Effectief Communiceren Deel 2 - Hoofdstuk 21 Flashcards

1
Q

Drie categoriën van gesprekken

A

Informatief (vraag)gesprek, gedragsveranderend gesprek en educatief gesprek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Informatief (vraag)gesprek

A

Beoorgd om informatie over te dragen van de zender naar de ontvanger zonder andere bedoelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gedragsveranderend gesprek

A

Heeft als doel om iets te doen gebeuren, er moet iets veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Educatief gesprek

A

Nodigt uit tot verandering, waarbij de ontvanger wel de vrijheid heeft er wel of niet iets mee te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Drie fasen van een gesprek

A

Beginfase, middenfase en eindfase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beginfase

A

Begroeting, small talk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Middenfase

A

Doel, informatie uitwisselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Eindfase

A

Afronden, afscheid nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is belangrijk voor een effectief gesprek?

A

Dat de gesprekspartners aan het begin van het gesprek inzicht krijgen in elkaars doelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Agendabepaling

A

Hierbij wordt de globale structuur van het gesprek vastgesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Afronden

A

Zet alle gemaakte afspraken op een rijtje en spreek af wanneer iets klaar moet zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Actief luisteren

A

Dit is meer een monoloog dan een dialoog. Degene die luistert voegt inhoudelijk weinig toe maar concentreert zich op het samenvatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Twee soorten vragen

A

Open en gesloten vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gesloten vragen

A

Beginnen altijd met een werkwoord. Kunnen alleen met ja of nee worden beantwoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Open vragen

A

Beginnen altijd met een vraagwoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vier functies van spiegelen

A

Stimuleren, controleren, uitdiepen en richtinggeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Stimulerende functie

A

Ontvanger laat door het samenvatten merken dat hij goed luistert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Controlefunctie

A

Samenvatten zorgt ervoor dat eventuele misverstanden direct aan het licht komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Uitdiepingsfunctie

A

Door de samenvatting zal de spreker eerder geneigd zijn om zijn eigen woorden verder toe te lichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Richtingrevende functie

A

De samenvatting helpt de spreker de eigen draad in het betoog in het oog te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Trechtermethode

A

Begin met algemene vragen en ga vervolgens verder met steeds specifiekere vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Drie doelen waarbij open vragen stellen (1 van 3)

A

Prioriteiten van de gesprekspartner ontdekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Drie doelen waarbij open vragen stellen (2 van 3)

A

Een mening te weten zien te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Drie doelen waarbij open vragen stellen (3 van 3)

A

Communicatieve vaardigheden vaststellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Drie doelen waarbij gesloten vragen stellen (1 van 3)

A

Tijd besparen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Drie doelen waarbij gesloten vragen stellen (2 van 3)

A

Specifieke informatie verkrijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Drie doelen waarbij gesloten vragen stellen (3 van 3)

A

Omstandigheden van het gesprek in de hand houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Suggestieve vraag

A

Een vraag waarin het altwoord min of meer al gegeven wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Vier vaste onderdelen van een vergadering (1 van 4)

A

Vooraf weet iedereen wanneer en waar de vergadering plaatsvindt.

30
Q

Vier vaste onderdelen van een vergadering (2 van 4)

A

Deelnemers worden uitgenodigd

31
Q

Vier vaste onderdelen van een vergadering (3 van 4)

A

Deelnemers krijgen een agenda en bijbehorende informatie

32
Q

Vier vaste onderdelen van een vergadering (1 van 4)

A

Vooraf is duidelijk wie notuleert en wie voorzitter is

33
Q

De vijf D’s van een effectieve vergadering

A

Doelstelling, deelnemers, doelmatigheid, deelname en distantie

34
Q

Doelstelling

A

Het doel van de vergadering moet helder zijn voor alle deelnemers

35
Q

Deelnemers

A

Het aantal, de samenstelling en de vaardigheden zijn belangrijk

36
Q

Doelmatigheid

A

Goede structuur en een effectieve planning van de vergaderpunten

37
Q

Deelname

A

Effectiviteit hangt samen met de deelname van de aanwezigen

38
Q

Distantie

A

Het is goed soms een stap terug te nemen en en de eigen vergaderstijl te evalueren (3B-methode)

39
Q

3B-Methode

A

Behouden, beëindigen en beginnen

40
Q

Behouden

A

Wat ging er niet goed in deze vergadering

41
Q

Beëindigen

A

Wat was er niet productief en kan beter worden gestopt

42
Q

Beginnen

A

Wat hebben we niet gedaan waar we wel mee kunnen beginnen

43
Q

6 Fasen van een besluitvormende vergadering (1 van 6)

A

Fase 1: Procedure

44
Q

6 Fasen van een besluitvormende vergadering (2 van 6)

A

Fase 2: Probleemstelling

45
Q

6 Fasen van een besluitvormende vergadering (3 van 6)

A

Fase 3: Beeldvorming

46
Q

6 Fasen van een besluitvormende vergadering (4 van 6)

A

Fase 4: Brainstormen

47
Q

6 Fasen van een besluitvormende vergadering (5 van 6)

A

Fase 5: Meningsvorming

48
Q

6 Fasen van een besluitvormende vergadering (6 van 6)

A

Fase 6: Besluitvorming

49
Q

Meest voorkomende probleem bij vergaderingen

A

Dat de fase van de beeldvorming en die van de meningsvorming niet strikt gescheiden worden gehouden

50
Q

Drie fasen van de onderhandeling (1 van 3)

A

Fase 1: De voorbereiding; in deze fase verzamelt de onderhandelaar zo veel mogelijk informatie over de andere partij

51
Q

Drie fasen van de onderhandeling (2 van 3)

A

Fase 2: De ontwikkeling van de onderhandeling; de fase waarin gesprekken en discussies plaatsvinden

52
Q

Drie fasen van de onderhandeling (3 van 3)

A

Fase 3: De afsluiting

53
Q

Twee onderhandelingsstijlen

A

Positioneel en principieel onderhandelen

54
Q

Positioneel onderhandelen

A

Het onderhandelingsproces wordt als onderlinge competitie gezien.

55
Q

Principieel onderhandelen (Harvard-methode)

A

Twee doelen; 1. tot een eerlijke en redelijk akkoord komen, 2. de relatie in stand houden.

56
Q

Twee essentiele dimensies van de onderhandeling (1 van 2)

A

De felheid en assertiviteit waarmee beide partijen trachten hun doel te bereiken.

57
Q

Twee essentiele dimensies van de onderhandeling (2 van 2)

A

De mate waarin de partijen samenwerken om tot een oplossing te komen

58
Q

Vijf onderhalingsstijlen

A

Toegeven, vermijden, doordrukken, samenwerken en het compromis.

59
Q

Toegeven (verliezen/winnen)

A

De samenwerking gaat zo ver, dat de eigen doelen en belangen worden opgeofferd.

60
Q

Vermijden (verliezen/verliezen)

A

Beide partijen zijn noch geïnteresseerd in het in stand houden van de relatie, noch in het opkomen voor de eigen belangen.

61
Q

Doordrukken (winnen/verliezen)

A

Kosten wat kosten de eigen doelen bereiken, ten koste van de relatie.

62
Q

Samenwerken (win-win)

A

Onderhandelaars willen zowel de relatie onderhouden als de eigen doelen behalen.

63
Q

Compromis

A

Tegenpartij kan enkele doelen realiseren, als daartegenover staat dat hij zelf ook op een aantal punten zijn zin krijgt.

64
Q

Luisterstijl NL

A

Gewend elkaar uit te laten praten. Er is voorkeur voor de dialoog.

65
Q

Lijsterstijl niet westerse cultuur

A

Gebruikelijk elkaar te interrumperen en bij te vallen tijdens een vergadering.

66
Q

Spreekstijl NL

A

Aanwezigen spreken over feiten en cijfers. Het doel is informatie-uitwisseling.

67
Q

Spreekstijl niet westerse cultuur

A

Het moment van spreken is het moment om te demonstreren dat iemand welbespraakt is en van het eigen kunnen en de mening.

68
Q

Organisatie van een vergadering NL

A

Mensen zijn gewend aan een korte introductie en small talk (5-10 minuten)

69
Q

Organisatie van een vergadering niet westerse cultuur

A

Introductiefase duurt vele malen langer (20-30 minuten minimaal)

70
Q

Doel van de vergadering NL

A

Komen tot een gezamenlijke oplossing door het bespreken van feitelijke informatie

71
Q

Doel van de vergadering niet westerse cultuur

A

Willen vooral hun eigen ideeën ventileren. Alles wordt persoonlijk opgevat.