ak toetsweek begrippen Flashcards

1
Q

afzetmarkt

A

het aantal klanten dat producten wil kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

agglomeratievoordeel

A

het voordeel dat bedrijven hebben doordat ze vlak bij elkaar zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

arbeidsmigrant

A

iemand die ergens anders gaat werken vanwege gebrek aan werk en geld in zijn eigen gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

asielzoeker

A

iemand die op de vlucht is en bescherming (asiel) vraagt in een ander land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bevolkingskrimp

A

krimp van bevolking heet ook demografische krimp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

binnenstad

A

het centrum van een stad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

central business district (cbd)

A

het kantoren-, winkel- en uitgaansgebied van een stad heet ook wel stadscentrum of centrale zakenwijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

centrale zakenwijk

A

het kantoren-, winkel- en uitgaansgebied van een stad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cityvorming

A

verdringing van de woonfunctie in een gebied door kantoren en winkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

commerciële dienstverlening

A

dienstverlening met als doel geld te verdienen, zoals handel, banken, transport, winkels en horeca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

communisme

A

politieke vorm waarbij de staat alle bedrijven bezit en bepaalt welke producten worden gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cultuur

A

alles wat je hebt aangeleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

demografische krimp

A

krimp van de bevolking heet ook bevolkingskrimp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

dictatuur

A

staatsvorm waarin een persoon de absolute macht heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dienstensector

A

Alle bedrijven die zich bezighouden met het leveren van diensten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

dimensie

A

De invalshoek van waaruit je een bepaald onderwerp bekijkt: fysisch, economisch, sociaal-cultureel, demografisch of politiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

economisch machtsblok

A

Gebied dat economisch sterk is doordat er veel goederen worden geproduceerd en er een grote, koopkrachtige markt is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

economisch systeem

A

De manier waarop in een staat de productie van goederen is geregeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

economische migrant

A

Iemand die om economische redenen verhuist, zoals een arbeidsmigrant of een seizoensmigrant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

economische vluchteling

A

Een persoon die in een veilig land woont, maar naar een ander land vertrekt om daar een beter bestaan op te bouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Europese integratie

A

De ontwikkeling om in Europa tot meer eenheid te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Europese Unie (EU)

A

Politiek en economisch samenwerkingsverband tussen 28 landen in Europa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

export

A

Uitvoer van goederen en diensten naar een ander land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Fort Europa

A

Bijnaam voor de EU, die het grondgebied met strenge bewaking en wetten probeert af te sluiten voor migranten.

25
gentrificatie
Veranderingen in een arme woonwijk als rijkere mensen er verwaarloosde woningen kopen en opknappen, waardoor de minder welvarende inwoners verdrongen worden.
26
hightechindustrie
Industrie die gebaseerd is op hoogstaande technische kennis.
27
industrie
Het produceren van goederen met behulp van machines in een fabriek.
28
infrastructuur
Alle voorzieningen die nodig zijn om personen, goederen en informatie te vervoeren.
29
interne markt
Personen, goederen, diensten en geld mogen binnen de Europese Unie zonder controle de grens over.
30
kennismigrant
Arbeidsmigrant die vanwege zijn kennis verhuist.
31
lichte industrie
Bedrijven die veel halffabricaten gebruiken.
32
migratie
Verhuizen van de ene woonplaats naar een andere. Iemand die verhuist, is een migrant.
33
mijnbouw
Winning van delfstoffen.
34
multicultureel
Mensen uit verschillende culturen die met elkaar samenleven.
35
multinational
Bedrijf met vestigingen in verschillende landen.
36
multinationale onderneming
Bedrijf met vestigingen in verschillende landen.
37
natuurlijke bevolkingsgroei
Bevolkingsgroei of bevolkingsafname door het aantal geboorten min het aantal sterftes.
38
ontgroening
Afname van het aandeel jongeren (onder de 20 jaar) in de bevolking.
39
ontheemde
Vluchteling die in het eigen land verblijft.
40
oude woonwijk
Stadswijk met een hoge woningdichtheid, gebouwd voor arbeiders tijdens de industrialisatie (in Duitsland tussen 1870 en 1920).
41
planeconomie
Economisch systeem waarin de productie door de staat wordt bepaald, en waarbij voor elk bedrijf een productieplan wordt gemaakt; communistisch productiesysteem.
42
primaire sector
Werk waarbij producten regelrecht uit de natuur worden gehaald.
43
quartaire sector
Dienstverlenende instanties en bedrijven die geen winst maken.
44
re-urbanisatie
Bevolkingsgroei in een stad na een periode van suburbanisatie.
45
schaalniveau
De schaal waarop je naar de wereld kijkt: lokaal, regionaal, nationaal, continentaal of mondiaal.
46
Schengenland
Land in Europa dat zijn grens met een ander Europees land heeft opgeheven.
47
secundaire sector
Werk waarbij producten uit de primaire sector worden bewerkt
48
selectieve migratie
Migratie op basis van bijvoorbeeld leeftijd, inkomen en/of geslacht.
49
staat
Een gebied met duidelijke grenzen en een bestuur dat eigen baas is (soeverein).
50
stadscentrum
Het kantoren-, winkel- en uitgaansgebied van een stad.
51
stedelijke vernieuwing
Het vernieuwen van woonwijken in de stad zodat de leefbaarheid sterk verbetert.
52
suburbanisatie
De verstedelijking van het platteland door migratie vanuit de stad.
53
tertiaire sector
Alle bedrijven die zich bezighouden met het leveren van diensten.
54
vergrijzing
Toename van het aandeel ouderen (65+) in de totale bevolking.
55
vertrekoverschot
Wanneer er meer mensen vertrekken uit een gebied dan dat er zich vestigen.
56
vestigingsoverschot
Wanneer er meer mensen zich vestigen in een gebied dan dat er mensen vertrekken.
57
vluchteling
Iemand die vanwege oorlog, godsdienst, etnische groep, nationaliteit, seksuele geaardheid of meningsuiting vlucht uit zijn land.
58
vrijemarkteconomie
Economisch systeem waarin bedrijven eigendom zijn van personen en de ondernemers zelf bepalen wat ze maken of welke diensten ze aanbieden; kapitalistisch productiesysteem.
59
zware industrie
Bedrijven die veel (ruwe) grondstoffen gebruiken, zoals steenkool, ijzererts of ruwe olie.