Geneeskunde 2C1 HC week 4 - 1 t/m 5 Flashcards

1
Q

Welke structuren zijn goed te zien aan de buitenkant van de knie?

A
  • Ventraal: patella (zit in flexie vast en bij extensie los, sesambot (in een pees, gevormd door compressie op weefsels)), ligamentum patellae (bij flexie strakker getrokken), tuberositas tibiae (hier aan quadriceps), fibulakop
  • Dorsaal: fabella (structuur verplaatst zich mee met spieren, bindweefsel, bot of kraakbeen), fossa poplitea (ruitvormige ruimte begrensd door m. gastrocnemius (caput laterale en mediale) en m. quadriceps (mediaal m. semimembranosus/semitendinosus en lateraal m. biceps femoris), verder holte gevuld met vet (isolerend) en vaat-zenuwstreng van fossa poplitea)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de benige structuren van het kniegewricht, welke bewegingen kan de knie doen en hoe kan de stand zijn?

A

Het is een middengewricht, bevindt zich tussen heup en enkel en het is een scharnier-rolgewricht
- gevormd door femur, tibia, (fibula bevindt zich niet in het gewrichtskapsel, met tibia verbonden door membrana interossea cruris) en patella; groeve past precies in de femur en hieronder zit een kraakbeenlaag om het soepel te laten lopen, zit vast in de pees van de quadriceps
- bewegingen: flexie, extensie en een kleine rotatie (bij lopen ong. 10 graden, maar bij 90 graden flexie soms wel 40 graden)
- standen: bij een normaalstand, genu rectum, kan een rechte lijn worden getrokken tussen de femurkop, kniegewricht en enkel (2e teen), bij een genu valgum (X-knie) ligt de lijn lateraal van het kniegewricht (hierbij compensatoire varus in enkel), bij een genu varus (O-knie) ligt de lijn mediaal van het kniegewricht (hierbij compensatoire valgus in enkel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de kenmerken van de meniscus?

A

Meniscus: bindweefsel wat door drukbelasting wordt omgezet in vezelig kraakbeen
- mediale (klein deel van grote cirkel, vergroeit in het kapsel, hierdoor kwetsbaarder) en laterale (groot deel van kleine cirkel, los van het kapsel en hierdoor beweeglijker, draait mee naar achter bij beweging) meniscus
- functie: congruentievergroting zodat femur en tibia beter op elkaar passen
- beweegrichting menisci: LAMP; lateraal (ACL) –> mediaal, mediaal (PCL) –> lateraal
- schade: hij kan scheuren of op andere manieren kapot gaan, laterale scheur is het meest gunstig (goede bloedvoorziening), bucket-handle is de meest voorkomende scheur (reepje meniscus afgescheurd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de kruisbanden in de knie en wat zijn de kenmerken er van?

A

Knie heeft mediaal en lateraal een collateraal ligament en 2 kruisbanden middenin het kniegewricht; voorste kruisband is voorlangs gekruist (ligamentum cruciatum anterius, eindigt anterieur-mediaal op tibiaplateau) en de achterste kruist achter (-posterius, eindigt posterieur-lateraal op tibiaplateau)
- Cruciatum functie: zorgen dat het boven- en onderbeen bij flexie (spanning van achterste kruisband, femur wilt naar ventraal) en extensie (spanning van voorste kruisband, femur wilt naar dorsaal) op spanning blijven en niet van elkaar afschuiven –> zorgen voor stabiliteit t.o.v. spieren, receptoren in banden meten spanning en sturen informatie naar spieren
- Cruciatum letsel: bij voorste kruisband een positieve voorste schuiflade test (tibia kan naar anterieur verplaatst worden t.o.v. femur), bij achterste een positieve achterste schuiflade test (tibia kan naar posterieur verplaatst worden t.o.v. femur)
- Collateraal functie: zorgen dat het onderbeen niet zijdelings kan bewegen ten opzichte van het bovenbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn belangrijke structuren ventraal, mediaal en dorsaal in het bovenbeen?

A
  • Ventraal: m. quadriceps (extensie knie, bevat 4 spieren waarvan alleen m. rectus femoris bi-articulair is)
  • Mediaal: pes anserinus (insertie 3 pezen aan dorsomediale zijde tibiae (m. gracilis, m. sartorius, m. semitendinosus, voor stabiliteit en flexie knie)
  • Dorsaal: fossa poplitea (begrensd door spieren, oppervlakkig naar diep; n. tibialis, v. poplitea, a. poplitea)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit welke benige en banden structuren bestaat het onderbeen?

A
  • benige structuren: tibia en fibula
  • banden: membrana interossea cruris, hierdoor blijven de twee botten goed aan elkaar vast zitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn belangrijke spieren in het onderbeen?

A
  • Ventraal: m. tibialis anterior (van laterale tibiacondyl naar hallux), m. extensor digitorum longus (ventraal extensie, dorsaal flexie, sterker van digiti 2 tot 5)
  • Lateraal: m. fibularis (of peroneus) longus (pronatie) en m. fibularis (of peroneus) brevis (dorsaal flexor)
  • Dorsaal: m. triceps surae (laterale en mediale kop van m. gastrocnemius en m. soleus), m. plantaris
  • Dieper dorsaal: m. tibialis posterior (extensor, zorgt voor dorsaalflexie en supinatie), m. flexor digitorum longus (plantairflexie) en m. flexor hallucis longus (plantairflexie) –> spieren kruisen elkaar 2x; in chiasme crurale kruisen m. flexor digitorum longus en m. tibialis posterior, in chiasme plantare (distaler) kruisen m. flexor digitorum longus en m. flexor hallucis longus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uit welke 4 compartimenten bestaat het onderbeen en welke structuren bevatten deze compartimenten?

A
  • Compartiment cruris anterieus/anticusloge: lateraal van tibia; bevat vaten a. en v. tibialis anterior, zenuw n. fibularis/peroneus profundus (dorsaalflexie en pronatie) en spieren; m. extensor digitorum longus, -hallucis longus en m. peroneus tertius
  • Compartiment cruris laterale/peroneus loge: anterieur van fibula; bevat zenuw n. fibularis superficialis en spieren m. peroneus longus en -brevis
  • Compartiment cruris posterior pars profunda: tussen tibia en fibula; bevat vaten a. en v. tibialis posterior en a. en v. fibularis, bevat zenuw n. tibialis (plantairflexie, supinatie) en bevat spieren; m. flexor digitorum longus, -hallucis longus en m. tibialis posterior
  • Compartiment cruris posterior pars superficialis: in kuitregio; bevat spieren m. triceps surae (gastrocnemius) en m. plantaris –> oppervlakkige dorsale loge, bevat geen zenuw als enige
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe is de innervatie van het onderbeen?

A

Bij fossa poplitea splitst n. ischiadicus in 2 takken:
- n. tibialis: verantwoordelijk voor plantairflexie en supinatie (minder uitval gezien in vergelijking met n. peroneus)
- n. peroneus/fibularis: ligt rondom fibulakopje en hierdoor kwetsbaar, splitst ter hoogte van caput fibularis in n. peroneus profundus en n. peroneus superficialis –> verantwoordelijk voor dosaalflexie en pronatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke structuren zijn goed te zien aan de buitenkant van de voet?

A

Malleolusgrenzen: mediale malleolus zit veel hoger (want aan laterale zijde lopen botten verder door), laterale malleolus zit lateraal en distaal hiervan nog een knobbel; m. extensor digitorum (ontwikkelde spier, vooral bij extensie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de benige structuren van de enkel-voet?

A

Voet bestaat uit 3 delen:
- achtervoet: calcaneus en talus
- middenvoet: os naviculare (bij naar beneden zakken ontstaat platvoet), os cuneiforme mediale/intermedius/laterale, os coboideum, metatarsalen I tot V
- voorvoet: 14 falangen (proximaal, mediaal, distaal)

–> hierdoor 2 gewrichten:
- articulatio talocruralis/bovenste spronggewricht: door tibia, fibula en talus, zorgt voor plantair- en dorsaalflexie (frontale vlak)
- articulatio talocalcaneonavicularis/onderste spronggewricht: tussen talus en calcaneus, zorgt voor varus en valgus (schuin)
–> ook nog articulatio midtarsale (articulatio calcaneocuboidea + articulatio talonaviculare): zorgen voor supinatie en pronatie (sagittale vlak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke kapsels en banden bevat de enkel-voet?

A

Mediale zijde:
- lig. deltoideum: stevig kapsel, voor eversietrauma echt heel veel kracht nodig

Laterale zijde (scheuren op volgorde):
- lig. talofibulare anterior
- lig. calcaneofibulare
- lig. talofibulare posterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke intrinsieke spieren bevat de enkel-voet dorsaal en ventraal?

A
  • dorsaal: m. extensor digitorum brevis (hecht aan op midfalangen, m. extensor hallucis brevis
  • ventraal (zie afbeelding!): eerste laag aponeurosis plantairs (dikke plaat collageen), tweede laag; m. abductor hallucis, m. flexor hallucis brevis, m. adductor hallucis, m. abductor digiti minimi, m. flexor digiti minimi brevis, m. oppones digiti minime, derde laag; m. flexor digitorum brevis, m. quadratus plantae, vierde laag: m. interosseus plantaris, m. interosseus dorsalis/m. lumbricalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe is de circulatie van de voet?

A

a. femoralis geeft a. profundus (voor circumflexus) af rond heuphoogte, schiet door het hiatus adductorium en gaat van ventraal naar dorsaal in de knieholte lopen, gaat als a. poplitea verder –> splitst in de onderbeen in een aantal takken; a. peroneus, a. tibialis posterior en -anterior –> bij de enkel zit de plantaire arterie

–> voet heeft ook de tarsale tunnel: hierdoor lopen de pezen van m. flexor digitorum longus, m. flexor hallucis longus, m. tibialis posterior, n. tibialis en a. en v. tibialis posterior (in carpale tunnel lopen geen bloedvaten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Aan welke 4 kniebanden kan letsel ontstaan?

A
  • mediale collateraal ligament (MCL) (5% operatie)
  • laterale collateraal ligament (LCL) (99% operatie)
  • voorste kruisband (VKB) (50% operatie)
  • achterste kruisband (AKB) (20% operatie)

–> hoe meer kracht op een ligament hoe meer verlenging, als hij dit niet aan kan ontstaat trauma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke LO testen doe je bij verdenking op kniebandletsel?

A

Altijd bilateraal en beginnen aan niet-aangedane zijde, hiervoor altijd inspectie, actieve- en passieve bewegingen en speciële testen:
- Lachman test: bewegen onderbeen t.o.v. bovenbeen in lichte flexie (+/- 20-30 graden)
- Collaterale stresstest (varus/valgus)
- Voorste en achterste schuiflade test
- Posterior sag test: patiënt ligt op rug met heup in 90 graden anteflexie en knie in 90 graden flexie, tibia zakt door Fz naar beneden (t.o.v. femur) als het been onder de hiel wordt vastgehouden en de achterste kruisband beschadigd is
- Pivot shift: rotatieinstabiliteit waarbij tibia luxeert maar weer reponeert door de knie te flecteren (draaitest)
- Dial test: onderbeen draaien t.o.v. bovenbeen

17
Q

Wat is kenmerkend aan voorste kruisband letsel:
- locatie
- epidemiologie
- anamnese
- LO
- behandeling ?

A

Hierdoor kan de tibia niet naar anterieur transleren t.o.v. femur
- herstelt zich NIET goed na letsel, hierdoor knie-instabiliteit op kort termijn en knieartrose (gonartrose) op lange termijn (of evt. chondraal letsel)
- locatie: dorsaal-mediale zijde femur richting ventraal-laterale zijde tibia, in 50% ook lateraal meniscusletsel (voorste schuiflade leidt tot lengtescheuren in mediale meniscus)
- epidemiologie: hoge incidentie, wereldwijd 200.000-400.000 voorste kruisbandreconstructies per jaar, sportletsel met hoogste medische uitgave
- anamnese: vragen naar trauma en voelen/horen van een knap, zwelling (na een paar uur door bloeduitstorting (hemartros))
- LO: Lachman test, voorste schuiflade test, pivot shift test –> het best als er geen hemartros is, bij positief geen MRI nodig voor diagnose
- behandeling: transplantaat (donorweefsel of pezen van spieren (hamstrings, kniepees, quadriceps), voorkomt artrose niet!) en langdurige revalidatie om van instabiliteitsklachten af te komen, kan evt. ook conservatief (oefenen quadriceps, kracht, coördinatie, brace dragen, aanpassen sport) zorgt in eerste 3 maanden voor sneller herstel maar na 6 mnd. wint de operatieve behandeling het (50% van de conservatieve groep wordt alsnog geopereerd)
–> belangrijk bij behandeling is normale functie, insertie, belastbaarheid, anatomisch en preventie van secundaire letsels

18
Q

Wat is kenmerkend aan mediaal collateraal ligament letsel:
- oorzaak
- genezingsproces
- behandeling ?

A

Brede band die extra-articulair ligt
- oorzaak: vaak door valgus trauma met exorotatie (voetbal, wintersport), goede prognose ook op langer termijn
- goede genezingstendens, genezingsproces: hematoomvorming –> ontsteking –> celproliferatie –> remodelling en maturatie, duurt 5-6 weken voordat het functioneel belastbaar is
- behandeling: afhankelijk van de graad:
~ graad 1 (0-5mm): functioneel behandelen, kortdurend krukken, snel oefenen en evt. pijnstilling
~ graad 2 (5-10mm): gedeeltelijke ruptuur, brace
~ graad 3(>10mm): totale ruptuur, brace

19
Q

Wat is kenmerkend aan lateraal collateraal ligament letsel:
- ontstaan
- behandeling ?

A

Fijner dan de MCL en ook lagere genezingstendens
- ontstaan: bijna altijd varus letsel
- behandeling: operatief (bij non-operatief vaak slecht resultaat); herstel van LCL, popliteus pees, popliteofibulair ligament en kapsel, vaak na lange tijd niet meer goed mogelijk (dan reconstructie met donorpees), een reconstructie (hamstringspees) of reparatie

20
Q

Wat is kenmerkend aan achterste kruisband letsel:
- locatie
- oorzaak
- diagnostiek
- behandeling
- complicaties ?

A

Hecht posterieur aan de tibia en voorkomt posterieure uitzakking t.o.v. femur/anterieure verplaatsing van femur t.o.v. tibia
- locatie: anterieur op mediale femurcondyl naar lateraal op tibiaplateau
- oorzaak: trauma (dashboard) of sport gerelateerd, maar vaak gemist
- diagnostiek: achterste schuiflade test (96% sensitief) of posterior sag test, evt. MRI (minder sensitief dan VKB)
- behandeling: conservatief bij geïsoleerd achterste kruisband letsel (stabiel door hulp van m. quadriceps), bij knieluxatie of instabiliteitsklachten een reconstructie nodig
- complicaties: patellofemorale artrose, mediale compartimentsartrose

21
Q

Wat is het medisch specialisme sportgeneeskunde?

A

Richt zich op herstellen, waarborgen en bevorderen van de gezondheid van (potentiële) deelnemers aan sport en sportieve activiteiten, richt zich ook op mensen met chronische aandoeningen (exercise = medicine), bij beide wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de (sport)specifieke belasting en belastbaarheid

22
Q

Waar gaan blessure consulten over?

A

Alle musculoskeletale problematiek in relatie tot sport en/of bewegen voor de (aspirant) sporter kan voorbij komen
- Sportarts fungeert als horizontaal specialist
- Vooral veel aan de onderste extremiteit of schouder
- Pees- en overbelastingblessures op verschillende locaties, op alle leeftijden
- Verschillend blessure profiel: per sport veel voorkomende problemen; zwemmen – schouder, basketbal – knie, hardlopen - achillespees

23
Q

Wat is een tendinopathie en wat is er kenmerkend aan?

A

Peesblessure, klinische diagnose
- Vaak gepaard met pijn (soms pas na de training), zwelling en verminderde belastbaarheid
- Op alle leeftijden, terminologie afhankelijk van leeftijd en locatie:
* Sinding Larsen Johansson
* Osgood Schlatter
* Jumpers knee: vaak bij basketbal, risico’s; minder dorsaalflexie in de enkel en minder kracht in heupextensoren, hierdoor stijvere landing

24
Q

Waarvoor wordt preventief sportmedisch onderzoek (PSMO) uitgevoerd?

A

Een soort ‘keuring’, doelen kunnen zijn;
- Verplicht PSMO voor sportbond of evenement
- Gezondheidscheck
- Trainingsadvies
- Analyse van onbegrepen inspanningsgebonden klachten
- Revalidatie bij chronische ziekten

25
Q

Uit welke stappen bestaat een preventief sportmedisch onderzoek (PSMO)?

A
  1. Anamnese: o.a. kijken naar leeftijd, medische voorgeschiedenis en eventuele klachten
  2. Standaard lichamelijk onderzoek
  3. Longfunctieonderzoek
  4. Rust ECG: screening op meest voorkomende cardiovasculaire ziekten, onderscheid tussen normaal-abnormaal (kan een sportarts ong. net zo goed als een cardioloog), hiervoor worden Seattle criteria gebruikt, incidentie (1:50.000/80.000) plotse hartdood is afgenomen maar de testkarakteristieken op de ecg zijn onbekend
  5. Op indicatie aanvullende testen
    –> Hierna sportmedische verklaring opstellen door sportarts
26
Q

Hoe verloopt een inspanningstest bij een PSMO?

A

Een ECG maken bij inspanning en met een masker een ademgasanalyse
- Noteren van de hartslag waarbij het lactaat gaat stijgen m.b.v. het masker en dan de verhouding van CO2-O2 meten (meer stijging CO2 bij het omslagpunt) –> anaërobe drempel bepaald, a.d.h.v. dit hartslagzones indelen

27
Q

Welke 2 diagnoses staan hoog in de DD als een sporter ‘adem te kort komt’ tijdens inspanning?

A

Inspanningsastma: astma-aanval uitgelokt door inspanning, diagnose wordt gesteld met maximale inspanningstest met longfunctie voor en na inspanning
* Piepende ademhaling en benauwdheid, benauwdheid op borstkas, moeite met UITademen, tijdens (vaak vroeg) of na inspanning
* Uitlokkende factoren: kou, droge lucht, allergie
* Behandeling: astmamedicatie en uitlokkende factoren verwijderen, tijding stoppen met inspanning

EILO (exercise-induced laryngeal obstruction): diagnose wordt gesteld met maximale inspanningstest en evt. laryngoscopie door KNO-arts
* Piepende ademhaling en benauwdheid, benauwdheid bij de keel, moeite met Inademen, progressief tijdens inspanning, geen uitlokkende factoren
* Behandeling: evt. behandeling gezwollen slijmvliezen, ademhalingstechnieken leren (mond naar neus/buik ademhaling), herkenning aanval belangrijk en ontspanningsoefeningen inzetten

28
Q

Wat zijn beweegprogramma’s bij chronisch zieken?

A

Wordt ook wel exercise = medicine genoemd; bewegen als revalidatie voor patiënten met een chronische ziekte en ook bij sporters die (ineens) geconfronteerd worden met een chronische ziekte
- Veel positief bewijs bij de programma’s voor volwassenen, nog niet bij kinderen (momenteel onderzoek)

29
Q

Wat doet een sportarts voor teambegeleiding bij professionele sportteams?

A

Doet de arts op 2 manieren:
- Preventief: bij helpen bij krachttraining, prestatiebevordering, voedingsadvies, doping-gerelateerde vraagstukken, communicatie naar fysio/verzorger en de media
- Curatief: tijdens wedstrijden, bijv. ineens een hechting zetten bij een gewonde speler, maar ook huisartskundige problematiek

30
Q

Wat is (over)belasting?

A

Stimulus (enkele of meervoudige fysiologische, psychologische of mechanise stressoren) die is toegepast op een menselijk biologisch systeem
- Mens kan het biologisch systeem belasten over verschillende tijdsperioden (seconden tot jaren) met variërende omvang (duur, frequentie, intensiteit)
–> stimulus kan ervoor zorgen dat iemand (tijdelijk) minder belastbaar wordt door vermoeidheid/spierpijn, hierna treedt herstel op waarbij een soort supercompensatie ontstaat en iemand belastbaarder wordt (training maakt dus hogere belasting mogelijk), bij onvoldoende hersteltijd neemt de capaciteit juist af (overbelasting)

Bij overbelasting spelen educatie, oefentherapie en belasting management een grote rol

31
Q

Hoe wordt belasting gemeten?

A

2 manieren waarop je kunt meten:
- Objectieve methode: bijv. hoeveel afstand iemand kan afleggen of maximale behaalde snelheid
- Subjectieve methode: schaal waarbij iemand o.b.v. eigen ervaring een score geeft, specifiek per belasting, per persoon uniek

2 dingen kun je meten:
- Interne meting: bijv. meten van lichaamsparameters zoals hartslag
- Externe meting: bijv. een bepaalde afstand

32
Q

Hoe wordt het risico op overbelasting bepaald?

A

Kijken naar gebruikelijke belasting, bij opbouwen van een training kan iemand telkens wat meer belasting geven, bij een spontane piek sprake van overbelasting
–> uitdrukken in maat/getal door totaal piekbelasting / gemiddelde van normale belasting (acute:chronic workratio), zegt iets over de mate van overbelasting, hoe hoger het getal hoe hoger de piek is geweest en hoe erger de belasting
–> ideale ratio tussen 0,8-1,3 (kans op blessure verlaagd)), >1,5 is verhoogd risico, vaak hiervoor een periode van toenemende belasting en is het moment van acute blessure de laatste zet

33
Q

Wat zijn de kenmerken van een peesblessure (tendinopathie)
- epidemiologie
- LO
- aanvullend onderzoek ?

A

Ontstaat geleidelijk
- epidemiologie: komt vaak voor, prevalentie 50-60%, vooral bij basketbal, volleybal (kniepees) en hardlopers (achillespees)
- LO: klinische diagnose bij lokale pijn in relatie tot belasting, lokale zwelling, verminderde belastbaarheid en drukpijn in de pees
- aanvullend onderzoek: bij echo verdikking van de pees, bij histologie een desoriëntatie van vezels

34
Q

Hoe is de behandeling van een peesblessure?

A
  • uitleg over het probleem: na een jaar heeft nog 33% klachten dus expectation management is heel belangrijk
  • voldoende rust; belangrijk om in beweging te blijven maar de pees niet extreem te belasten
  • opbouwende oefentherapie (binnen pijngrenzen) om aangrenzende spieren toenemend te belasten

–> via pain-monitoring model bijhouden hoe het herstel verloopt; kijken naar mate van pijn tijdens en na activiteiten en naar ochtendstijfheid

35
Q

Wat zijn de kenmerken van een peesruptuur?

A

Bij de achillespees zie je op de plek een kleine indeuking en meer proximaal een zwelling (pees schiet omhoog), je doet de Thompson test om het aan te tonen (knijpen in kuitspieren en kijken of er plantairflexie van de voet is)
–> pathologisch: normaal liggen collageenvezels in een duidelijke lijn met tendinocyten ertussen, bij een reactieve pees (kortdurende belasting) zijn tendinocyten veranderd van vorm en collageenvezels liggen niet meer helemaal mooi in 1 lijn, bij reactieve tendinopatie (maanden-jaar) zie je nog meer schade, bij degeneratieve tendinopathie komen er bloedvaten in de pees (niet goed)

36
Q

Wat zijn de kenmerken van een acute hamstringblessure (met gradaties)?

A

Meest frequente blessure bij professioneel voetbal, gemiddeld 5 blessures/team/seizoen, recidiefkans is 12-31%, vooral in periode na sporthervatting (dubbel risico bij eerdere blessure), vooral in spier-peesovergang, mediane duur 34 dagen (voorspelt door mate van pijn, geschatte hersteltijd door patiënt en door arts), 3 soorten:
- Graad I/II: meest frequent (95%), acute pijn aan achterzijde bovenbeen, aanspanpijn, rekpijn, drukpijn hamstrings, actieve knieflexie testen (hak tegen weerstand naar billen), passieve heupflexie, knie extensie testen of lokale palpatiepijn hamstrings. hierbij behandelen met rust en revalidatie (rompstabiliteit, hamstring krachtoefeningen, coördinatie, behendigheid)
- Graad III: vooral in peesgedeelte (proximale deel wat aanhecht op tuber ischiadicum), niet vaak, door buigen van heup en extensie (strekken) knie, forse pijn en een knap, groot hematoom mediaal bovenbeen, binnen 4 weken na blessure operatief terugplaatsen beste voor herstel (meer kracht en hogere tevredenheid), conservatief zorgt voor directe revalidatie, minder risico en evenveel functie/pijnniveau (wel krachtsverlies)

37
Q

Wat is een mediaal tibiaal stress syndroom (MTSS)/shin splints?

A

Lokale botoverbelasting
- epidemiologie: veel bij voetballers
- pathologie: er komen microscheurtjes in het bot –> activatie osteoclasten –> botresorptie –> het duurt even voordat osteoclasten het bot terug opbouwen –> botkwaliteit wordt minder en steeds meer pijn
–> ook sprake van een continuüm: niet altijd directe link met blessure en pijn/oedeem, soms pas klachten bij een fractuur en soms in een eerder stadium
- anamnese: geleidelijk een pijnlijk scheenbeen, pijn aan de binnenzijde van het onderbeen
- behandeling: loadmanagement; verlagen van de overbelasting en verbeteren van de capaciteit

38
Q

Wat is er te doen aan preventie voor een hamstrings overbelastingblessure?

A

Nordic hamstrings oefeningen blijken effectief:
- 3x 10 herhalingen, 2-3x per week, 12 weken
- numer needed to prevent 1 injury: 25 voor eerste blessure, 3 voor recidief