Effectief Communiceren Deel 2 - Hoofdstuk 20 Flashcards

1
Q

Eerste spreekvaardigheid voor goede mondelinge communicatie

A

Formuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tweede spreekvaardigheid voor goede mondelinge communicatie

A

Duidelijk articuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Derde spreekvaardigheid voor goede mondelinge communicatie

A

Eenvoudig taalgebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vierde spreekvaardigheid voor goede mondelinge communicatie

A

Goed spreektempo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vijfde spreekvaardigheid voor goede mondelinge communicatie

A

Pauzes inlassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zesde spreekvaardigheid voor goede mondelinge communicatie

A

Creatief zijn met woorden (levendig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zevende spreekvaardigheid voor goede mondelinge communicatie

A

Verminderen van stopwoorden en tussenvoegsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Achtste spreekvaardigheid voor goede mondelinge communicatie

A

Productief en oplossingsgericht formuleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Twee niveaus waarop vertrouwen opbouwen

A

Vertrouwen van persoon tot persoon en vertrouwen op teamniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vetrouwen van persoon tot persoon

A

Wordt door Pauline Voortman beschreven in haar boek met theorieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Definitie van vertrouwen

A

“Een gevoel, gebaseerd op positieve gedachten over de andere persoon en de context waarbinnen het contact zich plaatsvind”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vetrouwen op teamniveau

A

Lencioni beschrijft dit in zijn boek ‘The Five Dysfunctions of a Team’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Eerste dimensie van Lencioni

A

De afwezigheid van vertrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Tweede dimensie van Lencioni

A

De angst voor conflicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Derde dimensie van Lencioni

A

Het gebrek aan betrokkenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vierde dimensie van Lencioni

A

Het ontlopen van verantwoordelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vijfde dimensie van Lencioni

A

Te weinig aandacht voor resultaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Overtuigen

A

In staat zijn anderen mee te krijgen met een standpunt, voorstel of idee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Drie voorbeeld situaties waarin overtuigen belangrijk is

A

Presentatie, verkoopgesprek en onderhandelingsgesprek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Eerste kenmerk van een overtuigende boodschap

A

Een grondige voorbereiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Tweede kenmerk van een overtuigende boodschap

A

Geloof in uzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Derde kenmerk van een overtuigende boodschap

A

Een eigen mening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Vierde kenmerk van een overtuigende boodschap

A

Goede argumenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Vijfde kenmerk van een overtuigende boodschap

A

Effectief gebruik van stem en lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Standpunt

A

Een taaluiting waarin een spreker of schrijver zijn mening over iets weergeeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Argument

A

Een taaluiting waarmee een spreker of schrijver zijn standpunt verdedigt tegen kritiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Twee eigenschappen van een goed argument

A

Juistheid en relevantie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Drogreden

A

Een ongeldig argument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Verkeerde verbanden leggen (drogreden)

A

In het verleden gebeurde A en daarna B. Een verkeerd verband legt u als u hierop uitmaakt dat als A gebeurt, dus B gebeurt.

30
Q

Overhaaste generalisatie (drogreden)

A

Hierbij wordt een individu beoordeelt op kenmerken van anderen van de groep waarvan hij deel uitmaakt.

31
Q

Cirkelredenering (drogreden)

A

Hierbij gebruikt u uw standpunt als argument. U herhaalt uw standpunt in andere woorden.

32
Q

Argumenten uit de weg gaan (drogreden)

A

Uw mening of standpunt zo formuleren dat de toebehoorder of lezer er eigenlijk niet tegenin kan gaan.

33
Q

Beroep op traditie (drogreden)

A

Een mening of standpunt wordt verdedigt met het argument dat het altijd al zo was.

34
Q

Pragmatisch redeneren (drogreden)

A

Hierbij wordt een bijzaak hoofdzaak gemaakt. Er wordt omzeild waar het daadwerkelijk om gaat.

35
Q

Autoriteitsdrogredenen (drogreden)

A

Er wordt beroep gedaan op autoriteit.

36
Q

Indicatoren

A

Woorden of stukjes zin waarmee u een standpunt benoemd of een verband aangeeft tussen twee standpunten.

37
Q

Assertiviteit

A

Opkomen voor eigen meningen en persoonlijke belangen.

38
Q

Agressiviteit

A

Vijandig gedrag of dreigende houding met de bedoeling om iemand te domineren.

39
Q

Assertiviteit is wel.

A

Vragen om iets, waarbij u de mogenlijk hebt tot een compromis als de twee belangen botsen.

40
Q

Assertiviteit is niet

A

Ten kosten van alles krijgen wat u wilt, of de ander overdonderen.

41
Q

Onderverdeling in de beïnvloedingsstijlen (2)

A

Duwen en trekken.

42
Q

Twee duwstijlen

A

Overtuigen en aansporen

43
Q

Twee trekstijlen

A

Onderzoeken en inspireren

44
Q

Interpersoonlijke sensitiviteit

A

Rekening houden met de gevoelens van anderen en hun in hun waarde laten.

45
Q

Twee soorten feedback

A

Spontane feedback en evaluatieve feedback

46
Q

Spontane feedback

A

Houdt de communicatie op gang; de een stimuleert de ander om te reageren.

47
Q

Evaluatieve feedback

A

Bewuste evaluatie van iemands gedrag en prestaties over een bepaalde periode.

48
Q

Johari-window

A

Een model dat mensen helpt hun communicatie beter te begrijpen

49
Q

Gedrag dat bekend is aan mijzelf en bekend is aan anderen.

A

Vrije ruimte

50
Q

Gedrag dat bekend is aan mijzelf maar onbekend aan anderen

A

Privéruimte

51
Q

Gedrag dat onbekend is aan mijzelf maar bekend aan anderen

A

Blinde vlek

52
Q

Gedrag dat onbekend is aan mijzelf en onbekend aan anderen

A

Onbekend

53
Q

Vrije ruimte

A

Gedrag waar we min of meer bewust voor hebben gekozen. Feedback vergroot de vrije ruimte.

54
Q

Blinde vlek

A

Gedrag dat anderen waarnemen maar waar de persoon zelf niet bewust van is.

55
Q

Privéruimte

A

Hierover kunnen anderen geen feedback geven omdat deze niet bekend is aan anderen.

56
Q

Welke soort boodschap gebruken bij feedback?

A

Ik-boodschap, deze wordt gegeven als persoonlijke mening en impliceert dat de gever het ook mis kan hebben

57
Q

Hoog vertrouwen-cultuur

A

In deze cultuur krijgt iemand vertrouwen, tenzij deze persoon het vertrouwen schendt.

58
Q

Laag vertrouwen-cultuur

A

In deze cultuur worden mensen in principe niet vertrouwd, met uitzondering van familie en intieme vrienden.

59
Q

Drie manieren om een zakelijke relatie op te bouwen in NL (1 van 3)

A

Doe wat je zegt

60
Q

Drie manieren om een zakelijke relatie op te bouwen in NL (2 van 3)

A

Kennis van zaken hebben

61
Q

Drie manieren om een zakelijke relatie op te bouwen in NL (3 van 3)

A

Efficiënt en snel werken

62
Q

Drie culturele aspecten van de Nederlandse cultuur (1 van 3)

A

Taakgericht

63
Q

Drie culturele aspecten van de Nederlandse cultuur (2 van 3)

A

Monochrome tijdsbeleving

64
Q

Drie culturele aspecten van de Nederlandse cultuur (3 van 3)

A

Individualistische cultuur

65
Q

Vijf aspecten van de laag vertrouwen-cultuur (1 van 5)

A

Relatiegerichtheid

66
Q

Vijf aspecten van de laag vertrouwen-cultuur (2 van 5)

A

Polychrome tijdsbeleving

67
Q

Vijf aspecten van de laag vertrouwen-cultuur (3 van 5)

A

Groepscultuur

68
Q

Vijf aspecten van de laag vertrouwen-cultuur (4 van 5)

A

Groot onderscheid tussen de eigen groep en de rest

69
Q

Vijf aspecten van de laag vertrouwen-cultuur (5 van 5)

A

Status by ascription; status wordt verkregen op basis van afkomst, sekse, etnische afkomst, etc.

70
Q

Instrumenteel

A

Mensen met een instrumentele oriëntatie neigen naar objectieve en onpersoonlijke communicatie

71
Q

Expressief

A

Voor hen is passie van belang en het frequent verwijzen naar persoonlijke ervargingen.