Engels; unit 1, lesson 5 Flashcards
to accuse
beschuldigen
to adore
aanbidden
anxious
bezorgd; zorgelijk
argumentative
twistziek; ruzieachtig
cautious
voorzichtig
considerate
attent
cowardly
laf
currently
op dit moment
excitable
prikkelbaar
generous
gul
obnoxious
onaangenaam
to praise
prijzen; ophemelen
secretive
geniepig; geheimzinnig
shrewdness
sluwheid
sincerity
oprechtheid
thoughtful
bedachtzaam
thoughtless
onnadenkend
bazig
bossy
behandelen
to treat
bescheiden
modest
chagrijnig
moody
egoïstisch
selfish
gereserveerd; terughoudend
reserved
ijdel
van
impulsief
impulsive
levendig
lively
levendig
lively
negeren
to ignore
paniek
panic
schuchter; timid
timid
toenterheid
at the time
vergeven
to forgive
vertrouwen
to trust
woedend
furious
wreed
cruel
zich verotschuldigen
to apologise
zorgzaam
caring