Geneeskunde 2C1 HC week 1 - 5 t/m 8 Flashcards
Uit welke 4 gewrichten bestaat de schouder?
- glenohumeraal gewricht: belangrijkste, tussen humerus (ossale deel bovenarm) en glenoïd (kommetje voor humeruskop), speelt een rol bij abductie, adductie, anteflexie, retroflexie, endorotatie en exorotatie, kogelgewricht, maar incongruentie (kop te groot voor de kom, daarom labrum)
- acromioclaviculair gewricht
- sternoclaviculair gewricht
- scapulothoracaal gewricht
Wat is een rotator cuff scheur (impingement) en met welke specifieke testen kun je dit diagnostiseren?
Bij ouder worden kan de rotator cuff degenereren en kunnen scheuren ontstaan
–> >50% van de patiënten >66 jaar heeft een degeneratieve rotator cuff scheur waarvan 35% volledig en 21% partiëel
Het hoeft niet perse te leiden tot klachten, typisch eraan is:
- pijn is geen diagnostisch criterium
- atrofie van de m. infraspinatus
- positieve painful arc test
- Hawkins test: interne rotatie in glenohumerale gewricht bij schouderflexie van 90 graden en elleboog gebogen tot 90 graden
- Neer test: arm 180 graden flexeren bij een kleine abductie
- Lag test: goede passieve elevatie van de arm in anteflexie is onwaarschijnlijk, moeilijkheden met externe rotatie naar de buitenkant is wel waarschijnlijk
- positieve drop-arm test
- positieve external rotation test
Met welke 2 klachten komt een patiënt met schouderpijn en aan welke DD’s moet je dan denken?
Pijn (met of zonder correlatie met anatomie van de cuff) + functiebeperking (verlies range of motion en/of krachtsverlies)
DD: rekening houden met leeftijd, activiteiten en mechanisme van ontstaan van de klachten (acuut/chronisch)
- cuff atrofie
- glenohumerale artrose
- acromioclaviculaire afwijkingen
- cervicale wervelkolom pathologie
- frozen shoulder (verstijfd gewricht)
- suprascapulaire neuropathie
- niet-orthopedisch (cardiaal, pulmonaal)
- glenohumerale instabiliteit
- m. infraspinatus en supraspinatus letsel
Welke rotator cuff testen kun je uitvoeren bij lichamelijk onderzoek?
Hier voorafgaand altijd: inspectie, ROM (range of motion)/bewegingspatroon, beoordeling kracht, palpatie, er na nog instabiliteitstesten
Rotator cuff testen:
- Painful arc test: abductie van beide armen, kenmerkend is pijn bij abductie tussen 60-120 graden, dan is de test positief –> indiceert afwijking rotator cuff of subacromiaal (impingement klachten)
- Internal rotation lag test: maximale endorotatie van m. subscapularis, arm op de rug en hand van de rug af, positief als de patiënt het niet kan houden –> letsel van m. subscapularis
- External rotation lag test: arm in 90 graden flexie en dan arm in volledige externe rotatie bewegen, als patiënt positie niet kan houden positieve test –> functie m. supraspinatus en m. infraspinatus getest
- Drop arm test: arm in 90 graden abductie en langzaam laten zakken lukt niet want de arm valt onmiddelijk naar beneden en doet zeer –> functie m. supraspinatus
Welke instabiliteitstesten kun je uitvoeren bij lichamelijk onderzoek?
- Apprehension test: pijn/angst bij druk aan de posterieure kant op de humerus bij 90 graden abductie en externe rotatie (anterieure instabiliteit aantonen)
- Relocatie test: 90 graden abductie arm in liggende positie en de kop iets naar achteren duwen, bij opluchting is de test positief
- Anterieure release test/surprise test: relocatie test maar druk wordt juist losgelaten, bij angst/pijn bij loslaten positieve test
Wat is laxiteit en wat is de epidemiologie van schouderluxaties?
Laxiteit: asymptomatische instabiliteit, is fysiologisch, wordt instabiliteit (pathologisch) als de schouder ook echt uit de kom kan schieten
–> bij een subluxatie een instabiele schouder maar nog geen luxatie
Incidentie schouderluxatie 1,7%
- vooral bij jongeren, meer risicogedrag dus piekincidentie bij 16,5 jaar, hoe ouder hoe minder vaak
–> recidiefkans beïnvloed door leeftijd en risicogedrag, operatieve stabilisatie kan de recidiefkans verlagen
Waardoor wordt stabilisatie van het schoudergewricht bewerkstelligd?
- gewrichtscongruentie: vorm van de kop congruent met die van de kom
- gewrichtsversie: richting waarin glenoïd staat, niet 90 graden
- glenoïd met labrum: labrum maakt opp. groter
- kapsel
- rotator cuff
- bicepspees
- negatieve druk: gewrichtsvocht zorgt voor kleine negatieve druk waardoor gewrichtsdelen tegen elkaar aan worden getrokken
- scapulothoracale beweging/stand: verandering positie van de kop in verhouding tot de kom waarbij scapula meebeweegt
Welke aanvullende diagnostiek kan van de schouder gedaan worden?
- röntgenfoto: vanuit verschillende posities, goed bruikbaar voor geluxeerde schouder, bij belangrijk vanaf welke kant en kijken of er anterieure/posterieure luxatie is
- diagnostische injectie: kan zorgen voor pijnverlichting en dan zien waar het probleem zit, bij impingement beeld doet bursa vaak mee dus goede diagnostische waarde als verdoving verlichting van klachten geeft
- MRI-scan: evt. met gadolinium contrast
- CT-scan
Welke 2 soorten instabiliteit zijn er bij schouderluxaties?
- TUBS (traumatic unidirectional Bankart and surgery): posttraumatische luxatie, glenohumerale gewricht en ligamenten zijn aangedaan, unidirectioneel is het meest voorkomend, >95% is anterieur
- AMBRI (atraumatic multidirectional bilateral rehabilitation and inferior: niet veroorzaakt door trauma en geen evident structureel letsel, kan bilateraal, vaak luxatie naar inferieur, multidirectionele instabiliteit is veel beweeglijkheid in meerdere richtingen (anterieur, posterieur, caudaal –> minder traumatische origine), bij LO soms sulcus sign (positieve schuiflade anterior en posterior) en positieve apprehension test
Hoe verloopt de opbouw van revalidatie?
Proprioceptie en coördinatie zorgen voor lokale stabiliteit
–> hierna kan er kracht en uithoudingsvermogen worden geoefend
–> als dat op orde is kan er functioneel getraind worden
Welke 3 manieren zijn er om te reponeren?
Gebeurt als er een luxatie is waarbij niets gebroken is
- Chinese tractie: kan alleen bij anterieure luxatie, patiënt moet op zijn buik liggen en er wordt een gewricht aan zijn/haar arm gehangen om de schouder langzaam terug op zijn plaats te trekken
- Klassieke manier van Hippocrates: voet in de okselplooi zetten en de arm beetpakken, hierdoor schiet hij terug in de kom
- Elegante manier van Hippocrates: doek in de okselplooi leggen, als hier aan wordt getrokken door iemand die achter de patiënt staat schiet hij weer terug
Welke beschadigingen treden vaak op bij een schouderluxatie?
Vaak bij de aanhechting van het kapsel met het labrum, vnl. anterieur
- Hill-Sachs laesie: anterieure luxatie, corticale depressie (deuk) in de kop van de humerus (impressie)
- Bankart laesie: bindweefselring die rond de gewrichtskom zit (labrum glenoidale) raakt beschadigd, bij 89-100% van de anterieure luxaties –> meestal m.b.v. ankertjes terug vastzetten aan het bot
Wat is omartrose?
Artrose van de schouder
- kan posttraumatisch, secundair of idiopathisch ontstaan
- op röntgenfoto verlies van kraakbeen en osteofytvorming rondom kop en kom
- conservatieve behandeling: aanpassen belasting, analgetica en oefentherapie
- operatieve behandeling: schouderprothese, omgekeerde schouderprothese (disfunctie van rotator cuff, positie kop en kom verwisseld)
Wat is biomechanica en wat betekenen de volgende begrippen:
- kinematica
- dynamica
- statica
- materiaalkunde ?
Mechanica: studie van structuur en functie van biologische systemen met methoden uit aangrenzende vakgebieden:
- kinematica: beschrijft bewegingen zonder op de oorzaak of krachten te letten, bijv. kromlijnige beweging en rotatie in een gewricht
- dynamica: beschrijft het verband tussen kracht en beweging, dus kinematica + oorzaak van beweging
- statica: beperkt zich tot krachtsystemen in rust (krachten in evenwicht), bijv. bij zitten en staan
- materiaalkunde: houdt zich bezig met relatie tussen kracht en vervorming, bijv. gebrek/scheur
–> gewenste bewegingen kunnen gemaakt worden door gebruik te maken van spieren en (de relatie met) het skelet, hierdoor genereren we kracht
Wat zijn de belangrijkste functies van botten?
- bescherming: bijv. hersenen door schedel
- ondersteuning: bijv. wervels
- beweging: bijv. armen en benen
- aanhechting van spieren en banden
- aanmaak bloedcellen
–> verder ook schokabsorptie, geluidsoverdracht, geluidsisolatie (bijv. gehoorbeentjes) en calciumopslag
Welke 2 verschillende botvormen heb je en wat zijn de verschillen?
Corticaal bot:
- cirkelvormige lagen lamina met in het midden bloedvaten
- compact
- poreusheid 5-30%
- minder rek, breekt bij >2% rek
- kan grote spanning verdragen
- breekt eerder
- anisotroop: mechanische eigenschappen richtingsafhankelijk
Spongieus bot:
- complex netwerk van botbalkjes
- open sponsachtig
- poreusheid 30-90%
- meer rek, breekt bij >7% rek
- kan geen grote spanning verdragen
- vervormbaar
- anisotroop
Hoe kan de spanning en rek op een bot berekend worden en wat is de relatie tussen die 2?
Spanning (σ) = kracht (F) / oppervlak (A)
–> bij corticaal bot kan maximale druk oplopen tot ong. 200 MN/m^2, trekkrachten tot 130 MN/m^2 en afschijving is mogelijk tot ong. 70 MN/m^2
–> bij spongieus bot zijn maximale druk- en trekkrachten mogelijk tot 10 MN/m^2
–> eerst lineair door stijfheid in het elastische gebied
Rek (ε) = (oorspronkelijke lengte/verlenging (ΔI)) / oorspronkelijke lengte (l)
Relatie (zie afbeelding!):
- fysiologisch gebied: heel klein, de belasting bij dagelijks gebruik
- eerst elastisch gebied: komt door stijfheid, lijn verloopt lineair
- vloeigrens: hierna plastische vervorming, permanente vervorming, want bij loslating zal het bot niet via dezelfde lijn teruglopen en dus niet op 0 uitkomen
- breekpunt: ligt in het plastische gebied, lagere stijfheid
–> tussen vloeigrens en breekpunt niet veel krachtverschil