Effectief Communiceren Deel 2 - Hoofdstuk 17 Flashcards

1
Q

Waar kan cultuur voor zorgen in de communicatie?

A

Voor een drempel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar hebben culturele waarden en normen direct invloed op?

A

Op iemands gedrag, taalgebruik en de wijze van communiceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Definitie van cultuur van hofstede

A

Cultuur is de collectieve mentale programmering die de leden van 1 groep of categorie mensen onderscheidt van een andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mentale programmering

A

De processen die ons denken en doen bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Drie niveaus van mentale programmering

A

Cultuur, menselijke natuur en de individuele persoonlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cultuur

A

Aangeleerd en niet aangeboren, wordt overgedragen via de sociale omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Menselijke natuur

A

Wat alle mensen, waar ook ter wereld en in welke omstandigheid dan ook, met elkaar gemeen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Individuele persoonlijkeheid.

A

De eigen mentale programmering, die niet wordt gedeeld met iemand anders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarden

A

Collectieve opvattingen en idealen van een groep over wat goed en fout is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Normen

A

Richtlijnen voor het handelen die de algemene waarden verbinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geweten

A

Het geweten bepaald hoe iemand met normen en waarden omgaat. Dit verschilt per individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Taal en cultuur

A

Taal verwoordt de opvattingen (normen en waarden) van een cultuur en geeft cultuur door.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

IJsbergmodel van McLelland.

A

Het is waardevoller om inzicht te krijgen wat iemand uit een andere cultuur drijft, de onderliggende waarden en normen, dan alleen te kijken naar het zichtbare gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cultuurmodellen

A

Deze zijn ontwikkeld om de verschillen tussen mensen met een andere culturele achtergrond met elkaar te kunnen vergelijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Culturen verschillen van elkaar wat betreft: (1 van 5)

A

Tijd en de beleving van tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Culturen verschillen van elkaar wat betreft: (2 van 5)

A

Hiërarchie en (on)gelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Culturen verschillen van elkaar wat betreft: (3 van 5)

A

Prestatie, zorgzaamheid, sociale ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Culturen verschillen van elkaar wat betreft: (4 van 5)

A

De groep (sociale relaties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Culturen verschillen van elkaar wat betreft: (5 van 5)

A

Non-verbale communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Twee soorten tijdsbeleving

A

Monochrome en polychrome tijdsbeleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Monochrome tijdsbeleving

A

Hierbij wordt tijdsbeleving via planningen beheerd. Er kan maar 1 ding tegelijk worden gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Polychrome tijdsbeleving

A

Hierbij handelt men vanuit de zaken die zich voordoen; mensen doen verschillende dingen tegelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hierarchie en (on)gelijkheid

A

In culturen met een grote machtsafstand wordt het als normaal gezien dat er verschillen in macht zijn.

24
Q

Prestatie, zorgzaamheid en sociale ontwikkeling

A

Er is een verschil tussen masculiene en feminiene culturen (hard en zacht)

25
Q

Masculiene culturen

A

Hierbij worden waarden zoals prestatie, assertiviteit en geld verdienen hoog gewaardeerd.

26
Q

Feminiene culturen

A

Hierbij worden zorg voor de medemens, de kwaliteit van leven en aandacht voor zwakkeren in de maatschappij hoog gewaardeerd.

27
Q

Twee soorten culturen m.b.t. sociale relaties (belang van de groep)

A

Individualistische culturen en collectivistische culturen.

28
Q

Individualistische culturen

A

De identiteit wordt ontleend aan wie en wat het individu is en doet.

29
Q

Collectivistische culturen

A

De identiteit wordt ontleend aan de positie van de groep en de status van de groep.

30
Q

Twee soorten culturen m.b.t. non-verbale communicatie

A

Hoge en lage context culturen

31
Q

Hoge context cultuur

A

Hierbij is binnen de communicatieve situatie veel van de boodschap slechts uit gedragingen van de persoon of de situatie op te maken.

32
Q

Lage context cultuur

A

Hierbij wordt het grootste gedeelte van de boodschap duidelijk gemaakt met behulp van talige uitingen.

33
Q

Referentiekader

A

Een persoonlijke interpretatie van de werkelijkheid.

34
Q

Culturele referentiekader

A

Het gaat hier om de (gemeenschappelijke) ervaringen van mensen in ongeveer dezelfde situatie.

35
Q

Referentiekader niet statisch

A

Een referentiekader kan in de loop der tijd veranderen door nieuwe ervaringen of gebeurtenissen.

36
Q

Wat u doet, zegt, schrijft en hoe u kijkt wordt bepaald door 3 dingen:

A

Natuurlijke persoonlijke eigenschappen, persoonlijke karakter en (culturele) referentiekader.

37
Q

Miscommunicatie

A

Er ontstaat miscommunicatie op het moment dat een situatie verschillend wordt geinterpreteerd als gevolg van een verschillend referentiekader.

38
Q

Beeldvorming

A

Is geen weerspiegeling van de werkelijkheid, het is een bepaalde interpretatie van de werkelijkheid.

39
Q

Vooroordeel

A

Is een mening over iets of iemand, of over een groep, die niet op feiten is gebaseerd, maar die een interpretatie is.

40
Q

Drie voorbeelden ten aanzien welke vooroordelen kunnen ontstaan.

A

Geloof, etniciteit en sociale klasse.

41
Q

Stereotypen

A

Karakterisering, met name van een volk of van individuen uit een groep, op grond van generalisering van al dan niet reële waarnemingen.

42
Q

Functie van stereotypen en vooroordelen

A

Ze zijn een manier om een complexe werkelijkheid te simplificeren.

43
Q

Omgaan met stereotypen

A

De kunt is om te leren kijken en observeren zonder direct te interpreteren.

44
Q

Eer

A

Voor mensen in een groepscultuur is het eergevoel vaak enorm belangrijk.

45
Q

Hiërarchie

A

In sommige culturen is ongelijkheid tussen mensen geaccepteerd.

46
Q

Man-vrouwverhouding

A

Tussen culturen bestaan er verschillen wat betreft de mate van masculiniteit.

47
Q

Labelen van karaktereigenschappen

A

Karaktereigenschappen worden in een ik-cultuur en een wij-cultuur omgekeerd evenredig gelabeld.

48
Q

Tijd en planning

A

Tijdsbeleving en planning is een veelvoorkomend conflict in interculturele communicatie.

49
Q

Werk en privé

A

In een individualistische cultuur zijn persoonlijke en zakelijke relaties gescheiden. In groepsculturen niet.

50
Q

Slecht nieuws

A

In individualistische culturen is het gebruikelijk het slechte nieuws direct aan het begin van het gesprek mee te delen. Bij een groeps-cultuur moet er eerst een band worden opgebouwd.

51
Q

Sociaal wenselijk gedrag

A

Een veelvoorkomend probleem in interculturele contacten is het geven van sociaal wenselijke antwoorden.

52
Q

Omgaan met regels

A

In culturen waar de machtsafstand klein is, zijn regels regels en die gelden voor iedereen op dezelfde manier op elk moment. In culturen waar de machtsafstand groot is, zijn regels veel minder algemeen geldend en niet voor iedereen gelijk.

53
Q

Meningen

A

In een ik-cultuur is de mening van het individu belangrijk. In een wij-cultuur is het de mening van de groep die geldt.

54
Q

Waarheid vs. de harmonie bewaren

A

De waarheid vertellen is een typische waarde uit de ik-cultuur.

55
Q

Non-verbale communicatie

A

Adaptoren zijn universeel. De mate waarin ze worden getolereerd in het openbaar is wel verschillend.

56
Q

Persoonlijke ruimte

A

De afstand tussen de ene en de andere persoon verschilt per cultuur.