gezinsdiagnostiek 4+9 Flashcards

1
Q

Parentificatie:

A

de ouder maakt het kind tot ouder/partner en het kind neemt deze rol op zich.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Coalitievorming:

A

er bestaat een stabiele relatie tussen een ouder en een kind tegen de andere ouder. De grenzen tussen de generaties worden overschreden. Soms is er sprake van triangulatie: het kind voelt druk om te kiezen tussen dan weer de ene en dan weer
de andere ouder en zit klem in deze driehoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Omleiding:

A

ouders vormen een front tegenover het kind, dat als enige als probleem
wordt beschouwd (zondebokfenomeen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

genogram

A

notatiesysteem, waarmee een familiestamboom gemaakt kan
worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Invoegen

A

Invoegen houdt in dat de diagnosticus contact legt met ieder gezinslid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

uitspelen

A

In het midden van het interview vindt enscenering van een conflict of probleem plaats. Ze worden
uitgespeeld en worden daardoor concreet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

. De diagnosticus gebruikt twee soorten vragen of interventies namenlijk

A
  1. Lineair: gesloten vragen die gericht zijn op het inwinnen van noodzakelijke informatie.Het voordeel van lineaire vragen is dat ze het gesprek helder en overzichtelijk houden. Het nadeel is daarentegen dat ze vaak uitnodigen tot het vertellen van probleemverzadigde verhalen en daardoor verbonden raken met negatieve gevoelens van bijvoorbeeld hulpeloosheid of schaamte.
  2. Reflectief: koppelen informatie over gedrag aan de betekenisgeving aan dat gedrag of nodigen uit om eerdere betekenissen van het gedrag te verkennen. Reflectieve vragen zijn gericht op pathologische interactiepatronen en zijn tegelijkertijd veranderingsgericht door het mobiliseren van helende interactiepatronen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

soorten reflectieve vragen

A

circulaire vragen:

externaliserende vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Opvoedstijlen

A

 Autoritatief: autoritatieve ouders geven vrijheid binnen redelijke grenzen en zijn
kordaat in het opleggen van beperkingen aan het kind als dat vanwege de ontwikkelingsleeftijd nodig is. Ze zijn responsief: gevoelig voor en oplettend ten aanzien van de behoeften van het kind. De emotionele, cognitieve en sociale ontwikkeling van het kind gedijt het best bij een autoritatieve opvoedstijl.

 Autoritair: autoritaire ouders zijn streng en weinig gevoelig voor de behoeften van het kind. Behoeften en impulsen worden als gevaarlijk ervaren en moeten worden onderdrukt.

 Permissief: permissieve ouders hebben een warme en redelijke relatie met het kind, maar stellen weinig grenzen. Zij zijn te toegeeflijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

3 kernfucties van ouderfunctioneren

A

regisseren: het kind structuur te bieden en te disciplineren. Het betreft leiding geven
door de ouder aan de relationele en communicatieve processen in de ouder-kind relatie, zodat de
sociale aanpassing van het kind in het gezin en daarbuiten mogelijk wordt.

interpreteren: De ouder interpreteert door het geven van betekenissen aan wat de ouder bij het kind waarneemt.

respecteren: De ouder respecteert door nieuwsgierig te zijn naar de gevoelens en ervaringen van het kind én
door mee te groeien met de ontwikkeling van het kind. De ouder accepteert het
ontwikkelingsniveau van het kind en is sensitief voor de balans tussen mogelijkheden en
beperkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke contextuele factoren beïnvloeden het ouderfunctioneren?

A

psychiatrische problemen van de ouder of het kind, de partnerrelatie, SES, en werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vragenlijsten en test om gezinsd dynamiek,veiligheid in beeld te brengen.

A

Child Abuse Risk Evaluation Nederland (CARE-NL)

Familie Relatie Test (FRT)
De FRT beoogt informatie te verzamelen over de manier waarop kinderen van 4 tot 12 jaar de relatie met gezinsleden waarneemt

Gezinsklimaatschaal (GKS-II)
De GKS-II is gericht op het onderzoeken van de beleving van gezinsleden van het gezinsklimaat

Gezinssysteemtest (GEST)
De GEST meet relatiestructuren in het gezin (cohesie en hiërarchie) en is bedoeld voor kinderen
vanaf 6 jaar en volwassenen

Gezinsvragenlijst (GVL)
De GVL richt zich op het bepalen van de kwaliteit van de gezins- en opvoedomstandigheden van een
gezin met kinderen van 4 tot 12 jaar

Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid – Jeugdzorg (LIRIK-JZ) Het LIRIK-JZ is een korte checklist om vermoedens van kindermishandeling of anderszins onveilige opvoedsituatie te onderkennen en het risico op kindermishandeling in de nabije toekomst in te schatten.

Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI) De NOSI meet in hoeverre een ouder de opvoeding van een kind als stressvol, moeilijk en (te) zwaar ervaart

Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL) De OBVL richt zich op het vaststellen van de mate van opvoedingsbelasting bij ouders.

Ouder-kindinteractie Vragenlijst-Revised (OKIV-R)
De OKIV-R beoogt te onderzoeken hoe de ouder de opvoedrelatie met het kind beoordeelt en
andersom.

Taxatielijst voor Ouderfunctioneren (TVO)
De TVO geeft inzicht in de kwaliteit van het ouderfunctioneren en wordt ingevuld door
hulpverleners over ouders van kinderen van 4 tot 14 jaar.

Vragenlijst Gezinsfunctioneren voor Ouders (VGFO)
De VGFO beoogt problemen binnen het gezin in kaart te brengen en is bedoeld voor gezinnen met kinderen van 0 tot 18 jaar.

Vragenlijst Gezinsproblemen (VGP)
De VGP geeft inzicht in de visie van ouders op eventuele problemen in het gezin.

Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG)
De VMG meet hoeveel en welke ingrijpende, stressvolle gebeurtenissen een kind heeft meegemaakt.

Verkorte Schaal voor Ouderlijk Gedrag (VSOG)
De VSOG brengt het handelen van ouders richting een bepaald kind in kaart. De vragenlijst wordt
ingevuld door ouders van kinderen van 4 tot 18 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

initieel diagnostisch interview

A

Het begrip ‘intake’ staat voor het eerste klinische interview tussen een patiënt en een psychiater of psycholoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

doelen diagnostisch interview

A

Het verzamelen van relevante gegevens over:
 Het probleemgedrag van het kind.

 Het functioneren van het kind op verschillende gebieden.

 De aard en het resultaat van eerdere hulpverlening en de huidige hulpvraag van ouders.

 De opvattingen van ouders over het ontstaan en de nstandhouding van het
probleemgedrag.

 De ontwikkelingsgeschiedenis van het kind als context voor het ontstaan van probleemgedrag.

 De gezinsgeschiedenis als context voor het ontstaan van probleemgedrag.

Het krijgen van zicht op:
 De invloed die ouders hebben (gehad) op het ontstaan en de instandhouding van het
probleemgedrag van hun kind.

 De invloed die ouders kunnen uitoefenen om escalatie van de problemen te voorkomen en het kind te helpen om zo optimaal mogelijk te functioneren.

 Het verhelderen van de hulpvraag, het opbouwen van een goede werkrelatie en het
geven van uitleg over de onderzoeksprocedures.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

probleemdefinitie

A

problemen concreet in beeld brengen door het volgende uit te vragen:

 Aard, frequentie, duur en ernst van de problemen.

 Tijdstip waarop de problemen begonnen, relatie met gebeurtenissen of omstandigheden.

 Situatie waarin de problemen zich voordoen.

 De aanleiding om nu hulp te zoeken.

 Factoren die de problemen in stand houden, verergeren of verlichten.

 Effecten op de overige gezinsleden.

 Pogingen van ouders om iets aan de problemen te doen.

 Theorieën van ouders over de oorzaken van de problemen.

 De veranderingen die verwacht worden als resultaat van de hulpverlening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ontwikkelingsanamese

A

In de ontwikkelingsanamnese wordt het actuele functioneren van een kind chronologisch nagelopen op de ontwikkelingsdomeinen.

Lichamelijke klachten,
 Functioneren op school:
 Omgang met leeftijdsgenoten:
 Omgang met volwassenen.
 Activiteiten: hobby’s, spelkeuze, en dergelijke.
 Niveau van functioneren met betrekking tot de spraak- en taalontwikkeling, motoriek,
visuomotoriek, concentratie, frustratietolerantie en impulscontrole.
 Emotioneel functioneren: a
 Gewetensontwikkeling.
 Seksuele ontwikkeling.
 Opvallende gewoonten en tics.

17
Q

biografische anamese

A

Bij een biografisch interview wordt de persoonlijke levensgeschiedenis van de ouders nagevraagd. Op die manier kunnen de huidige problemen in de context van de levensgeschiedenis van de ouders zelf worden geplaatst, om meer inzicht te krijgen in hun attitudes ten aanzien van de problemen en
van toekomstige hulpverlening en begeleiding.Er kunnen vragen worden gesteld over:

 Persoonlijke voorgeschiedenis van de biologische ouders en eventuele nieuwe partners
met opvoedingsverantwoordelijkheid.
 Partnerkeuze en de huidige partnerrelatie.
 Lichamelijk en psychisch functioneren.
 Sociaal en maatschappelijk functioneren.
 Functioneren als opvoeder.

18
Q

factoren die de communicatie in het diagnostisch interview kunnen bemoeilijken

A

 Verschillen in responsstijlen: bijvoorbeeld sociaal wenselijk antwoorden.

 Conventieverschillen: bijvoorbeeld elkaar niet rechtstreeks aan mogen kijken.

 Connotatieverschillen: bijvoorbeeld liegen, dat in de ene cultuur veel zwaarder weegt dan in een andere.

 Moeilijk bespreekbare gevoelens: sommige culturen wijzen het openlijk communiceren van gevoelens af

19
Q

Het autobiografische kennisbestand wordt in drie niveaus onderverdeeld

A

Het niveau van de levensperioden: na de geboorte van…

Het niveau van de algemene gebeurtenissen: de bedoelde gebeurtenissen spelen zich af
over kleinere perioden uit de levensgeschiedenis

Het niveau van gebeurtenisspecifieke kennis: concreet omschreven items, die over het algemeen goed onthouden worden, zoals het geboortegewicht van het kind.

20
Q

coërcief gedrag

A

dwinggedrag (zoals zeuren, roepen, …) dat ouders en kinderen gebruiken om hun zin te krijgen/hun gelijk te halen

21
Q

drie kernfucties van ouderfunctioneren

A
  • regiseren: structuur
  • interpreteren: consequent reageren
  • respecteren: nieuwschierig gevoel en ervaringen