Geneeskunde 2C1 HC week 3 - 1 t/m 5 Flashcards

1
Q

Welke 2 typen contracties zijn er?

A
  • Statische contractie: spier wordt geactiveerd, maar origo (o) en insertie (i) verplaatsen niet (vaak bij spiercontracties die bedoeld zijn om het gewricht te stabiliseren)
  • Dynamische contractie:
    ~ Concentrische contractie: spier wordt geactiveerd en origo en insertie verplaatsen zich naar het centrum van de spierbuik (de spier verkort)
    ~ Excentrische contractie: spier wordt geactiveerd en origo en insertie verplaatsen zich van het centrum van de spierbuik af (de spier verlengd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de eigenschappen van vezels in spieren?

A

Spieren kunnen tot maximaal 30% van zijn rustlengte verkorten
- spieren met lange spiervezels: veel verplaatsing (angulaire of hoekverdraaiing), maar weinig kracht
- spieren met korte spiervezels: weinig hoekverplaatsing, maar veel kracht
–> vezels lopen parallel aan de richting van de inwerkende kracht, hoe groter de inwerkende kracht hoe sterker de collageen constructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Door welke benige structuren wordt de bekkengordel gevormd?

A

Os coxae (os ilium, os ischium en os pubis), os sacrum, linea arcuata en symphysis pubica
- hiertussen articulatio sacroiliaca: synoviaal gewricht/amfiartrose (vrijwel geen beweging in het gewricht)

–> de kom (acetabulum) is veel groter en de caput femur past hier veel beter in waardoor er veel meer passieve stabiliteit is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de eigenschappen van het femur en welke 2 hoeken bevat het?

A

In de kop zitten groepen botbalkjes die compressiekracht en trekkracht kunnen weerstaan, zitten in allerlei richtingen en passen zich aan de belasting aan (wet van Wolff), 2 hoeken:
- inclinatiehoek: hoek die de hals (collum femoris) met het femur maakt in het frontale vlak (naar beneden)
- anteversiehoek: hoek die de hals vanaf bovenaf naar links en rechts maakt in het transversale vlak (vanaf de zijkant)
–> er bestaan variaties in en dit is belangrijk bij het plaatsen van een nieuwe heup –> iedere graad afwijking leidt tot snellere slijtage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaat het kapsel van het heupgewricht en welke banden zijn belangrijk?

A

Kapsel bestaat uit het membrana fibrosa met aan de binnenkant een soort synoviale voering (membraan aan binnenkant destilleert synovium uit bloed)
- dikte en richting collageenvezels van kapsel afhankelijk van de belasting
–> artrose sneller in randen gewricht (waar geen synovium komt)

In het kapsel zijn verstevigingen (ligamenten) waar extra hard in een bepaalde richting wordt getrokken
- ligamentum iliofemorale: vorm van een spiraal, sterkste van het lichaam, kan veel trekkracht weerstaan (3000 N)
- ligamentum sacrospinale en sacrotuberale ook belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke belangrijke spieren bevinden zich ventraal, dorsaal en mediaal in het heupgewricht?

A

Ventraal:
- m. iliopsoas komt van wervels via binnenkant bekkenkam naar trochantor minor, maakt over het bekken een hoek van 60 graden waardoor de arm langer wordt en een groot moment gecreëerd kan worden, bijna geen collageen dus veel kracht, doet anteflexie bovenbeen en lordose wervelkolom
- m. quadriceps femoris: bestaat uit m. rectus femoris, m. vastus lateralis, -intermedius en -medialis, alleen m. rectus femoris is niet mono-articulair en gaat het heupgewricht over voor anteflexie (anderen gaan alleen naar de knie), insertie is op de tuberositas tibiae

Dorsaal:
- m. sartorius: bi-articulaire spier met origo op spina iliaca superior inferior en insertie op tuberositas tibia, kleermakersspier
- m. gluteus maximus: van bekken naar femur, voor exorotatie
- m. gluteus medius: van bekken naar trochantor major, voor abductie
- abductoren: m. gluteus medius, -minimus en m. piriformis lopen van bekken naar femurkop en zorgen daar voor abductie

Mediaal:
- adductoren: m. adductor magnus, -longus, -brevis, m. pectineus, m. obturatorius externus, m. gracilis, vast aan os pubis, naar mediale zijde femur, stabilisatie romp op kogelgewricht, veel kracht bij op 1 been staan (lopen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe verloopt de innervatie van de heup?

A

Komt vanuit de plexus lumbosacralis, geen fasciculi maar trunci gelijk uit de zenuw
- n. obturatorius: innervatie adductoren
- n. gluteus superior en inferior: superior innervatie abductoren (o.a. m. gluteus medius), inferior m. gluteus maximus
- n. femoralis: komt uit segment L2-L4 en is verantwoordelijk voor innervatie ventrale bovenspieren
- n. ischiadicus: bestaat uit n. tibialis en n. fibularis, gaan vanaf de knie uiteen maar zijn proximaler al 2 aparte zenuwen (proximaal bindweefselhuls erom heen) –> n. tibialis innerveert flexoren been en voet (plantairflexie en supinatie voet) en n. fibularis innerveert extensoren (dorsaalflexie en pronatie voet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het trigonum femoralis?

A

Opening in het bovenbeen vanuit de buik, hier komt de vaat-zenuwstreng het been in
- van mediaal naar lateraal: vena, arterie, zenuw (VAN)
- begrenst door m. sartorius, m. adductor longus en lig. inguinale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe is de vascularisatie van de heup?

A

A. iliaca externa komt uit a. iliaca communis en gaat over in a. femoralis (na aftakking a. epigastrica inferior) –> a. profunda femoralis takt af voor vascularisatie heupgewricht

–> eindarteriën vormen een ring rond de hals van de kop van de femur, a. circumflexa femoris lateralis zit aan voorkant femurkop en maakt aan de achterkant contact met de -medialis (anastomose)
–> arterie nooit doorhalen want daardoor femurkopnecrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de epidemiologie van artrose?

A

In NL 1,5 miljoen mensen bekend bij de huisarts met artrose
- meer bij vrouwen dan mannen
- kosten zijn erg hoog; 1,8% van de gezondheidszorg, neemt alleen maar toe
- vooral toename vanaf leeftijd 45-50 jaar
- incidentie verschilt per regio en opleidingsniveau (hogere prevalentie bij lager opgeleiden)
- meest voorkomend is bij de heup en knie
- in top 5 ziekten met hoogste ziektelast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de pathofysiologie van artrose?

A

Aandoening van het gewricht waarbij er sprake is van verlies van het gewrichtskraakbeen, ombouw van het onder kraakbeen liggend (subchondraal) bot en ontsteking synoviale membraan (synovitis)
–> schade aan hyalien kraakbeen en falende reparatiemechanismen, hierdoor subchondrale botveranderingen
–> gewrichtspijn na belasting, stijfheid en bewegingsbeperking, verminderde belastbaarheid, pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe presenteert een patiënt met artrose zich?

A

Overwegen bij: 45+ jaar, aan activiteiten gerelateerde kniepijn, geen of kortdurende ochtendstijfheid (<30 min)

Waarschijnlijk bij:
- pijn, niet iedereen, bij heupartrose maar 20% en knie-artrose 50%
- stijfheid bij opstaan (<30 min), verdwijnt soms met bewegen
- toename gewrichtsomvang (bot, gewrichtskapsel, synovium)
- ontsteking (roodheid, warmte, gevoeligheid)
- standsafwijking gewricht (kraakbeenverlies, instabiliteit)
- kraken (crepitaties bij LO)
- bewegingsbeperkingen
- verminderde flexie of extensie
- gevoeligheid van gewrichtsspleet bij palpatie
- benige verandering van het gewricht (door osteofytvorming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe is de diagnostiek van artrose?

A

Klinische diagnose o.b.v. anamnese en LO
–> niet voldaan aan: 45+ jaar, aan activiteiten gerelateerde kniepijn, geen of kortdurende ochtendstijfheid (<30 min) –> dan pas aanvullend onderzoek
OF: onverwacht snelle progressie, verandering in patroon van klachten, indicatiestelling voor gewrichtsvervangende prothese

–> bij behandeling wordt pijn behandeld en functiebeperking niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de primaire en secundaire oorzaak van artrose?

A

Bij primaire (idiopathische) artrose is de oorzaak niet bekend, bij secundaire artrose is het wel bekend; trauma, infectie, gewrichtsafwijkingen, stollingsstoornis, jicht, reumatoïde artritis (RA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn risicofactoren van artrose?

A

Niet-modificeerbare risicofactoren:
- leeftijd
- genetisch: collageen type II, HLA-B27
- geslacht: meer bij vrouwen

Modificeerbare risicofactoren:
- overgewicht/obesitas: vergroot risico op knieartrose, aanraden om gewicht te verliezen
- trauma: intra-articulaire fracturen, ligamentletsels, meniscus, kraakbeen
- sportbelasting: topsporters hogere incidentie dan normale mensen, bijv. voetballers (coxartrose of patellofermoraal) of tennissers (knieartrose (tibiofemoraal)), belangrijkste oorzaak is door trauma (meniscus, voorste kruisband, kraakbeen)
- infectie: direct effect op kraakbeen (chondrolyse)
- beroep: knielen, tillen, draaien

–> roken niet, wel voor de operatie en wondgenezing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe is de samenstelling van kraakbeen?

A

Bestaat uit suikerketens (GAG’s) met hiertussen collageen (vnl. type II), chrondrocyten (<5%) en water (80%!)
- water loopt niet weg door de GAG’s; negatief geladen en trekken water aan, proteoglycaan [aggrecan] bindt aan hyaluronzuur en vormt netwerk met collageen
- functie; een glad oppervlak te bieden voor een lage wrijvingsweerstand, schokken te dempen en belasting te verdelen over subchondraal bot
- beperkt regeneratief vermogen, hierdoor bot denser en synovitis
- bij artrose afname hoeveelheid GAG’s in kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn voorkeurslocaties van artrose?

A

Vnl. in handen (vingers), heupen, knieën, lage rug en cervicaal
- vaak een lichte varusstand in het been i.c.m. dat de laterale condylus beweeglijker is dan de mediale kan leiden tot schade aan de mediale zijde (mediale compartimentsartrose komt veel voor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke afwijkingen worden bij artrose gevonden bij röntgendiagnostiek en hoe moet deze foto gemaakt worden?

A
  • gewrichtsspleetversmalling
  • osteofytvorming
  • subchondrale cystevorming
  • subchondrale sclerose
  • deformatie
  • standsafwijking (soms)

–> röntgenfoto in staande positie
- Rosenberg opname: knie in lichte flexie (45 graden) waardoor subtiele artrose duidelijker zichtbaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe is de Kellgren en Lawrence classificatie voor knieartrose?

A
  • graad 0: geen artrose
  • graad I: mogelijk gewrichtsspleetversmalling en osteofytvorming
  • graad 2: zeker gewrichtsspleetversmalling, osteofyten en matige sclerose –> vanaf hier sprake van artrose
  • graad 3: duidelijke gewrichtsspleetversmalling, osteofyten, enige sclerose en cystevorming, deformiteit
  • graad 4: ernstige gewrichtsspleetversmalling, grote osteofyten, cysten, sclerose, duidelijke deformiteit

–> niet behandelen o.b.v. classificatie, maar o.b.v. klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de doelen van behandeling van artrose?

A
  1. voorlichting patiënt, familie en omgeving
  2. verminderen pijn en stijfheid
  3. behouden/verbeteren gewrichtsmobiliteit (pijn zorgt voor minder belasting –> daling stabiliteit –> afname kracht –> toename pijn)
  4. beperken lichamelijke handicaps
  5. behouden/verbeteren kwaliteit van leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de mogelijkheden voor behandeling van artrose?

A
  • niet-farmacologisch: voorlichting, afvallen, aanpassen belasting, fysiotherapie, trainingsprogramma, hulpmiddelen (brace, stok)
  • farmacologisch: paracetamol, NSAID, COX-2 remmers, tramadol –> pijn vermindering maar wel bijwerkingen
  • injecties: pijnstiller, corticosteroïden (effect op kwaliteit kraakbeen), hyaluronzuurinjectie (lange termijn)
  • operaties bij knieartrose: gewricht sparend (conservatieve operatie, osteotomie (standscorrectie)), gewricht verstijven (arthrodese), gewricht verwijderen (resectie artroplastiek), gewricht vervangen (prothese, helemaal of deel)
  • kniedistractie: externa fixateur aanbrengen rondom knie 6-8 weken, ontlasting knie en tijd voor herstel (wel kans op infectie –> osteomyelitis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is coxartrose en welke klachten heeft een patiënt?

A

Artrose van het heupgewricht

Klachten:
- pijn in de lies en bovenbeen (startpijn, continu en nachtelijke pijn)
- kraken en bewegingsbeperkingen (beperkte loopafstand + mank lopen door spierzwakte van m. gluteus medius)
- toename gewrichtsomvang (bot, gewrichtskapsel, synovium)
- stijfheid bij opstaan (<30 min), verdwijnt met bewegen
- ontsteking (warm, rood, gevoelig)
- standsafwijking van het gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke operaties kunnen worden uitgevoerd voor coxartrose?

A
  • totale heupprothese (THP): kan zowel gecementeerd (oudere mensen, hierdoor worden krachten meer verspreid over de prothese en minder afhankelijk van elasticiteit prothese), ongecementeerd (coating om prothese waar bot aan vastgroeit) als hybride (deels), 90-95% gaat >10 jaar mee en 80% >20 jaar
  • girdlestone: verwijderen heupkop en -collum (bijv. niet-lopers, ernstig spastische patiënten, onvoldoende bot, infectie), alleen gedaan als er geen (nieuwe) prothese geplaatst kan worden
  • osteotomie: van proximale femur of acetabulum, doorzagen en weer vastmaken (kan zowel femur, of acetabulum (dan op 3 punten)) en hiermee stand gewricht aanpassen (vorm of stand van de kom) zodat belasting beter wordt, bij corrigeerbare anatomische afwijkingen of jonge patiënten, bij heupdysplasie verandert krachtverdeling doordat er minder contactoppervlak is
  • arthroscopie: herstellen heupvorm, kom-kop overgang
  • artrodese: vastzetten van heupgewricht, bij jonge patiënten (<30 jaar) overwogen, bijna niet meer toegepast, vaak ook atrofie van m. gluteus maximus
24
Q

Wat is osteonecrose van de heupkop (avasculaire necrose (AVN))
- oorzaak
- gevolgen ?

A

Necrose van de heupkop door ischemie
- bloedvoorziening: van femurkop komt via takjes van a. circumflexa femoris medialis (achterkant) en lateralis die ontsprint uit a. femoris profunda
- oorzaak: kan traumatisch (mediale collumfractuur, luxatiefractuur) of niet-traumatisch (hoge dosis prednison, alcoholgebruik, hyperlipoproteïnemie, beroepsduikers)
- gevolgen: inzakking van de kop, kraakbeen blijft intact aangezien deze voedingsstoffen krijgt via synoviaal vocht

25
Q

Hoe is de classificatie en behandeling van osteonecrose van de heupkop?

A

Classificatie: volgens de Ficat classificatie:
- Graad I: geen veranderingen
- Graad II: subchondrale sclerose, cysten, vorm is nog rond (tot hier nog opboren)
- Graad III: subchondrale collaps, fractuur heupkop (crescent sign)
- Graad IV: femurkop inzakking

Behandeling: afhankelijk van stadium in classificatie
- Pre-collaps stadium (Ficat I/II): druk verminderen door het op te boren (ijzerdraad naar de kop en hierover een holle boor opvoeren), verbeter herstel botnecrose en voorkomen van een collaps
- Conservatief: belasting verminderen, pijnstilling, klinisch en radiologische evaluatie
- Operatief: heupkop decompressie (verhoogde druk –> verstoring doorbloeding), osteotomie of totale heupprothese (THP)
- Experimenteel: stamcelinjecties

26
Q

Wat zijn de complicaties van een osteonecrose van de heupkop en hoe zit dit na een behandeling?

A

Het natuurlijk beloop gaat niet erg goed, op termijn nemen klachten toe en zakt het verder in;
- kleine laesie (<50% van heupkop) heeft 32% kans op collaps, grote laesies 84%

–> core decompressie (druk normaliseren, pijn verminderen, revascularisatie en reparatie beïnvloeden) is bij Ficat I/II in 40-80% succesvol, bij grote laesies in 57%

27
Q

Wat is een indicatie voor een heupprothese (THP) en wat zijn contra-indicaties?

A

Indicatie: artrose en osteonecrose met pijn en functiestoornissen met beperking in het algemene dagelijkse leven, ondanks conservatieve behandeling
–> patiënt begrijpt de doelen (primair pijnreductie en secundair herstel van biomechanica van de heup), is op de hoogte van de nabehandeling en zich bewust van risico’s op complicaties, hij geeft informed consent

Contra-indicaties:
- absoluut: inoperabele patiënt/actieve infectie in het gewricht
- relatief: jonge patiënt, overgewicht, ernstige comorbiditeit

28
Q

Welke invloed hebben beenlengteverschil, instabiliteit en offset verandering op de heupkom?

A
  • beenlengte verschil (BLV) kan leiden tot een veranderde biomechanica
  • instabiliteit, impingement en toename van krachten geeft meer micromotion en loslating
  • offset verandering geeft een moment-arm verandering waardoor iemand mank kan gaan lopen of trochanterpijn kan krijgen
    –> offset is de afstand van het centrum van de rotatie van de kop tot het midden van de femurschacht, bepaalt de breedte van het been –> toename in offset zorgt voor een langere arm en dus meer spanning op m. gluteus medius (kan pijnklachten veroorzaken, gunstig voor de kracht)
29
Q

Waaruit bestaat de preoperatieve evaluatie bij een heupprothese (THP)?

A
  • uitgebreide anamnese
  • LO
  • X-bekken/heup (evt. X-LSWK)
  • bepalen bekkenscheefstand en scoliose
  • bespreken complicaties
    –> preplanning en templating is erg belangrijk (wordt operatieplan uitgewerkt)
30
Q

Welke 3 verschillende benaderingen zijn er voor een heupprothese (THP)?

A
  • ventraal/voorste benadering: tussen m. tensor fascia latae en m. sartorius in, dan bij het voorste gewrichtskapsel (hieronder heupgewricht), minst invasieve methode, werkruimte is beperkt, opletten op n. cutaneus femoris lateralis
  • anterolateraal: vanaf de zijkant, tussen m. tensor fasciae latae en m. gluteus medius (als deze wordt losgemaakt kom je op het gewricht), hierdoor kans op mank lopen dus weinig toegepast
  • posterolateraal: meest gebruikt in EMC, door m. gluteus maximus vezels gaan (splijten in lengterichting) en korte exorotatoren losmaken, goed zicht op gewricht en genoeg werkruimte, letten op n. ischiadicus
31
Q

Welke complicaties kunnen optreden bij een heupprothese (THP)?

A
  • diep veneuze trombose: klinisch 2-5% bij echo tot 60%, profylactisch anticoagulantia geven
  • infectie: 1-2% primair, 3% bij revisies (vervangen heup), groot probleem, bij snelle herkenning spoelen maar vanaf 4-8 wkn na eerste symptomen prothese verwijderen
  • zenuwletsel: 0,7-3,5%, belangrijkste n. ischiadicus (klapvoet)
  • luxaties: 1%, risicofactoren; revisies, posterieure benadering zonder kapsel-sluiting, malpositie, abductorenzwakte, therapieontrouw voor bewegen
  • vaatletsel
  • fracturen: periprothetische fracturen (inslagfractuur)
  • beenlengteverschil: voorkomen met goede preoperatieve planning, bepalen met plankjesmethode (kijken naar spina iliaca posterior inferior (deukje in de rug)) of op staande röntgenfoto
  • loslating: aseptische vs. septische loslating, polyethyleen wear geïnduceerde osteolyse
  • ectopische botvorming (periarticulaire ossificaties): nieuwvorming van bot, bij 10-50% zonder NSAID-profylaxe, evt. radiotherapie bij contra-indicatie
  • overlijden: meestal door longembolieën of cardiopulmonale complicaties
32
Q

Hoe verloopt de behandeling als de heupprothese geïnfecteerd is geraakt?

A
  • prothese extractie (girdlestone procedure), evt. tijdelijke opvuller (cement spacer) in heup plaatsen
  • 2 weken i.v. antibiotica
  • 4 weken orale antibiotica
  • 2-4 weken antibiotica-vrij interval: kweken afnemen om veroorzaker te vinden (dit lukt niet tijdens het slikken van antibiotica) –> kan evt. worden overgeslagen, dan na re-implantatie 6 weken orale antibiotica + antibioticum met biofilm activiteit waarbij wond droog moet blijven
  • re-implantatie
33
Q

Wat kun je doen om aseptische/mechanische loslating na een heupprothese te voorkomen?

A

Meest voorkomende oorzaak voor revisie
- regelmatige radiologische follow-up, foto’s vergelijken en kijken naar osteolyse
–> aseptische loslating veroorzaakt door slijtage van partikels van het polyethyleen uit de prothese, hierdoor ontstekingsreactie, botverlies rondom prothese/botcement en daardoor loslating/inzakking en een dreigend fractuur

Mocht het toch gebeuren kan een defect aan het acetabulum worden opgelost met impaction bone grafting: metalen gaas aan randen van de kom spannen, botsnippers van donorbot in de kom stampen om zo samen met botcement een nieuwe kom te vormen, kan ook ongecementeerd (stuk poreus metaal inbrengen waar botcellen aan kunnen groeien, groeit niet op het bot aan helaas)

34
Q

Hoe ziet de normale anatomie van de heup eruit?

A

Sferische (rond en congruent passend op elkaar) femurkop met congruent acetabulum
- voldoende overdekking van kop door kom (anders dysplasie)
- normale verhoudingen in de femur zelf; anteversiehoek (10-15 graden), collum-schachthoek, beenlengte, gesloten groeischijven bij einde groei
–> gevaar van heupaandoeningen is precaire vascularisatie van groeiende proximale femur (kwetsbaar netwerk van vaten perforeert de laterale kapselstructuur van de heupkop)

35
Q

Hoe ga je om met knie-/heuppijn bij kinderen?

A
  • kniepijn is heuppijn tot het tegendeel bewezen is (gerefereerde pijn)
  • pijn is een serieuze klacht en rechtvaardigt een compleet onderzoek
  • heuprotaties onderzoek je altijd in buikligging
  • bij afwijkende bevindingen bij bewegingsonderzoek altijd nadere diagnostiek (echografie (maakt kraakbeen goed zichtbaar) en/of röntgen (in 2 richtingen))
  • leeftijd is belangrijk voor de diagnose
36
Q

Welke anamnese vragen stel je bij heupklachten?

A
  • wanneer en hoe is de pijn begonnen
  • is er een uitlokkend moment geweest (trauma)
  • heeft de patiënt voortdurend last of zijn er ook momenten zonder pijn
  • welke activiteiten verergeren en verminderen de pijn
  • is er sprake van nachtelijke pijn
  • straalt de pijn uit
  • is de pijn op 1 plek gelocaliseerd
  • zijn er klachten van andere gewrichten
  • zijn er andere klachten van de gezondheid
  • is de patiënt recent ziek geweest (verkouden, keelontsteking)
  • recent bezoek in het buitenland
  • sprake van een tekenbeet
  • komen gewrichtsklachten voor in de familie
  • komen aangeboren afwijkingen voor in de familie
37
Q

Waaruit bestaat het lichamelijk onderzoek bij heupklachten?

A
  • beoordeling looppatroon op evt. manken
  • bekijken stand wervelkolom: balans, stand in 3 anatomische vlakken
  • bekijken stand bekken: beoordelen beenlengte(verschil)
  • Test van Trendelenburg: stand op 1 been, contralaterale bekkenhelft kan naar beneden zakken
  • inspectie liggend: zwelling knie, spieratrofie (bij langer bestaand verminderd gebruik), roodheid (ontsteking)
  • omvangsmeting bovenbeen beiderzijds
  • palpatie: temperatuur van knie- en heupregio (ontsteking)
  • functieonderzoek: wervelkolom, heupen, knieën, enkels
  • oriënterend neurologisch onderzoek: kracht, sensibiliteit, reflexen, Test van Lasègue
  • rotaties van de heupen in buikligging: nulstand, in rugligging heupen in 90 graden flexie, waarden kunnen verschillen
38
Q

Welke heupafwijkingen kunnen bij kinderen voorkomen?

A
  • dysplastische heupontwikkeling (developmental dysplasia of the hip DDH), vroeger heette dit congenitale heupdysplasie
  • coxitis fugax (vluchtige, voorbijgaande heupontsteking)
  • M. Perthes (blijvende heupontsteking, botinfarct van epifyse en metafyse waardoor heupkop gaat fragementeren en hierna weer opbouwen, vaak bij jonge kinderen)
  • Epifysiolysis capitis femoris (heupkop glijdt van bovenbeen, epifyse zakt naar posterieur en naar mediaal van collum femoris af, deformatie proximale heupkop, vaak bij wat oudere kinderen)
39
Q

Wat is de incidentie en risicofactoren voor dysplastische heupontwikkeling (DDH)?

A

Incidentie van 1-80/1000 personen per jaar, uiteenlopend omdat luxatie radiologisch vaker voorkomt dan klinisch relevant is en er zijn geografische verschillen
–> vaker links aangedaan, vaker bij meisjes (4:1)

Risicofactoren:
- positieve familieanamnese
- stuitligging
- Torticollis: te korte m. sternocleidomastoideus waardoor hoofd scheef staat
- Metatarsus adductus: scheefstaande voorvoet
- Oligohydramnion: te weinig vruchtwater, hierdoor beperkte bewegingsruimte

40
Q

Wat is dysplastische heupontwikkeling (DDH) en hoe is de klinische presentatie?

A

Abnormale verhouding tussen caput femoris en acetabulum, heel spectrum van ontwikkelingsstoornissen van de heup (onderontwikkeld acetabulum, subluxaties, instabiele heupen, luxaties, etc.)
- etiologie: multifactorieel, wel zijn laxiteit van het heupkapsel en ligging foetus in utero (malpositie caput femoris) mee spelend
- instabiele heupdysplasie altijd behandelen! stabiele vorm is twijfel over

Klinische presentatie:
- Symptoom van Barlow: testen; omgekeerde test Ortolani, door tegengestelde beweging de heup uit de kom trekken
- Symptoom van Ortolani: testen; bij een geluxeerde heup een opwaartse beweging maken met vingers ter hoogte van trochanter major, soort klik (klunk) te horen als de kop terugkomt in de kom (positief), horen ouders vaak tijdens luier verschonen
- Teken van Galeazzi: bij beenlengte verschil, knieën zitten niet op één hoogte bij flexie, m. iliopsoas trekt femur axiaal richting de heup, hierdoor naar posterieur en beenlengteverschil
- Abductiebeperking: meest sensitief bij testen, minder dan 70 graden abductie in flexie of >10 graden verschil tussen links-rechts
- Asymmetrische huidplooien

41
Q

Hoe is de diagnostiek bij dysplastische heupontwikkeling (DDH)?

A
  • Echografie: bij hele jonge kind (<7-8 mnd.) gouden standaard want kraakbeen goed te zien, zeer hoge negatieve voorspellende waarde, statisch en dynamisch onderzoek
  • Röntgenfoto’s: vanaf 9 mnd. onderscheid tussen simpele dysplasie, subluxatie en luxatie goed te zien, geschikt voor follow-up bij oudere kinderen

Graf classificatie:
1. normaal
2. dysplastisch
3. subluxatie
4. luxatie

42
Q

Hoe is de behandeling van dysplastische heupontwikkeling (DDH)?

A

Behandeldoel: repositie, immobilisatie en stabilisatie
–> voorkomen avasculaire necrose (AVN)
–> veilige zone van Ramsey: meest stabiele positie heup, bij een te smalle zone (bijv. 50-25 graden) moet men ingrijpen –> spreidstand verbeteren door abductor longus doorsnijden (aanhechting os pubis)

Pavlik methode: <6 mnd, 90% succesvol, tuigje om schouders en sluit aan voorkant torso, voeten in schoentjes met flexiehoek (85-90 graden), na 6-8 wkn. stabiele heup,

Repositie onder narcose en hierna een gipsbroek: met transinguinale echo (of contrastfoto met atrografie) kijken of heup in de kom zit, lukt niet altijd (bijv. tegenwerkende structuren; labrum (limbus) articularis, onderste kapsel, psoas pees), luxatie na 1e levensjaar op deze manier

Bekkenosteotomie: na 18 maanden aanvullend, evt. femur-osteotomie, hierna gips immobilisatie voor 2 mnd.
–> Salter osteotomie: os ilium doornemen en heupkom kantelen

43
Q

Wat zijn de kenmerken/verschillen tussen een coxitis fugax en de ziekte van Perthes?

A

Zelfde initiële presentatie met een functiebeperking van de heup, pijn, manken en niet willen lopen
- vaak jongens tussen 3-10 jaar
- bij LO beperkte abductie en endorotatie
- bij echo hydrops van de heup

Verschil: coxitis fugax gaat na een paar dagen vanzelf over (pathogenese onbekend, bijna nooit recidief), als het niet vanzelf overgaat dan ziekte van Perthes; groeistoornis door een passagère circulatiestoornis van de femurepifyse, hierdoor ischemie en necrose (botinfarct)

44
Q

Wat is de epidemiologie van de ziekte van Perthes?

A
  • zeldzaam (<1:2000)
  • jongens:meisjes (4-5:1)
  • vaak tussen 4e-8e levensjaar
  • 10-12% bilateraal, meestal niet gelijktijdig, als dat wel is dan denken aan erfelijke ziekte
  • familie anamnese positief in 1.6-20% (geen bewijs voor erfelijkheid)
  • variatie in incidentie naar etniciteit
  • geen duidelijke oorzaak gevonden
45
Q

Wat gebeurt er bij de ziekte van Perthes en wat is er radiologisch te zien?

A

Grote infarct wordt bepaald door Catterall-classificatie, heupkop wordt door lichaam gerepareerd in 4 fasen:
- Sclerose: van de epifyse
- Fragmentatie: van epifyse, subchondrale radiolucente zone te zien, gebieden van toegenomen radiolucentie en -densiteit, fase duurt gemiddeld 8 mnd. (range van 2-35 mnd.)
- Re-ossificatie: oftewel reparatie, normale botdensiteit komt terug, veranderingen in vorm caput en collum duidelijk, duurt gemiddeld 51 mnd. (range van 2-122 mnd.)
- Remodellering: proximale femur heeft residuale deformiteit ontwikkeld, gewricht is congruent maar niet sferisch, soort zadelgewricht waardoor buigen en strekken goed gaat maar roteren lastig is, grotere kans op artrose op latere leeftijd

46
Q

Hoe is de behandeling en prognose van de ziekte van Perthes?

A

Voorkomen dat laterale en superieure subluxatie plaatsvindt
- geen containment verlies: afwachten, elke 4 mnd. röntgenfoto en leefregels voor belasting en belastbaarheid, naar fysio voor preventie adductiecontractuur
- gevaar is lateralisatie, hierdoor containment verlies; door wrijving kan een deel van de femurkop afplatten, hierdoor platte heup (coxa plana), dan chirurgisch ingrijpen
- wel containment verlies: 20-30%, chirurgisch ingrijpen d.m.v. vasiserende proximale femur osteotomie

Prognose: afhankelijk van leeftijd (beter bij jong kind), grootte infarct en aan-/afwezigheid van containment verlies

47
Q

Wat is een epifysiolysis capitis femoris (SCFE; slipped capital femoris epiphysis)?

A

Kinderen kunnen niet meer op het been staan en het been staat in exorotatie stand
- bij stabiele vorm is gewricht belastbaar, instabiel niet
- vaak bij oudere kinderen; 10-17 jaar
- acute vorm presenteert zich als collumfractuur bij volwassenen (intermitterend klachten), ook chronische vorm
- jongens vaker aangedaan dan meisjes, vaak met extreem overgewicht en vertraagde puberteitsontwikkeling

48
Q

Welk diagnostisch onderzoek doe je bij verdenking op epifysiolysis capitis femoris en wat is de behandeling?

A

Diagnostisch onderzoek
- Teken van Drehmann is positief; bij passieve flexie wil het been in abductie en exorotatie
- AP-bekkenfoto: vaak lastig te zien en diagnose kan gemist worden, komt omdat groeischijf aan voorkant iets breder is en je overprojectie van de epifyse over de metafyse ziet
- X-heup in Lauenstein: heup in 90 graden exorotatie (kikker) waardoor ruimte tussen kraakbeen van kop en bekkenkom goed te zien is en dikte beoordeeld kan worden

Behandeling: fixatie d.m.v. een schroef, geen mogelijkheid voor conservatieve behandeling, evt. nog een corrigerende femurosteotomie

49
Q

Wat is het beleid (anamnese, LO en AO) bij een verdenking van een heupfractuur op de SEH?

A

anamnese: patiëntidentificatie, traumamechanisme (soort val, hoog energetisch), pijn (vaak in de lies), functionele behoefte (premorbide situatie), medische voorgeschiedenis, eerdere fracturen, allergieën, medicatie, laatste maaltijd
LO: kijken naar afwijkende stand (vaak verkorting i.c.m. exorotatie), motoriek, sensibiliteit, pulsaties, asdrukpijn, actieve/passieve bewegingen
AO: X-bekken maken, kijken naar; verlies van collum hoogte, hogere stand trochanter minor, verlies van bogen gevormd door o.a. ramus superior van het os pubis, dubbel contour bij de femurkoppen, bij twijfel kun je ook altijd nog een CT maken

50
Q

Wat is de epidemiologie van heupfracturen?

A

Per jaar in NL 25.000 heupfracturen
- 75% vrouw, 25% man
- 90% is 65+
- 15% overlijdt binnen 6 maanden en 35% binnen 1 jaar –> veroorzaakt door decubitis, vertraagde wondgenezing en immobiliteit (hierdoor DVT en longembolie)
- bij 50% vermindering van zelfstandigheid
- directe kosten < indirecte kosten (door complicaties, thuiszorg, verpleeghuizen)
- door vergrijzing komt het vaker voor
- verder veroorzaakt door osteoporose, ongecontroleerde val richting laterale zijde, hoog energetisch letsel (vooral 55- jaar) en oncologie (pathologische fracturen)

51
Q

Hoe is de anatomie van het articulatio coxae en op welke manier heeft dit invloed op heupfracturen?

A
  • inclinatiehoek (tussen schacht femur en heupkop) is normaal tussen 120-135 graden –> bij een varusheup <120 graden, bij een valgusheup >135 graden
  • anteversiehoek (collum staat beetje richting ventraal t.o.v. schacht) is normaal 10-15 graden, bij kinderen is deze hoek vaak groter
  • vascularisatie gebeurt vanuit 2 kanten; bovenkant via klein bloedvaatje a. obturatoria interna (in lig. teres) en a. circumflexa femoris lateralis en medialis (uit a. femoralis profunda) die cirkelen om collum femoris heen en geven takken af aan de heupkop
    –> vanaf 75 jr. gaat a. obturatoria interna dicht zitten, kop dan volledig afhankelijk van bloedvoorziening uit lateraal –> bij mediaal fractuur meer kans op heupkopnecrose en subchondrale cysten
52
Q

Welke 3 soorten heupfracturen zijn er?

A
  • Collum femoris fractuur: intracapsulair, lopen binnen kapsel, hierdoor kan doorbloeding gestoord zijn en evt. heupkopnecrose (avasculaire necrose) ontstaan, mediaal en lateraal relatief stabiel
  • Pertrochantere fractuur: extracapsulair, buiten circumflexa takken om en minder gevoelig voor heupkopnecrose, vaak instabielere fracturen, bij trochanter minor intact redelijk stabiel, anders zeer instabiel
  • Subtrochantere fractuur: extracapsulair, zeer instabiel
53
Q

Hoe kun je een mediaal collumfractuur classificeren met de Garden classificatie en de Pauwels classificatie?

A

Garden:
I: geïnclaveerde mediale collumfractuur; kop staat in valgus en is naar achter gezakt, patiënt kan er op lopen
II: niet gedisloceerde mediale collumfractuur; staat volledig anatomisch, instabieler dan I
III: gedisloceerde mediale collumfractuur; er is nog 50% botcontact, grote kans op kopnecrose
IV: volledig gedisloceerde mediale collumfractuur; volledige dislocatie, grote kans op kopnecrose

Pauwels: niet over vitaliteit kop maar over mechanische stabiliteit fractuur (richting):
1. hoek van <30 graden met de horizontaal, meest stabiel door grootste draagvlak
2. hoek van <50 graden met de horizontaal
3. hoek van >70 graden met de horizontaal, meest instabiel

54
Q

Op welke 3 manieren kan een mediale collumfractuur operatief worden behandeld?

A

Hemiartroplastiek: kophalsprothese, geen kans op kopnecrose omdat deze vervangen wordt, heup is meteen belastbaar hierdoor minder complicaties

Dynamische heupschroef: kopsparende techniek met schroef en plaat, schroef kan inkorten bij belasting (geeft compressie op fractuur, schuifcomponent van de schroef binnen de huls) waardoor de heup niet wordt vastgezet, de juiste hoek is cruciaal

Gecannuleerde schroeven: 3 parallelle (cruciaal) schroeven plaatsen om de heupkop te stabiliseren, kopsparende behandeling, mechanisme vergelijkbaar met dynamische heupschroef, beter bij jonge mensen

55
Q

Voor welke behandeling kies je bij een mediale collumfractuur (en waar hangt dit vanaf)?

A

Afhankelijk van Garden classificatie;
- I: evt. conservatief, wel risico op dislocatie
- II: kopsparende operatie, tenzij artrose dan meteen een totale heupprothese
- III/IV: <75 jaar een kopsparende operatie, >75 jaar altijd prothese door grote kans op heupkopnecrose en gaat de rest van het leven mee

56
Q

Hoe is de behandeling van een extracapsulair heupfractuur?

A

Bij stabiele fracturen kan evt. met een dynamische heupschroef (DHS) behandeld worden

Bij instabiele fracturen met een intramedullaire osteosynthese behandelen; collumschroef in de schacht van het femur die kan glijden in de andere pen, bestaat uit 2 vormen (gammanail, PFN (proximal femoral nail)) die ong. hetzelfde zijn
–> evt. plaatosteosynthese; is echt maatwerk, bij een valgiserende correctie

Een subtrochantere fractuur wordt altijd met een intramedullaire pen behandeld

57
Q

Wat zijn de complicaties van een operatieve behandeling van een heup collum fractuur en waar is de keuze voor de behandeling afhankelijk van?

A

Complicaties: nabloeding, infectie, mal-union (verkeerd aan elkaar groeien), non-union (niet aan elkaar groeien), delier/cognitieve achteruitgang (ritme in de dag brengen)

Behandeling afhankelijk van:
- leeftijd (cave kopnecrose)
- mate van dislocatie
- comorbiditeit
- behoefte aan directe belastbaarheid (minder groot bij jonge patiënten)
- mate van pre-existente coxartrose
- vasculaire status
–> en daarnaast zijn prognostische factoren ook nog; medicatie, leefstijl (roken), mate van dislocatie (intracapsulair) en instabiliteit (extracapsulair)