgedrag van het kind.
Het functioneren van het kind op verschillende gebieden.
De aard en het resultaat van eerdere hulpverlening en de huidige hulpvraag van ouders.
De opvattingen van ouders over het ontstaan en de nstandhouding van het
probleemgedrag.
De ontwikkelingsgeschiedenis van het kind als context voor het ontstaan van probleemgedrag.
De gezinsgeschiedenis als context voor het ontstaan van probleemgedrag.
Het krijgen van zicht op:
De invloed die ouders hebben (gehad) op het ontstaan en de instandhouding van het
probleemgedrag van hun kind.
De invloed die ouders kunnen uitoefenen om escalatie van de problemen te voorkomen en het kind te helpen om zo optimaal mogelijk te functioneren.
Het verhelderen van de hulpvraag, het opbouwen van een goede werkrelatie en het
geven van uitleg over de onderzoeksprocedures.
probleemdefinitie
problemen concreet in beeld brengen door het volgende uit te vragen:
Aard, frequentie, duur en ernst van de problemen.
Tijdstip waarop de problemen begonnen, relatie met gebeurtenissen of omstandigheden.
Situatie waarin de problemen zich voordoen.
De aanleiding om nu hulp te zoeken.
Factoren die de problemen in stand houden, verergeren of verlichten.
Effecten op de overige gezinsleden.
Pogingen van ouders om iets aan de problemen te doen.
Theorieën van ouders over de oorzaken van de problemen.
De veranderingen die verwacht worden als resultaat van de hulpverlening.