Geneeskunde 2C1 HC week 1 - 5 t/m 8 Flashcards

1
Q

Uit welke 4 gewrichten bestaat de schouder?

A
  • glenohumeraal gewricht: belangrijkste, tussen humerus (ossale deel bovenarm) en glenoïd (kommetje voor humeruskop), speelt een rol bij abductie, adductie, anteflexie, retroflexie, endorotatie en exorotatie, kogelgewricht, maar incongruentie (kop te groot voor de kom, daarom labrum)
  • acromioclaviculair gewricht
  • sternoclaviculair gewricht
  • scapulothoracaal gewricht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een rotator cuff scheur (impingement) en met welke specifieke testen kun je dit diagnostiseren?

A

Bij ouder worden kan de rotator cuff degenereren en kunnen scheuren ontstaan
–> >50% van de patiënten >66 jaar heeft een degeneratieve rotator cuff scheur waarvan 35% volledig en 21% partiëel

Het hoeft niet perse te leiden tot klachten, typisch eraan is:
- pijn is geen diagnostisch criterium
- atrofie van de m. infraspinatus
- positieve painful arc test
- Hawkins test: interne rotatie in glenohumerale gewricht bij schouderflexie van 90 graden en elleboog gebogen tot 90 graden
- Neer test: arm 180 graden flexeren bij een kleine abductie
- Lag test: goede passieve elevatie van de arm in anteflexie is onwaarschijnlijk, moeilijkheden met externe rotatie naar de buitenkant is wel waarschijnlijk
- positieve drop-arm test
- positieve external rotation test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Met welke 2 klachten komt een patiënt met schouderpijn en aan welke DD’s moet je dan denken?

A

Pijn (met of zonder correlatie met anatomie van de cuff) + functiebeperking (verlies range of motion en/of krachtsverlies)

DD: rekening houden met leeftijd, activiteiten en mechanisme van ontstaan van de klachten (acuut/chronisch)
- cuff atrofie
- glenohumerale artrose
- acromioclaviculaire afwijkingen
- cervicale wervelkolom pathologie
- frozen shoulder (verstijfd gewricht)
- suprascapulaire neuropathie
- niet-orthopedisch (cardiaal, pulmonaal)
- glenohumerale instabiliteit
- m. infraspinatus en supraspinatus letsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke rotator cuff testen kun je uitvoeren bij lichamelijk onderzoek?

A

Hier voorafgaand altijd: inspectie, ROM (range of motion)/bewegingspatroon, beoordeling kracht, palpatie, er na nog instabiliteitstesten

Rotator cuff testen:
- Painful arc test: abductie van beide armen, kenmerkend is pijn bij abductie tussen 60-120 graden, dan is de test positief –> indiceert afwijking rotator cuff of subacromiaal (impingement klachten)
- Internal rotation lag test: maximale endorotatie van m. subscapularis, arm op de rug en hand van de rug af, positief als de patiënt het niet kan houden –> letsel van m. subscapularis
- External rotation lag test: arm in 90 graden flexie en dan arm in volledige externe rotatie bewegen, als patiënt positie niet kan houden positieve test –> functie m. supraspinatus en m. infraspinatus getest
- Drop arm test: arm in 90 graden abductie en langzaam laten zakken lukt niet want de arm valt onmiddelijk naar beneden en doet zeer –> functie m. supraspinatus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke instabiliteitstesten kun je uitvoeren bij lichamelijk onderzoek?

A
  • Apprehension test: pijn/angst bij druk aan de posterieure kant op de humerus bij 90 graden abductie en externe rotatie (anterieure instabiliteit aantonen)
  • Relocatie test: 90 graden abductie arm in liggende positie en de kop iets naar achteren duwen, bij opluchting is de test positief
  • Anterieure release test/surprise test: relocatie test maar druk wordt juist losgelaten, bij angst/pijn bij loslaten positieve test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is laxiteit en wat is de epidemiologie van schouderluxaties?

A

Laxiteit: asymptomatische instabiliteit, is fysiologisch, wordt instabiliteit (pathologisch) als de schouder ook echt uit de kom kan schieten
–> bij een subluxatie een instabiele schouder maar nog geen luxatie

Incidentie schouderluxatie 1,7%
- vooral bij jongeren, meer risicogedrag dus piekincidentie bij 16,5 jaar, hoe ouder hoe minder vaak
–> recidiefkans beïnvloed door leeftijd en risicogedrag, operatieve stabilisatie kan de recidiefkans verlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waardoor wordt stabilisatie van het schoudergewricht bewerkstelligd?

A
  • gewrichtscongruentie: vorm van de kop congruent met die van de kom
  • gewrichtsversie: richting waarin glenoïd staat, niet 90 graden
  • glenoïd met labrum: labrum maakt opp. groter
  • kapsel
  • rotator cuff
  • bicepspees
  • negatieve druk: gewrichtsvocht zorgt voor kleine negatieve druk waardoor gewrichtsdelen tegen elkaar aan worden getrokken
  • scapulothoracale beweging/stand: verandering positie van de kop in verhouding tot de kom waarbij scapula meebeweegt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke aanvullende diagnostiek kan van de schouder gedaan worden?

A
  • röntgenfoto: vanuit verschillende posities, goed bruikbaar voor geluxeerde schouder, bij belangrijk vanaf welke kant en kijken of er anterieure/posterieure luxatie is
  • diagnostische injectie: kan zorgen voor pijnverlichting en dan zien waar het probleem zit, bij impingement beeld doet bursa vaak mee dus goede diagnostische waarde als verdoving verlichting van klachten geeft
  • MRI-scan: evt. met gadolinium contrast
  • CT-scan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 2 soorten instabiliteit zijn er bij schouderluxaties?

A
  • TUBS (traumatic unidirectional Bankart and surgery): posttraumatische luxatie, glenohumerale gewricht en ligamenten zijn aangedaan, unidirectioneel is het meest voorkomend, >95% is anterieur
  • AMBRI (atraumatic multidirectional bilateral rehabilitation and inferior: niet veroorzaakt door trauma en geen evident structureel letsel, kan bilateraal, vaak luxatie naar inferieur, multidirectionele instabiliteit is veel beweeglijkheid in meerdere richtingen (anterieur, posterieur, caudaal –> minder traumatische origine), bij LO soms sulcus sign (positieve schuiflade anterior en posterior) en positieve apprehension test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe verloopt de opbouw van revalidatie?

A

Proprioceptie en coördinatie zorgen voor lokale stabiliteit
–> hierna kan er kracht en uithoudingsvermogen worden geoefend
–> als dat op orde is kan er functioneel getraind worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 3 manieren zijn er om te reponeren?

A

Gebeurt als er een luxatie is waarbij niets gebroken is
- Chinese tractie: kan alleen bij anterieure luxatie, patiënt moet op zijn buik liggen en er wordt een gewricht aan zijn/haar arm gehangen om de schouder langzaam terug op zijn plaats te trekken
- Klassieke manier van Hippocrates: voet in de okselplooi zetten en de arm beetpakken, hierdoor schiet hij terug in de kom
- Elegante manier van Hippocrates: doek in de okselplooi leggen, als hier aan wordt getrokken door iemand die achter de patiënt staat schiet hij weer terug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke beschadigingen treden vaak op bij een schouderluxatie?

A

Vaak bij de aanhechting van het kapsel met het labrum, vnl. anterieur
- Hill-Sachs laesie: anterieure luxatie, corticale depressie (deuk) in de kop van de humerus (impressie)
- Bankart laesie: bindweefselring die rond de gewrichtskom zit (labrum glenoidale) raakt beschadigd, bij 89-100% van de anterieure luxaties –> meestal m.b.v. ankertjes terug vastzetten aan het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is omartrose?

A

Artrose van de schouder
- kan posttraumatisch, secundair of idiopathisch ontstaan
- op röntgenfoto verlies van kraakbeen en osteofytvorming rondom kop en kom
- conservatieve behandeling: aanpassen belasting, analgetica en oefentherapie
- operatieve behandeling: schouderprothese, omgekeerde schouderprothese (disfunctie van rotator cuff, positie kop en kom verwisseld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is biomechanica en wat betekenen de volgende begrippen:
- kinematica
- dynamica
- statica
- materiaalkunde ?

A

Mechanica: studie van structuur en functie van biologische systemen met methoden uit aangrenzende vakgebieden:
- kinematica: beschrijft bewegingen zonder op de oorzaak of krachten te letten, bijv. kromlijnige beweging en rotatie in een gewricht
- dynamica: beschrijft het verband tussen kracht en beweging, dus kinematica + oorzaak van beweging
- statica: beperkt zich tot krachtsystemen in rust (krachten in evenwicht), bijv. bij zitten en staan
- materiaalkunde: houdt zich bezig met relatie tussen kracht en vervorming, bijv. gebrek/scheur
–> gewenste bewegingen kunnen gemaakt worden door gebruik te maken van spieren en (de relatie met) het skelet, hierdoor genereren we kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de belangrijkste functies van botten?

A
  • bescherming: bijv. hersenen door schedel
  • ondersteuning: bijv. wervels
  • beweging: bijv. armen en benen
  • aanhechting van spieren en banden
  • aanmaak bloedcellen
    –> verder ook schokabsorptie, geluidsoverdracht, geluidsisolatie (bijv. gehoorbeentjes) en calciumopslag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 2 verschillende botvormen heb je en wat zijn de verschillen?

A

Corticaal bot:
- cirkelvormige lagen lamina met in het midden bloedvaten
- compact
- poreusheid 5-30%
- minder rek, breekt bij >2% rek
- kan grote spanning verdragen
- breekt eerder
- anisotroop: mechanische eigenschappen richtingsafhankelijk

Spongieus bot:
- complex netwerk van botbalkjes
- open sponsachtig
- poreusheid 30-90%
- meer rek, breekt bij >7% rek
- kan geen grote spanning verdragen
- vervormbaar
- anisotroop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe kan de spanning en rek op een bot berekend worden en wat is de relatie tussen die 2?

A

Spanning (σ) = kracht (F) / oppervlak (A)
–> bij corticaal bot kan maximale druk oplopen tot ong. 200 MN/m^2, trekkrachten tot 130 MN/m^2 en afschijving is mogelijk tot ong. 70 MN/m^2
–> bij spongieus bot zijn maximale druk- en trekkrachten mogelijk tot 10 MN/m^2
–> eerst lineair door stijfheid in het elastische gebied

Rek (ε) = (oorspronkelijke lengte/verlenging (ΔI)) / oorspronkelijke lengte (l)

Relatie (zie afbeelding!):
- fysiologisch gebied: heel klein, de belasting bij dagelijks gebruik
- eerst elastisch gebied: komt door stijfheid, lijn verloopt lineair
- vloeigrens: hierna plastische vervorming, permanente vervorming, want bij loslating zal het bot niet via dezelfde lijn teruglopen en dus niet op 0 uitkomen
- breekpunt: ligt in het plastische gebied, lagere stijfheid
–> tussen vloeigrens en breekpunt niet veel krachtverschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is anisotropie?

A

De spanning door rek op het bot is afhankelijk van de trekrichting op het bot
- stijfheid is hoger als in de lengterichting van het bot getrokken wordt, botten moeten sterker (stijver) zijn in de lengterichting omdat men altijd via die richting de zwaartekracht heeft
- stijfheid is lager als loodrecht (afschuifrichting) aan het bot wordt getrokken

19
Q

Wat is de taaiheid van botten?

A

Taaiheid: hoe ver kun je het bot uitrekken voordat hij breekt
- verschil tussen brosse materialen (niet veel uitrek mogelijk, bijv. bot, beton, keramiek) en ductiele (wel vervorming te zien, meer geabsorbeerde energie, bijv. aluminium, koper) materialen

20
Q

Wat is de functie van ligamenten?

A
  • verbinding tussen botten
  • beperken gewrichts-excursie
  • geleiding van bewegingen
21
Q

Wat is de functie van het gewrichtskapsel?

A
  • houdt botten bij elkaar
  • vloeistof om gewrichten soepel te houden
  • mechanoreceptoren die signalen doorgeven aan hersenen over staat gewricht (proprioceptie)
  • draagt bij aan bescherming tegen abnormale bewegingen
22
Q

Wat is de functie van pezen en spieren?

A

Pezen: verbinden van spier en bot
Spieren: krachten doorgeven
–> belangrijk voor proprioceptie; spieren (positie en snelheid), pezen (kracht)

23
Q

Welke 3 typen bindweefsel zijn er en hoe werken de vezels?

A

3 typen:
1. collagene vezels: sterkte en stijfheid (ligament, pezen), in het begin van belasting beetje verlenging maar al snel stijf bij grotere belasting tot de vloeigrens wordt bereikt (hierna niet-elastische vervorming en breuk)
2. elastische vezels: rekbaarheid onder belasting (wand van bloedvaten), grote verlenging onder kleine belastingen, bij grotere belastingen plotseling stijf en breken abrupt zonder vervorming
3. reticulaire vezels: steun, volume en vorm (lever, milt, beenmerg)

Vezel werken via trekbelasting (voor gewrichtsbeweging en spiercontractie): gedrag onder belasting van het weefsel wordt bepaald door de oriëntatie van de vezels, eigenschappen van collagene en elastische vezels en de verhouding ervan, voorbeelden:
- pezen: liggen paralellel aan elkaar, hoge trekbelasting in 1 richting
- ligamenten: vezels die parallel of diagonaal lopen als de hogere belasting uit die richting komt, hierdoor trekbelasting vanuit andere richtingen weerstaan
- huid: vezels die alle kanten op gaan, trekbelasting vanuit alle richtingen weerstaan

24
Q

Welke verschillende soorten gewrichten zijn er?

A

Vorm is afhankelijk van beweegrichting van het gewricht, heeft invloed op de krachten die uitgevoerd kunnen worden:
- vlakke gewrichten: bijv. handen
- rolgewrichten: bijv. ulna en radius
- zadelgewrichten: bijv. duim
- scharniergewrichten: bijv. humerus en ulna
- condylaire gewrichten: bijv. tussen vingerkootjes
- kogelgewrichten: bijv. schouder

Ook nog een indeling a.d.h.v. functie:
- platgewrichten: geschikt voor compressie, ongeschikt voor dwarskrachten of afschuiving en ze zijn beperkt draaibaar, wel goed voor grote buigende momenten, bijv. in voeten, wervelkolom en sacro-iliacale gewricht
- bolgewrichten: erg draaibaar en daardoor geschikt voor grote dwarskrachten (geeft weerstand tegen de afschuiving), minder geschikt voor grote buigende momenten, bijv. in heupgewricht en schoudergewricht
–> dus hoe meer bolling in een gewricht, hoe meer geschikt voor dwarskrachten, meeste gewrichten in het menselijk lichaam zitten tussen bolgewrichten en platgewrichten in

25
Q

Welke krachten zijn er in ons lichaam?

A
  • compressiekracht (A): als krachten naar elkaar toe worden gedrukt
  • trekkracht (B): als krachten van elkaar afwijken
  • afschuifkracht (C): werkt zijwaarts met tegenovergestelde richting in op het gewricht
  • moment (M): maat voor het rotatie-effect van een kracht oftewel kracht met een afstand t.o.v. van een rotatiepunt, berekenen met: moment (M) = kracht (F) * afstand van krachtpunt tot rotatiepunt (r)
26
Q

In welke 6 stappen stel je een vrijlichaamsdiagram op?

A

Grafisch middel om krachten en momenten op een lichaam te analyseren:
- Definieer een coördinaatsysteem: over X-as naar rechts en over Y-as naar boven is positief, rotatie tegen de klok in is positief voor een moment
- Teken een lijn door het gewricht waarop de krachten gemeten worden: draaipunt in het gewricht met een punt
- Teken de belasting die van buitenaf werkt op het losgesneden deel: meestal Fg (zwaartekracht = m * a = m * g (9,81)
- Zoek tegengesteld gerichte reactie krachten: meestal op benigne structuren: bij Fg dus een tegengestelde reactiekracht op de snijlijn (bijv. afschuifkracht op knie (Fgr))
- Bepaal welke krachten een moment leveren en bepaal of deze linksom/rechtsom draaiend zijn: in voorbeeld krachtenevenwicht in X-richting (geen krachten) en Y-richting (Fg=Fgr), rechtsomdraaiend moment (Mg) gevormd door Fg * c (afstand met de klok mee)
- Zoek spierkrachten die het totaal aan momenten gelijk aan 0 maken: in voorbeeld quadriceps femoris aan bovenkant been, moment in andere richting dus Fq tegen de klok in (+) en Fg met de klok mee (-)
- De grootte van de spierkracht volgt uit de evenwichtsvergelijkingen: ΣF=0 en ΣM=0, Fq > Fg want c > b

27
Q

Hoe is de pathologie bij de musculoskeletale radiologie?

A
  • trauma (fracturen)
  • artrose (slijtage)
  • ontsteking/infectie (reuma, septische artritis)
  • oncologie (bot-/wekedelen tumor)
  • metabole afwijkingen (osteoporose, hyperparathyreoïdie)
  • congenitaal (scoliose, deformiteiten)
28
Q

Waarvoor wordt de conventionele röntgenfoto toegepast en wat zijn eventuele voordelen/nadelen?

A

Voor beoordeling botten
- niet zichtbaar: weke delen, pezen, ligamenten
- wel zichtbaar: hydrops (vrij vocht); goede parameter voor traumatisch letsel

29
Q

Waarvoor wordt de CT-scan en dual energy CT toegepast en wat zijn eventuele voordelen/nadelen?

A

Meten van verzwakking van uitgezonden straling
- wel zichtbaar: botten
- niet zichtbaar: weke delen, kraakbeen, pezen, ligamenten
- bij CT-athrografie contrast inbrengen, hierdoor bijv. meniscus beter zichtbaar

Dual energy CT (DECT): 2 fotonen spectra, hierdoor verschillende stoffen onderscheiden:
- hersenen: differentiatie contrast en bloeding
- longen: diagnostiek longembolie, differentiatie benigne en maligne laesies
- nieren: karakterisatie compositie nierstenen en van laesies
- bijnieren: karakterisatie incidentaloom
- tumoren: bepaling therapierespons
- skelet: detectie van jicht (vooral sensitief bij chronisch), metaalartefact reductie (zorgt normaal voor beam hardening), bepaling beenmergoedeem

30
Q

Wat is de impact van röntgenstraling op het lichaam?

A

Blootstelling is gevaarlijk
- op jongere leeftijd grotere kans op ontwikkeling van kanker op oudere leeftijd, snel mutaties in DNA (sneldelende cellen) van genitale organen, schildklier, ogen, buik, longen, huid en beenmerg

ALARA: as low as reasonably achievable: stralingsbelasting beperken als het niet noodzakelijk is
- bestralingsbelasting X-thorax is 0.1 mSv, van een CT ong. 10 mSV –> bij belasting van 1000 mSv is risico op kanker 5% gestegen

31
Q

Waarvoor wordt de MRI-scan toegepast en wat zijn eventuele voordelen/nadelen?

A

Lichaam bevat geladen H+-atomen die willekeurig bewegen en bij een MRI gaat het lichaam in een magneetveld waardoor alle H+-atomen in dezelfde richting gaan liggen
- wel zichtbaar: weke delen, spieren, pezen, ligamenten, kraakbeen, meniscus, karakterisatie (bot)afwijkingen en wekedelentumoren
- niet: geen beoordeling van (kleine) verkalkingen/botfragmenten
- vaak met contrast om bepaalde onderdelen meer zichtbaar te maken

MRI is een sterke magneet dus niet in de buurt komen met bijv. protheses, sieraden of in sommige tattoos zit metaal (hierdoor opwarming en rode verkleuring huid), ook betaalpasjes worden onwerkzaam

32
Q

Waarvoor wordt echografie toegepast en wat zijn eventuele voordelen/nadelen?

A

Werkt a.d.h.v. geluidsgolven
- wel zichtbaar: oppervlakkige weke delen, oppervlakkige spieren/pezen/ligamenten, gewrichtsvocht of gebruik bij dynamisch onderzoek of echogeleide injecties/puncties
- niet zichtbaar: bot (in enkele gevallen oppervlakkige fractuur zichtbaar), lucht, diep gelegen structuren

–> voorbeeld subacromiale impingement test: patiënt schouder bewegen en met echo inklemming aantonen, pijnklachten ontstaan door beknelling van weefsel in de schouder

33
Q

Waarvoor wordt doorlichting (fluoroscopie) toegepast en wat zijn eventuele voordelen/nadelen?

A

Dynamisch röntgenonderzoek van de gewrichten, bijv. bij hartkatheterisaties
- intra-articulaire injectie van medicatie, verdoving (marcaïnisatie, contrastmiddel)

34
Q

Waarvoor wordt arthrografie toegepast en wat zijn eventuele voordelen/nadelen?

A

Röntgenonderzoek m.b.v. contrastvloeistof, hiermee meer contrast tussen weefsels op beelden en eventuele tumor beter zichtbaar
- gewrichten goed in kaart brengen
- bij weglekken contrast teken van een scheur in een pees (bij verdenking corpus liberum scheur of meniscusscheur)

Contrastmiddel: bij CT jodiumhoudend contrast, bij MRI gadolinium

35
Q

Wat zijn eventuele complicaties van contrastmiddelen?

A
  • extravasatie: contrast loopt niet i.v. maar komt buiten het vat terecht, risico afhankelijk van hoeveelheid en locatie, vaak vroeg opgemerkt (dan geen behandeling), door zwelling kan heel soms een compartimentsyndroom optreden (bloedvaten en zenuwen beklemd –> necrose en afsterving –> openen fascie compartiment)
  • allergie: symptomen zijn anafylactische shock, larynxoedeem (respiratoir falen), misselijkheid, braken, urticaria, allergie voor jodiumhoudend contrast betekend niet ook allergisch voor gadolinium
  • nefrotoxisch: jodiumhoudend contrast is dit, kan verlaging in nierfunctie veroorzaken (nierfalen zeldzaam), direct toxische effecten en verstoort lokale processen –> hypoxie in renale medulla
  • nefrogene systemische sclerose: gadolinium kan in zeldzame gevallen hier tot leiden, zijn fibrotische veranderingen in huid en inwendige organen, kan fataal verlopen (geen genezing), alleen bij nierfalen, bij GFR < 30 ml/min geen gadolinium geven (kan stapelen in organen (gadolinium retentie))
36
Q

Wat zijn ontwikkelingen die in de toekomst mogelijk toegepast zullen worden voor beeldvorming?

A
  • Artificial intelligence (AI): bijv. machine learning, deep learning of convolutional neural networks, evt. toepassingen: versnellen acquisitietijd MRI-scan, verhogen resolutie MRI-scan, detectie van afwijkingen, analyses van grote datasets
  • Kinematic CT-scan: dynamische CT-scan
  • PET-MRI-scan: combinatie van PET-CT-scan en MRI-scan, mogelijk bij aantonen tumoren of metastasen
37
Q

Hoe ziet het orthopedische specialisme eruit?

A

Specialisme dat aangeboren (scoliose, heupdysplasie, klompvoet) of verworven (artrose, standsafwijking, artritis) aandoeningen, alsmede oncologische afwijkingen en (traumatische) letsels van het steun- en bewegingsstelsel behandeld, zowel operatief als niet-operatief
–> Oorspronkelijk van orthos pais; ‘recht kind’

38
Q

In welke 2 onderdelen is het bewegingsapparaat in te delen?

A
  • Passieve bewegingsapparaat: skelet, bindweefsel/kapsels rond de gewrichten
  • Actieve bewegingsapparaat: skeletspieren
39
Q

Hoe kun je orthopedische aandoeningen indelen?

A

Kunnen congenitaal of verworven (trauma, metabole afwijkingen, infectie, neoplasma, degeneratie) zijn

Onder andere zijn orthopedische aandoeningen:
- Acuut trauma (eenmalig): bot, kraakbeen, pees, spier, ligament, gewricht
- Chronisch trauma (herhaald/overbelasting): bot, kraakbeen, pees, spier, ligament, gewricht, bursa
- Niet-traumatisch: artrose, RA, jicht, spondylitis ankylopoetica, stapelingsziekten
- Botziekten: infecties, tumoren, osteoporose, morbus Paget
- Deformiteiten: klompvoet, scoliose, heupdysplasie, achondroplasie, epifysaire dysplasie

40
Q

Wat zijn operatieve behandelingen voor artrose van de teen en knie?

A
  • Artrose van de teen kan worden behandeld door het vastzetten van het aangedane kootje –> ingewikkelde ingreep dus soms weghalen kootje bij ouderen mensen
  • Artrose van de knie kan worden behandeld door een knieprothese –> bij jonge mensen liever niet omdat een prothese niet levenslang meegaat
41
Q

Welke niet-operatieve behandelingen voor artrose zijn er?

A

Meestal gekozen voor een conservatieve behandeling:
- Geven van informatie (combinatie van verlies van gewrichtskraakbeen, ombouw van onder kraakbeen liggend (subchondraal) bot en ontsteking synoviale membraan)
- Aanpassen belasting (wandelstok, afvallen, werkzaamheden, sportbelasting)
- Medicatie
- Brace/steunzolen/schoenaanpassing
- Verwijzing voor fysiotherapie (oefenprogramma en belasting opbouwen)

42
Q

Wat is het verschil tussen een varus en een valgus?

A

Het zijn beide standsafwijkingen, de stand/positie wordt benoemd t.o.v. de lichaams-as, distaal wordt benoemd t.o.v. proximaal
- Varus: als het distale onderdeel meer naar de lichaamsas toe wijst (O-benen)
- Valgus: als het distale onderdeel meer van de lichaamsas af wijst (X-benen)

43
Q

Wat zijn kenmerken van een heupdysplasie?

A
  • Asymmetrische huidplooi bij de liezen, kan aangeboren zijn of later zich vormen
  • Heup luxatie, adductoren (spieren binnenkant bovenbeen) niet goed, hierdoor een spreidbeperking, slechte abductie in flexie is bij 3-5 maanden erg kenmerkend
  • Beenlengteverschil als het aan 1 been zit, bij 2 kanten juist een holle rug en verbreed perineum
  • Cup loslating: heupkom zit door botverlies in het bekken meer omhoog, potentieel gevaarlijk, omdat er veel grote bloedvaten zitten