diagnostiek van onderwijsproblemen 10+14 Flashcards

1
Q

taakanalytische benadering

A

deeltaken zijn stapjes om een eindtaak te beheersen. wanneer het eindleerdoel bereikt is is er sprake van een LEEREFFECT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Didactische driehoek:

A

Didactische driehoek: leerling leerkracht en leertaak (die belangrijkste componenten van onderwijsleersituatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

leergedrag

A

verhouding van leerling tot de leerstof. Belangrijke aspecten. In hoeverre is een kind in staat zich te richten op de leertaak, wanneer een kind aan de slag is met een leertaak in hoeverre is hij in staat te werken aan het doen, daarbij kijk je of een kind leerstrategieën in zet of niet.
- Observatie in de klas.
- Gesprek met de leerling.
- Individuele observatie tijdens het leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

leerkrachtfactoren

A

relatie die een kind heeft met de leerkracht kan ontwikkeling bevorderen. Het kan ook een risicofactor zijn. Naast interactie zijn overtuigingen (intelligentie staat vast en kan niet verder ontwikkelen “self fufilling provecy”), mate van zelfreflectie en gehanteerde attributies (hoe reageert de leerkracht op slechte resultaten?) van invloed op het academisch functioneren van een kind.
- Gesprek met leerkracht
- Vragenlijst “pedagogische stijl”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leerkracht-leerling relatie:

A

literatuur beschrijft de relatie a.d.h.v. de hechtingstheorie: daarbij staat de mate van; nabijheid, afhankelijkheid en de mate van conflict centraal. Kids met leerproblemen hebben vaak een hoge mate van afhankelijkheid.
- leerkracht leerling relatie vragenlijst laten invullen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

didactische leeftijd

A
  • Didactische leeftijd (DL): aantal onderwijsmaanden dat een kind heeft gehad. Een jaar bestaat uit 10 schoolmaanden. voor een jaar langer kleuteren wordt het niet doorgerekend. voor een jaar blijven zitten in groep drie wel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Didactische leeftijd equivalent (DLE)

A
  • Didactische leeftijd equivalent (DLE): geeft aan op welke didactische leeftijd een gemiddeld kind een beheersingsniveau heeft bereikt. dus DL staat vast DLE hangt af van de resultaten op toetsen. KANTTEKENINGEN: deze manier van redeneren gaat ervanuit dat kids lineair verloop hebben. Kleine ruwe score verschillen kunnen leiden tot aanzienlijke verschillen in DLE.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  • Leerrendementsquotiënt (LRQ);
A
  • Leerrendementsquotiënt (LRQ); wat is het rendement van het onderwijs. DLE t.o.v. DL. Als dle: DL rendement kleiner dan .67 is een probleem. berekening is DLE:DL. LRQ boven 1 geeft een voorsprong aan. onder de 1 een achterstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zorgniveau’s school

A
  1. Basis arrangement; school levert goed zorg.
  2. Intensief arrangement: binnen de klas krijgt een klein groepje kids extra ondersteuning. Kids hebben hier voldoende aan.
  3. Zeer intensief arrangement: naast regulier onderwijs extra hulp nodig. Bijv. remedial teaching. Veel scholen hebben moeite met het aanbieden van zorgniveau 3
  4. Zeer intensief arrangement + zorg: diagnostiek en behandeling door externe deskundigen (deze kids zien wij)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verschil DLE, DLV en DLM

A

Het d.l.e. geeft aan na hoeveel maanden onderwijs gemiddeld 50% van de leerlingen een bepaald
niveau beheerst.

Het d.l.v. geeft aan na hoeveel maanden onderwijs gemiddeld 75% van de leerlingen een bepaald
niveau beheerst. (v staat voor voldoende)

Het d.l.m. geeft aan na hoeveel maanden onderwijs gemiddeld 90% van de leerlingen een bepaald
niveau beheerst. (m staat voor minimum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Disharmonische achterstand

A

Bij een disharmonische achterstand is er sprake van een verschil van
0.25 of meer tussen de LRQ’s van de verschillende vakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

componenten van taal

A

taalinhoud/sematiek: betekenis van zinnen/stukken tekst

de taalvorm: , maakt onderscheid tussen de syntaxis (zinsbouw), morfologie (woordvorm) en fonologie (klankleer). Onder fonologie valt ook de
prosodie, wat de aspecten als klemtoon, intonatie en vloeiend spreken betreft.

taalgebruik/pragmatiek: gebruik van taal in sociale situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

normale taalontwikkeling

A

Prelinguale of voortalige periode (0-1 jaar)
o Eerste geluidswaarnemingen en huilen (0-6 weken)
o Vroege luisterontwikkeling en vocaliseren (6 weken - 4 maanden)
ƒ Wordt ook wel de proto-conversatie periode genoemd, doordat er veel gebruik gemaakt wordt van lichaamstaal en gezichtsexpressie
o Verdere luisterontwikkeling en vocaal spel (4-7 maanden)
o Beginnen taalbegrip en brabbelen (7-12 maanden)

  • De vroeglinguale of vroegtalige periode (1;0 – 2;6 jaar)
    o In plaats van brabbelen wordt er betekenisvol taalgebruik gebruikt. Ze gebruiken wel woorden met een bredere betekenis dan in de volwassen taal. Nadat ze zo’n 50-100 woordjes kennen gaan ze deze combineren in telegramstijl.
  • De differentiatiefase (2;6 – 5 jaar)
    o In deze periode worden alle klankcontrasten verworven. De actieve woordenschat neemt enorm toe, dit noemen we ook wel de benoemingsexplosie. Naast inhoudswoorden, begint het kind ook functiewoorden te gebruiken. Er is in deze periode sprake van overgeneralisatie, waarbij ze bepaalde morfologische regels
    toepassen waar die niet zou moeten worden toegepast.
  • De voltooiingsfase (5-10 jaar)
    o Kinderen leren nieuwe woorden te definiëren met behulp van woorden die zal al kennen. Ook leren ze naast letterlijk taalgebruik nu figuurlijk taalgebruik.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verschil categoriale benadering taalstoornis en descriptief-linguïstische benadering

A

de categoriale is gebasseerd op het medischmodel. Het bekijkt de achterstand vanuit de stoornis. voorbeelden zijn:
Doofheid
o Verstandelijke beperking
o Blindheid
o Schisis en craniofaciale afwijkingen (schedel- en aangezichtsafwijkingen, zoals een
hazenlip)
o Prematuur geboren kinderen en kinderen met een te laag geboortegewicht
o Kinderen met een psychosociale stoornis (vooral autisme en selectief mutisme)
o Kinderen met een specifieke taalontwikkelingsstoornis (vaak neurologische oorzaak)
o Kinderen met een spraakstoornis (problemen in fonatie, articulatie of coördinatie).

descriptief-linguïstische benadering: nadruk ligt op het symptoom:
o (zeer) vertraagde ontwikkeling
o Stoornis van de inhoud
o Stoornis van de vorm (dit is vooral een stoornis in de planning van de spraak)
o Stoornis van het gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

fronologie klankleer

A

welke spraakklanken in een taal onderscheiden worden, hoe
deze met elkaar kunnen worden gecombineerd en welke processen zich daarbij
voordoen. Onder fonologie valt tevens de prosodie: aspecten als klemtoon, intonatie en
vloeiend spreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

morfologie woordvorm

A

vormveranderingen van woorden,
zoals werkwoordvervoegingen, verbuiging van zelfstandige en bijvoeglijke
naamwoorden. Daarnaast omvat morfologie woordvorming (zoals afleidingen,
bijvoorbeeld ‘metselaar’ van ‘metselen’, en samenstellingen, bijvoorbeeld ‘vaatdoek’).

17
Q

Syntaxis

A

zinsbouw van een taal. Hoe woorden gecombineerd moeten worden

18
Q

receptief

A

lezen en luisteren

19
Q

productief taalgebruik

A

spreken en schrijven