Engels 4de A Flashcards
1
Q
Het kon hem niets schelen
A
he wasn’t bothered
2
Q
gekoesterd
A
treasured
3
Q
Uit elkaar houden
A
tell apart
4
Q
Doelwit
A
target
5
Q
ruilen
A
swap
6
Q
personeelsruimte
A
staffroom
7
Q
herhaaldelijk
A
repeatedly
8
Q
verbijsterd
A
puzzled
9
Q
doen alsof
A
pretend
10
Q
Grap
A
prank
11
Q
overdrijven
A
overdo
12
Q
onmiddellijk
A
Immediately
13
Q
Schoolhoofd
A
headmaster
14
Q
doordraaien
A
go ballistic
15
Q
fortuin
A
fortune