examenwoorden 6 Flashcards
1
Q
accentuer
A
accentueren
2
Q
adapter
A
aanpassen
3
Q
décrire
A
beschrijven
4
Q
donner
A
geven
5
Q
encourager
A
aanmoedigen
6
Q
expliquer
A
verklaren
7
Q
expliquer pourquoi
A
verklaren waarom
8
Q
imposer
A
indruk te maken op
9
Q
inciter
A
aanzetten tot
10
Q
introduire
A
introduceren
11
Q
prouver
A
bewijzen
12
Q
souligner
A
onderstrepen
13
Q
acceptable
A
acceptabel
14
Q
admirateur/admiration
A
bewonderend
15
Q
approbation
A
goedkeuring