Engels Unit 5 Flashcards
1
Q
To abandon
A
In de steek laten
2
Q
The Bush
A
De wildernis
3
Q
Carnivore
A
Vleeseter
4
Q
Chick
A
Kuiken
5
Q
Conservatoir
A
Behoud
6
Q
Cub
A
Welp
7
Q
Extinction
A
Uitsterven
8
Q
Herbivore
A
Planteneter
9
Q
To intervene
A
Ingrijpen
10
Q
Measure
A
Maatregel
11
Q
Omnivore
A
Alleseter
12
Q
Predator
A
Roofdier
13
Q
To put down
A
Afmaken
14
Q
Sanctuary
A
Asiel
15
Q
Scavenger
A
Aaseter
16
Q
Species
A
Diersoort
17
Q
Tusk
A
Slagtand
18
Q
Vulnerable
A
Kwetsbaar
19
Q
Exotisch: uitheems
A
Exotic
20
Q
Grootbrengen
A
To raise
21
Q
Ivoor
A
Ivory
22
Q
Kooi
A
Cage
23
Q
Luipaard
A
Leopard
24
Q
(Met uitsterven) bedreigd
A
Endangered
25
Neushoorn
Rhino(ceros)
26
Nijlpaard
Hippo (potamus)
27
Prooi
Prey
28
Redden
To rescue
29
Reservaat
Reserve
30
Stropen
To poach
31
Vangen
To capture
32
Voeren
To feed
33
Vrijlaten
To release
34
Zeldzaam
Rare
35
Ziekte
Disease
36
Zorgen voor
To care for
37
Booth
Kraampje
38
To break down
Kapotgaan
39
Candy floss (UK); cotton candy (US)
Suikerspin
40
Decoration
Versiering
41
To expect
Verwachten
42
Fairground
Kermisterrein
43
Float
Praalwagen
44
Fortune teller
Waarzegger: waarzegster
45
Grandstand
Tribune
46
Procession
Processie; optocht
47
Raffle
Loterij, tombola
48
Thrill
Sensatie
49
Achtbaan
Roller coaster
50
Attractie
Ride
51
Botsauto’s
Bumper cars; dodgem cars (UK)
52
Demonstratie
Demonstration
53
Draaimolen
Merry-go-Round (UK); carousel (US)
54
Eng
Scary
55
Evenement
Event
56
Fanfare
Marching band; Brass band
57
Goochelaar
Magician
58
Reuzenrad
Big wheel (UK); ferris wheel (US)
59
Schiettent
Shooting gallery
60
Schommelschip
Pirate ship
61
Spektakel
Spectacle
62
Spookhuis
Haunted house
63
Springkussen
Bouncy castle
64
Verkleden
To dress up
65
Vieren
To celebrate
66
Vrolijk
Cheerful
67
Advisable
Aan te raden
68
Appliance
Apparaat
69
To assemble
In elkaar zetten
70
Beam
Balk
71
Chicken wire
Gaas
72
Coat
Laag
73
Plain
Onbewerkt
74
Pliers
Tang
75
Plywood
Spaanplaat
76
Precaution
Voorzorgsmaatregel
77
Reclaimed
Hergebruikt
78
Safety goggles
Veiligheidsbril
79
Securely
Stevig
80
To stain
Beitsen
81
Toxic
Giftig
82
To trim
Bijsnijden of -knippen
83
To varnish
Lakken
84
Wire cutters
Draadkniptang
85
Afmetingen
Dimensions
86
Aftekenen; markeren
To mark
87
Boren
To drill
88
Buigen
To bend
89
Elektriciteit
Electricity
90
Hamer
Hammer
91
Hoek
Angle
92
Meten
To measure
93
Nieten
To staple
94
Schilderen; verven; behangen
To decorate
95
Schroeven
To screw
96
Schroevendraaier
Crewdriver
97
Schuren
To sand
98
Spijker
Nail
99
(Stuk) gereedschap
Tool(s)
100
Uitrusting
Equipment
101
Zagen
To saw
102
(To be found) guilty
Schuldig (bevonden worden)
103
To commit (A crime)
(Een misdaad) plegen
104
Innocent
Onschuldig
105
To investigate
Onderzoeken
106
Judge
Rechter
107
To keep an eye on something
Iets in het oog houden
108
Offence
Overtreding
109
Sentence
Vonnis; straf
110
To suspect
Verdenken
111
Victim
Slachtoffer
112
Violence
Geweld
113
Witness
Getuige
114
Aangifte doen
To report A crime
115
Arresteren
To arrest
116
Beroven
To rob
117
Boete
Fine
118
Crimineel
Criminal
119
Dief
Thief
120
Diefstal
Theft
121
Gevangenis
Prison; jail
122
In veiligheid blijven
To stay safe
123
Inbraak
Burglary
124
Inbreken
To break in(to)
125
Inbreker
Burglar
126
Moord
Murder
127
Ontsnappen
To escape
128
Overval
Robbery
129
Pogen
To attempt
130
Stelen
To steal
131
Waardevolle spullen
Valuables
132
Wapen
Weapon
133
Winkeldiefstal
Shoplifting
134
Zakkenrollen
To pickpocket
135
(Zich) bewust zijn van
To be Awake of
