Engels 4de 18 Flashcards
1
Q
uitzenden
A
air
2
Q
samenwerken
A
collaborate
3
Q
schatten
A
estimate
4
Q
voor de gek houden
A
fool / kid
5
Q
maf
A
goofy
6
Q
knoeien met
A
mess with
7
Q
uiteraard
A
naturally
8
Q
bedienen
A
operate
9
Q
gewoon
A
ordinary
10
Q
Opwerpen, opperen
A
pitch
11
Q
de toon zetten
A
set the tone
12
Q
samenvatting
A
summary
13
Q
het laatste woord
A
the final say
14
Q
uiteindelijk
A
ultimately
15
Q
nietsvermoedend
A
unsuspecting