fra voc supp T1 Flashcards
1
Q
een avontuur
A
une aventure
2
Q
avontuurlijk(e)
A
avontureux avontureuse
3
Q
een avonturier
A
un aventurier
4
Q
een uitdaging aangaan
A
relever un défi
5
Q
een uitdaging
A
un défi
6
Q
bijzonder
A
particulier, particulière
7
Q
ingekort
A
raccourci(e)
8
Q
inkorten
A
raccourcir
8
Q
een moeilijkheid
A
une difficulté
9
Q
moeilijk
A
difficile
9
Q
in de loop van, tijdens
A
au cours de
10
Q
een dagboek
A
un journal intime
11
Q
een uitrusting
A
un équipement
11
Q
een ploeg
A
une équipe
12
Q
een EHBO-kit
A
une trousse de secours
12
Q
help!
A
Au secours!
13
Q
de zonnecrème
A
la crème solaire
13
Q
een toiletzak
A
une trousse de toilette
14
Q
een zaklamp
A
une lampe torche
15
Q
gsm, smartphone
A
un portable
16
Q
een drinkfles
A
une gourde
17
Q
een zakmes
A
un canif
18
Q
een kompas
A
une boussole
19
Q
de stapschoenen
A
les chaussures de marche
20
een schriftje, notitieboekje
un carnet
20
een aansteker
un briquet
21
een opblaasbare matras
un matelas gonflable
21
een slaapzak
un sac de couchage
22
rot
pourri(e)
23
nat
mouillé(e)
23
een vlot
un radeau
24
een mug
un moustique
25
het tuinhuis
la cabane de jardin
25
een spin
une araignée
25
het struikgewas
les broussailles (F)
26
een everzwijn
un sanglier
26
het campingvuurtje
le réchaud de camping
27
de etenskom
la gamelle
28
het bestek
les couverts
29
een zonnehoed
le chapeau de soleil
30
de zonnebril
les lunettes (F) de soleil
30
een vest, jas met kap, hoodie
une veste (à capuche)
30
een trui
un pull (polaire)
