examen zinnen Flashcards

1
Q

Dans quel but l’auteur a­t­il écrit cet

article ?

A

Met welk doel heeft de schrijver dit artikel

geschreven?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

À quoi sert ce passage ?

A

Waartoe dient deze passage, dit stukje tekst?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

À quoi servent ces exemples ?

A

Waartoe dienen deze voorbeelden?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Que peut­on déduire du premier alinéa ?

A

Wat kun je afleiden uit de eerste alinea?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Qu’est­ce que l’auteur veut montrer au

premier alinéa ?

A

Wat wil de auteur laten zien met de eerste alinea?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Qu’est­ce que le premier alinéa illustre ?

A

Wat laat de eerste alinea zien?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Que peut­on conclure du premier

alinéa ?

A

Wat kun je concluderen uit de eerste alinea?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Comment cette phrase se rapporte­t­elle

à la phrase qui précède ?

A

Hoe verhoudt zich deze zin tot de voorgaande?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Qu’est­ce qui est vrai d’après le premier

alinéa ?

A

Wat is waar volgens de eerste alinea?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Quelle affirmation correspond au Que lit­on sur X ?

A

Welke bewering komt overeen met wat lees je over X?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Qu’est­ce qui caractérise [persoon]

d’après le premier alinéa ?

A

Wat typeert/kenmerkt [persoon] volgens de eerste

alinea?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

À laquelle des questions suivantes ne

trouve­ton pas de réponse?

A

Op welke vraag geeft de tekst geen antwoord?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De quel ton l’auteur parle­t­il ?

A

Op welke toon spreekt de schrijver?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

L’auteur nous fait preuve de quel

sentiment ?

A

Welk gevoel laat de schrijver hier blijken?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Quelle est l’attitude de l’auteur ?

A

Wat is de houding van de schrijver?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly