Dossier 1 pg 22 Flashcards
1
Q
être doué pour
A
begaafd zijn voor
2
Q
maîtriser
A
beheersen
3
Q
faire de son mieux
A
zijn best doen
4
Q
l’emploi
A
de betrekking = de job
5
Q
le job d’étudiant
A
de studentjob
6
Q
être occupé à
A
bezig zijn met
7
Q
l’étranger
A
het buitenland
8
Q
aller à l’étranger
A
naar het buitenland gaan
9
Q
la note , la cote , le résultat
A
het cijfer
10
Q
obtenir de bonnes notes
A
goede cijfers krijgen / behalen
11
Q
tourner autour de ,
A
draaien om
12
Q
simple
A
eenvoudig
13
Q
franchement
A
eerlijk gezegd
14
Q
l’erreur
A
de fout
15
Q
faire une erreur
A
een fout maken