Geneeskunde 2C1 HC week 1 - 1 t/m 4 Flashcards
Wat is osteogenese?
Verbening, als iets eenmaal bot is kan het niet meer groeien, bot kan ontstaan uit 2 soorten weefsels:
- mesenchymaal bindweefsel: desmale osteogenese/directe botvorming, perichondraal gevormd bot (appositionele diktegroei), gebeurt bij platte botten, 2 harde lagen bot met spongieus bot ertussen, binnenin rood beenmerg (bloedcelvorming)
- hyalien kraakbeen: chrondrale osteogenese/indirecte botvorming, enchondraal gevormd bot (interstitiële lengtegroei), gebeurt bij pijpbeenderen, buis van hard bot met spongiosa aan de uiteinden, binnenin vettige mergholte (geen bloedcelvorming)
–> na vorming onrijp vezelbot (bij zowel pijpbeenderen als platte botten) komt ontwikkeling naar lamellair (rijp) bot door functionele ombouw (in gang gezet door hogere belasting)
Hoe is de ontwikkeling van pijpbeenderen?
Perichondrium –> gemineraliseerd kraakbeen –> diafysair bloedvat –> distale epifyse –> secundaire botkern van distale epifyse –> sluiting distale epifysairschijf –> gewrichtskraakbeen
- verbening vindt plaats als bloedvaten aanwezig zijn, het volgt dus de circulatie
- bot bestaat uit pijpvormige middenstuk en metafysen met epifysairschijven
- zowel lengtegroei (echondrale botvorming) als breedtegroei (desmale botvorming):
~ lengtegroei vanuit epifysairschijven, als deze gesloten is geen lengtegroei meer, bij de os pubis 5-7 jaar, humerus sluiting 6-7 jaar, de rest van de bovenste extremiteit botten tussen 14-16 jaar en onderste extremiteit 15-20 jaar, scapula pas tussen 18-25 jaar
~ breedtegroei vanuit periost, vanuit het vlies verbening (bindweefsel gaat aan het bot zitten)
Wat is het effect van krachten op botten?
Krachten zijn vectoren, hebben een grote en richting (bepaalt dus richting van botgroei)
–> in 6-8 weken is al te zien dat een bot zich aanpast aan de daarop werkende krachten, bij meer belasting ontwikkelt er meer bot (ook volwassen bot)
- botten worden dikker bij (van minst naar meeste invloed): zwemmen, fietsen, wandelen, hardlopen, turnen, gewichtheffen –> hoe jonger je begint hoe groter het effect
Welke krachten zorgen dat bot ontwikkeld?
- compressiekrachten: bot moet dit opvangen, hierdoor zijn verticale botbalkjes dikker, meestal spongieus bot (krachten in alle richtingen)
–> effect ook zichtbaar in bindweefsel of kapsels, bijv. meniscus ontstaat door drukkracht van buitenaf (ontwikkelt pas bij lopen) - tractiekrachten: bindweefsel moet dit opvangen, meer kracht = dikker bindweefsel = meer collageen, richting kracht weergegeven door verloop van vezels
–> bijv. tractus iliotibialis (verdikking laterale fascie van het bovenbeen) door vaker op 1 been te staan (krachten duwen de femurkop dan uit het acetabulum en dat moet worden tegengegaan)
Welke soorten gewrichten zijn er (afhankelijk van de ontwikkeling)?
- primair gewricht: hieruit ontstaan de andere soorten gewrichten
- junctura synovialis: opgebouwd uit een kop, kom, kraakbeen, gewrichtsholte en synovia (gewrichtssmeer, voeding van kraakbeen en afvoer afvalstoffen), kapsel bestaat uit membrana fibrosa en membrana synovialis (binnenlaag met cellen die constant synovia uit bloed maakt door te destileren), gewrichtsvorming o.b.v. bewegen
- junctura cartilaginea: kraakbeenverbinding, bijv. tussen sternum en ribben
- junctura fibrosa: bindweefselverbinding, bijv. membrana interossea van de onderarm (ook in de benen)
Wat zijn unocovertebrale gewrichten?
Gewrichten die ontwikkelen door beweging, zitten in de cervicale wervelkolom en zorgen voor stabiliteit van de nek
- door ontwikkeling van nekspieren kan een baby zijn hoofd omhoog houden, hierdoor veel krachten op de wervels –> (fysiologische) degeneratie (aan zijkanten een inscheuring waardoor 2 stukken kraakbeen met ertussen synovia ontstaan) van tussenwervelschijven voor stabiliteit
Hoe is de embryologie van de skeletspieren?
Spiersegmenten volgen de zenuwsegmenten, zenuwen worden ‘meegetrokken’ door de spieren (bijv. n. phrenicus vanuit C4), echter kan 1 spier door verschillende ruggenmerg segmenten geïnnerveerd worden (ontstaan van plexussen)
- ontwikkeling skeletspier ong. 41 dagen, spieren van extremiteiten ontwikkelen uit cervicale en lumbale myotomen, tractie en compressie zorgen voor de vorm
- bij duwen op bindweefsel ontstaat een kraakbeenmatrix, bij een vrij constante druk ontstaat bot (patella) –> kan ook op ongewenste locaties gebeuren bijv. Osgood-schlatter (overmatige trekkrachten op tuberositas tibiae waardoor het bot uit gaat steken)
Wat zijn belangrijke principes voor veilig opereren?
- internervous plane: liefst tussen 2 spieren door die door 2 verschillende zenuwen geïnnerveerd worden, hierdoor maak je de zenuwvoorziening van spieren niet kapot
- voorkomen van zenuwschade en devascularisatie: huidzenuwtakjes kunnen leiden tot een neurinoom (erg pijnlijk) en bij doornemen vaten kan avasculaire necrose ontstaan
- voorkomen weefselschade (door druk, hitte, tractie): micro-organismen in de wond voorkomen
- minimaal invasief: laparoscopische en endoscopische methoden
- kennis van de anatomie en anatomische variaties
Op welke 6 verschillende manieren kun je de anatomie bestuderen?
- Klassiek: van binnen naar buiten (botten, ligamenten, spieren (origo en insertie), innervatie en bloedvoorziening), van buiten naar binnen (anatomie in vivo, dissectie), a.d.h.v. preparaten, anatomische modellen of doorsnede anatomie
- Modern: interactief 3D, virtual reality
- Probleemgestuurd: bijv. verklaren hoe uitval verklaard kan worden a.d.h.v. anatomische verloop van zenuw en innervatiepatroon
- Conceptueel: functie van elementen van bewegingsapparaat (bijv. fascie, septum, retinaculum, aponeurose, bursa, meniscus), dus bedenken wat de functie van de structuur is
- Functioneel: vorm is functie en functie volgt de vorm (bedenken welke bewegingen een spier verzorgd, hiermee origo en insertie beredeneren en andersom)
- Beeldend: afbeeldingen van anatomische structuren verifiëren met anatomische afbeeldingen (lastig omdat bij bijv. röntgen structuren over elkaar worden afgebeeld)
Welke gewrichtsbehandelingen zijn er mogelijk?
- artroscopie (en endoscopie, bijv. subacromiaal, Haglund syndroom, tenoscopie)
- athroplastiek: kunstgewricht
- arthrodese: verstijven
- arthrolyse: losmaken
- athrosentese: gewrichtspunctie
- synovectomie: synoviale membraan wegsnijden
Welke ossale behandelingen zijn er mogelijk?
- osteotomie: doorsnijden/-zagen/-beitelen
- osteosynthese: verbinden, 2 botdelen aan elkaar fixeren
- verlengen: distractieosteogenese (doorzagen en verlengen)
- inkorten
- resectie: partieel of geheel
- excochleatie: uitlepelen, bijv. bij benigne of laaggradige tumoren
- bottransplantatie: homoloog of autoloog
- nettoyage: bijv. bij osteomyelitis
Welke pees behandelingen zijn er mogelijk?
Tendo/tenon = pees
- hechting
- verlenging
- nettoyage
- vastzetten
Welke ligament behandelingen zijn er mogelijk?
Ligamentum = bindweefselband
- hechting
- reïnsertie
- reconstructie (bijv. voorste kruisband)
- shrinking (bijv. capsular shrinking bij schouderinstabiliteit)
Wat is een fascie en welke behandelingen zijn er mogelijk?
Fascia = peesblad, sluit een compartiment af, bindweefsellaag die over de spier zit, er lopen septae vanuit de spierfascie waardoor compartimenten ontstaan, oppervlakkige fascie bevat collageenstructuren (hiermee vast aan bot)
Behandelingen:
- fasciotomie: opensnijden fascie, bij bijv. compartimentsyndroom of streptococceninfectie
- fasciectomie: fascie wegsnijden, bij bijv. fibromatosis palmaris of plantaris
- fascieplastiek: insnijden en op een andere manier weer vastzetten, bij bijv. fascia lata Z-plastiek
Wat is een bursae en welke behandelingen zijn er mogelijk?
Bursae = met vocht gevuld zakje dat tussen een week deel (bijv. pees) en een bot zit, wordt met name gezien op plekken waar weke delen moeten bewegen t.o.v. botuitsteeksels
- bijv. bursa olecrani
- bursitis: ontstoken bursa, behandelen d.m.v. onderstaande dingen
Behandelingen:
- bursectomie: chirurgische verwijdering van de bursa, zal hierna weer terug groeien
- drainage bursa
- injectie bursa: met bijv. corticoïden
Welke spierbehandeling is er mogelijk en waarbij zou je dit toepassen?
Resectie, bijv. wekendelen tumoren of myositis ossificans
Welke zenuwbehandelingen zijn er mogelijk?
- decompressie
- transpositie
- hechting: meestal door plastische chirurg/neurochirurg
Wat is een compartiment en compartimentsyndroom?
Ruimte afgesloten door fascie
- bevat neurovasculaire bundels: vaak 1 zenuw, 1 arterie en 2 venen
- bij een bloeding in een compartiment kan de druk stijgen –> compartimentsyndroom, hierdoor afsterven weefsel (zenuw kan het minst lang tegen zuurstoftekort dus eerste verschijnsel is uitval) –> behandeling is een fasciotomie
Wat is een retinaculum?
Uitlopers van fascies van de belangrijkste structuren die het gewricht laten bewegen
- bijv. retinaculum patellae die uitloopt tot op de tibia en hierdoor de kracht maximaal kan bewegen
Wat is aponeurose?
Uitloper van de fascie van de spier die door veel tractie verdikt is
- bijv. lacertus fibrosus van m. biceps brachii, deze waaiert uit over flexoren van de onderarm om zo stabiliteit te geven
Wat is de meniscus?
Structuur die ontstaat o.i.v. bewegingen
- menisci in de knie zorgen voor maximale aanpassing van femurcondylen aan relatief platte plateau van de tibia
- zorgt voor betere drukverdeling, stabiliteit bij laterale bewegingen en verdeling synoviale vloeistof
- doorbloeding verloopt via het kapsel, centrale deel is avasculair en moet voeding krijgen via de synoviale vloeistof (in dit deel van de meniscus geen genezing mogelijk)
In welke 3 delen is de m. deltoideus te verdelen en waar loopt hij?
Te verdelen in pars clavicularis, pars acromiaca en pars spinals
Loopt over het AC-gewricht en de humeruskop, bij het heffen van de arm ontstaat aan de voorzijde een kuiltje (ligt precies boven sulcus intertubercularis, hierin ligt de bicepspees)
Welke onderdelen zorgen voor de stabiliteit van de schouder?
- passieve stabiliteit: door benigne architectuur, kapsels en banden, spelen in verhouding geen grote rol bij stevigheid, kunnen ong. 200N trekkrachten aan (deze structuren in de heup kunnen 3000N aan)
- actieve stabiliteit: spieren, zorgen enorm voor stabiliteit waardoor schouder bijna nooit luxeert, spieren kunnen zich ook aanpassen aan de belasting
Uit welke botten bestaat het schoudergewricht?
Clavicula, sternum en scapula met acromion
–> geen cirkel want schouderbladen zijn niet met elkaar verbonden, wel een gordel
–> gewricht wat het meeste luxeert (40% van alle luxaties), 95% naar ventro-caudaal (voren en beneden), door verplaatsing kan er letsel van de n. axillaris optreden
–> humerus: bevat aanhechtingspunten (tuberkels) voor spieren
–> in het gewricht nog het labrum glenoidale voor extra gewrichtsoppervlak bij het glenoïd, spieren zitten vaster aan labrum dan labrum aan glenoïd
Uit welke kapsels en banden bestaat het schoudergewricht?
Gewrichtskapsel bestaat uit bindweefsel, op enkele plaatsen verdikt door ligamenten, bevat propriosensoren (reksensoren) die informatie doorgeven zodat spieren goed gecoördineerd worden
Enkele ligamenten:
- ligamentum glenohumerale: tussen cavitas glenoidale en humerus
- ligamentum coracoclaviculare: tussen proc. coracoideus en clavicula
- ligamentum acromioclaviculare: tussen acromion en clavicula
- ligamentum transversum: tussen 2 delen van het scapula
Welke spieren lopen van de romp naar het schouderblad?
- m. trapezius; grote spier van romp naar spina scapula, bestaat uit pars descendens, -transversus en -ascendens
- m. serratus anterior; loopt van romp (ribben) onder schouderblad door, insertie op binnenzijde margo medialis, houden schouderblad op zijn plek bij beweging van de arm
- m. rhomboideus; ruitvormige spier, loopt van scapula naar wervelkolom (C7-Th5)
- m. levator scapulae; voor elevatie schouderblad, van angulus superior van scapula naar bovenste wervels
- m. pectoralis minor; van ribben 3, 4 en 5 naar processus coracoideus, stabiliseert het schouderblad, andere functie dan m. pectoralis major
Welke spieren bevat de rotator cuff wat spieren van het schouderblad naar de arm zijn?
Liggen dicht op de schouderkop, korte arm, heel klein en niet grote kracht, fixeren de kop tegen de kom, creëren een draaipunt zodat andere spieren een beweging kunnen maken, krachten heffen elkaar op dus netto geen beweging
- m. supraspinatus; exorotatie
- m. infraspinatus; exorotatie
- m. teres minor; exorotatie
- m. subscapularis; endorotatie, aan de voorkant
–> verder nog m. deltoideus; heffer van de schouder, claviculair, acromiaal en spinaal deel, lage aanhechting op humerus, kan een groot moment bewerkstelligen
Welke spieren lopen van de romp naar de arm?
- m. latissimus dorsi; grote rugspier, van os sacrum over gehele onderrug (tot Th7) naar voorzijde arm
- m. pectoralis major; vanuit ribben naar arm, 3 delen; pars abdominalis (meest caudaal, aanhechting meest proximaal op arm), -sternocostalis, -clavicularis (aanhechting meest craniaal, meest distaal op de arm) –> aanhechtingspunten arm kruisen elkaar
Hoe verloopt de innervatie en vascularisatie van de schouder?
Innervatie: vanuit plexus brachialis, wortels gaan over in trunci en herverdelen zich naar fasciculi die vertakken in perifere zenuwen; n. ulnaris, n. medianus, n. radialis en n. musculocutaneus
–> fasciculi naam a.d.h.v. positie t.o.v. a. axillaris (bijv. lateraal)
–> n. medianus wordt uit 2 fasciculi gevormd (vork)
Vascularisatie: uit aortaboog takt a. subclavia af –> a. axillaris (ter hoogte van eerste rib) –> a. brachialis (ter hoogte van onderrand m. pectoralis major)
–> zelfde vat maar krijgt na een bepaald landmark een nieuwe naam