Deel 6 Flashcards

1
Q

Herinneren

A

Hierbij gaat het om belangrijke mensen uit het verleden of heden als metafoor.
1. Oproepen van het leven als een ‘lidmaatschap’ van een club en identiteit als een vereniging van het leven.
2. Meervoudige stem (significante personen vanuit het verhaal van de coachee) geven aan de identiteit, ipv een enkelvoudige stem (westers).
3. De mogelijkheden openen voor een herziening van de lidmaatschappen (upgrading, downgrading, honouring en revoking) en het geven van autoriteit of het diskwalificeren van sommige stemmen in de gevormde identiteit.
4. Beschrijven van rijke soorten van de voorkeursidentiteit en kennis en vaardigheden van het leven die co-generated zijn in de significatie lidmaatschappen van het leven van mensen.
Herinneren kan beschouwd worden als een specifiek geval van herschrijven dat een significante figuur omvat binnen het verhaal van een coachee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Buitenstaander
/getuige herhalen
van vertelling

A

Externaliserende gesprekken kunnen gevoerd worden binnen een groep of team die handelen als getuigen. Nadat de coachee het verhaal heeft verteld zal de coach de getuigen vragen het verhaal te vertellen om zo een bredere kijk op de situatie te krijgen. De getuigenverhalen hoeven niet het hele verhaal te omvatten maar kan ook focussen op significante onderdelen. White omschrijft 4 categorieen van reflectieve reacties van getuigen:
1. Identificeren van de uitdrukking van de coachee.
2. Het beeld beschrijven dat het verhaal oproept.
3. Belichamen van reacties in hun eigen levenservaring.
4. Onderkennen dat er transport plaatsvind van kennis van het verhaal naar hun eigen leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gedefinieerde
ceremonie

A

Herhaling van de herhaalde vertelling. De identiteit wordt gevormd door: eigen historie, eigen perceptie van authenticiteit, publieke en sociale verworvenheden, erkenning van iemands geprefereerde beweringen over de eigen identiteit. Dit wordt gebruikt om de identiteit te voorzien van sociale verworvenheden waar ze eerder geen toegang toe hadden vanwege hun sociale conditie (vooral cross- cultureel). Er worden alternatieve thema’s toegevoegd die anders niet verkrijgbaar zouden zijn geweest. Bestaat uit: vertellen van het verhaal door de coachee, herhaling van de vertelling. Zou eindeloos door kunnen gaan maar hangt af van de tijd die erin gestopt kan worden en zorgt ervoor dat de coachee kan worden wie hij wil zijn ipv die zij waren. Kan via e-mails, dagboeken, brieven enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Solution Focussed
Coaching (SFC) oplossingsgericht

A

Een oplossingsgeoriënteerde, competentiegerichte benadering. SFC helpt de coachee de gewenste situatie te bereiken door het activeren van oplossingen voor de problemen die de coachee ervaart. De oplossingsgerichte coach activeert de coachee zodanig dat hij/zij zelf tot de oplossing komt van het probleem. De oplossingsgerichte theorie gaat uit van het theoretisch minimalisme wat betreft theoretische concepten en interventies. Het volgt Occam’s uitgangspunt: Het is zinloos om met meer te doen, wat met minder kan worden bereikt. Dit minimalisme leidt ertoe dat de coach aansluit bij datgene wat al werkt in het leven van de coachee, bij de probleemoplossende strategieën van de coachee; krachten, kwaliteiten, hulpbronnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

SFC gaat ervan uit
dat

A

 Je de coachee kan helpen met geen/minimale analyse van de problemen
 Coachees vele hulpbronnen en competenties hebben die zij zich en ook anderen vaak niet bewust zijn.
 Coachees met veel problemen worden gezien als coachees met veel doelen.
 Coachees voeren al veel constructieve en helpende acties uit.
 We allemaal onze geschiedenis meedragen, maar de focus is op het heden en de toekomst. Onze geschiedenis en ervaringen herinneren ons eraan hoe ver we al zijn gekomen en hoe we problemen hebben opgelost gedurende ons leven.
 Soms helpt het om de oorzaak van problemen te analyseren. Dit is niet altijd nodig of constructief. Het kan leiden de schuld buiten zichzelf plaatsen en eigen gedrag goed praten. Soms is probleemanalyse een blokkade om hoopvol naar de toekomst te kunnen kijken. Dus: probleemvrije conversatie!
 Als coachee niet in staat is naar eigen hulpbronnen te kijken, of (psychische) problemen behoorlijk in de weg zitten, dan lijkt SFC niet de juiste methode.
 De coach vraagt de coachee zijn/haar focus te richten op:
* hun toekomstvisie op korte en lange termijn;
* hun vaardigheden, kwaliteiten en sterke punten (hun hulpbronnen);
* de eerste stappen die zij moeten maken om tot een oplossing te komen;
* de strategieën die ze zullen gebruiken om vooruitgang te boeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

SFC en
constructivisme

A

Ondanks dat SFC gestoeld is op minimale theoretische achtergrond, is het constructivisme wel te herkennen. Uitgaande van de veronderstelling dat het concept ‘zelf’ wordt bepaald door een sociale constructie van contextuele functies, kenmerken en overtuigingen, kan ‘het probleem’ een op de voorgrond tredende context zijn, die bepalend is geworden voor de wijze waarop iemand zichzelf ziet en de overtuigingen die hij/zij heeft. Dit kan andere constructies van de werkelijkheid (lees: oplossingen) in de weg staan. Door met de coachee een gesprek te voeren waarin het probleem geen onderdeel is, wordt ruimte gemaakt voor andere constructen van de ‘zelf’ met andere kenmerken en overtuigingen dan die ‘gevangen zitten in de context van het probleem’. Bij het gebruik van de ‘wondervraag’ (miracle question), maakt de coach gebruik van hetzelfde principe: hoe ziet de werkelijkheid eruit als de problemen waar je nu mee worstelt er niet meer zijn? Ook hier creëert de coach ruimte voor andere invulling of constructie van contextuele functies, kenmerken en overtuigingen. Dit geeft vervolgens concrete handvatten om naar een situatie (nieuw geconstrueerde werkelijkheid) toe te werken waar het probleem geen onderdeel meer vanuit maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

SFC in de praktijk

A

De relatie tussen coach en coachee kenmerkt zich door wederzijds respect, gelijkheid en samenwerking. De coachee is zijn eigen expert, de coach ondersteunt hem in zijn ontwikkelingsproces door aandachtig te luisteren, het stellen van de juiste vragen en door reflecties te geven. Hierdoor krijgt de coachee zicht op en toegang tot eigen kracht, vaardigheden en strategieën die hij eerst onbenut liet. De techniek maakt een coach niet oplossingsgericht. Het is de kwaliteit van de relatie onderstreept door oplossingsgerichte waarden die iemand echt oplossingsgericht maakt.
* Start met gesprek over veranderingen voorafgaand aan de sessie
* Probleemvrij spreken: vertellen over werk/hobby’s enz.
* Vanuit leren kennen van coachee wijzen op competenties.
* Bouwen op uitzonderingen; vragen naar hoe hij eerder effectief met problemen omging. Doel: vaker uitzonderlijke situaties laten gebeuren.
* Wondervraag: met doel; coachee uit probleempraat weghalen.
* Schaalvragen. Vooruitgang cijfer geven, kleine doelen maken en progressie zichtbaar maken.
* Tussentijdse taken meegeven; als iets werkt, blijf het doen. Kleine stapjes kunnen tot grote verandering leiden. Kan ook dagboek zijn.
* Positief geformuleerde feedback, wordt soms opgeschreven en meegegeven.
* Herinterpretatie/reframing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

SOLUTION model

A

“SOLUTION ”geeft 8 belangrijke elementen weer v/h op gang gebrachte coachingsproces: S (share updates), O (observe interests), L (listen to hopes and goals), U (understand exceptions), T (tap potentials), I (imagine success), O (Own outcomes), N (note contributions).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Positieve
psychologie
(Seligman)

A

De centrale doelstelling binnen de PP is het wetenschappelijke onderzoek van welbevinden, vervulling en groei. De PP is niet gericht op symptomatologie, maar legt het accent op het bevorderen van het individuele optimale functioneren en welzijn. Daarom richt de PP zich o.a. op de individuele sterke punten (strenghts) en op gedrag dat al gepaard gaat met optimaal welzijn. De PP vertrekt vanuit een holistisch, integratief perspectief waarbij ‘normaliteit’ gezien wordt als een per individu variabel punt op een continuüm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Continuüm van
languishing en
flourishing (Keyes)

A

Iemand die positieve gevoelens ervaart en een hoge mate van functioneren vertoont, zal zich aan het uiteinde van flourishing bevinden. Iemand met minder positieve gevoelens, een lagere mate van psychologisch functioneren en dus een mindere mate van welbevinden, zal zich meer aan het uiteinde van languishing bevinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het dual continua-
model volgens
Keyes

A

Volgens dit model zijn positieve geestelijke gezondheid en psychopathologie twee onafhankelijke maar tegelijkertijd gerelateerde uiteinden van twee dimensies. Terwijl één dimensie de aan- of afwezigheid van welbevinden omvat, omvat een andere dimensie de aan- of afwezigheid van psychische klachten. Psychopathologie en positieve geestelijke gezondheid hoeven elkaar op basis van dit model dus niet per se uit te sluiten. Het is mogelijk dat iemand met psychische klachten een hoge mate aan welbevinden kan ervaren. Tegelijkertijd kan iemand zonder klachten een lage mate van welbevinden hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Overeenkomst
humanistische
benadering en PP

A

De humanistische psychologie is rond de jaren 1950 ontstaan en stelt de mens als geheel centraal, in tegenstelling tot bv het behaviorisme en de cognitief-gedragsmatige benadering. Het is een holistische benadering die ervan uitgaat dat naast nature en nurture ook de individuele creatieve vermogens een rol spelen bij de ontwikkeling van persoonlijkheid. De humanistische psychologie legt net als de PP het accent op het potentieel voor individuele groei en ontplooiing, met onderzoek van oa Rogers naar de fully functioning person en Maslow naar zelfactualisatie en zelfverwerkelijking als vb. In feite was het Maslow zelf, die voor het eerst de term ‘positive psychology’ gebruikte in een boek in 1954. Tot nu toe is er veel discussie tussen wetenschappers over de verschillen en overeenkomsten. Zo benadrukt oa Seligman en Csikszentmihalyi, dat conventionele ideeën ogenschijnlijk heel sterk op elkaar lijken maar dat de PP juist tracht om theorieën te onderzoeken en onderbouwen met meer en zorgvuldig opgezet empirisch onderzoek. Veel humanistisch-psychologen benadrukken dat dit juist is wat ze doen binnen hun werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Definitie mentale
gezondheid volgens
WHO

A

Geestelijke gezondheid wordt gedefinieerd als een staat van welzijn waarin ieder individu zijn of haar eigen potentieel verwezenlijkt, kan omgaan met de normale stress van het leven, productief en vruchtbaar kan werken en een bijdrage kan leveren aan zijn of haar gemeenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welbevinden en
ZDT

A

De ZDT is een theorie van menselijke motivatie, persoonlijke ontwikkeling en welbevinden. De basisveronderstelling van de ZDT is dat mensen van nature gericht zijn op groei en integratie; met als doel een geïntegreerd en authentiek functioneren op sociaal en individueel niveau. Deze groeitendens zal tot uiting komen als mensen zich bevinden in een stimulerende omgeving die inspeelt op de bevrediging van autonomie, competentie en relationele verbondenheid. Niet alleen voor de persoonlijke ontwikkeling maar ook voor het bereiken van een hoge mate aan optimaal functioneren en het ervaren van persoonlijke groei is het essentieel dat deze psychologische basisbehoeften worden bevredigd. Omgevingsfactoren die inspelen op deze behoeften worden dan ook als motiverend ervaren door mensen en hebben belangrijke implicaties voor het individuele welbevinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Definities positieve
coachings-
psychologie

A
  • Kauffman: De wetenschappelijk gefundeerde benadering waarmee cliënten geholpen wordt hun welbevinden te vergroten, persoonlijke sterke kanten te herkennen en te benutten, prestaties te verbeteren en doelen te bereiken
  • Oades en Passmore: een coachingsbenadering die als doel heeft het hedonistisch en eudemonisch welbevinden van cliënten te vergroten door gebruik te maken van evidence-based benaderingen en wetenschappelijke theorieën van welbevinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hedonisch en
eudemonisch
welbevinden

A

De hedonistische benadering van welbevinden focust op het ervaren van positieve emoties en plezier. De eudemonische benadering daarentegen legt een nadruk op betekenis, groei en zelfrealisatie en definieert welbevinden in de mate waarin een persoon volledig en optimaal functioneert

17
Q

PP theorieën en
middelen

A
  • broaden-and-build theory of positive emotions’ van Fredrickson
  • PERMA-model van Seligman
  • GROW-model
  • PRACTICE
  • Values in Action (VIA) survey (meet sterke kanten)
  • Quality of Life Scale (QOLS) (brengt kwaliteit van leven in kaart)
18
Q

Broaden-en-build-
theorie
(Fredrickson)

A

Een van de bekendste en belangrijkste theorieën binnen de PP. Volgens Fredrickson hebben positieve emoties een verbredend effect op het gedachten- en handelingsrepertoire (het broaden-effect). Aangenomen wordt dat positieve emoties een palet aan mogelijke cognitieve- en gedragstendenties stimuleren (zoals spelen en experimenteren). Dit zorgt ervoor dat individuen aangespoord worden hun omgeving te onderzoeken, te benutten en te integreren. Vb: kind dat vanuit een veilige omgeving de wereld via verschillende manieren van spel ontdekt. Het tweede gedeelte houdt in dat positieve emoties op de langere termijn het opbouwen van duurzame sociale, intellectuele, fysieke en psychische hulpbronnen bevorderen - het build-effect. Door de verbreding van het gedachten- en handelingsrepertoire ontstaat er ruimte voor groei en ontwikkeling. Het individu bouwt hierbij hulpbronnen op die gebruikt kunnen worden bij toekomstige uitdagingen. Vb: bij het spelende kind kan fysiek spel, zoals stoeien, bijdragen aan het opbouwen van fysieke hulpbronnen (bv spieren). Met sociaal spel kunnen sociale hulpbronnen worden opgebouwd (vriendschap). De theorie benadrukt waarom het goed zou kunnen werken dat coaches hun focus verleggen op positief-subjectieve ervaringen en dingen die al goed werken bij de coachee, in plaats van alleen maar ‘op te lossen’ wat er op dit moment fout of niet goed gaat. Deze positievere focus kan ervoor zorgen dat het perspectief van de coachee zich verbreedt en dat er ruimte ontstaat om op een nieuwe manier naar een probleem of struikelblok te kijken. Op die manier wordt de oplossingscreativiteit en natuurlijke vindingrijkheid van de coachee gestimuleerd in het coachingsproces.

19
Q

10 positieve emoties

A

Blijdschap, dankbaarheid, gemoedsrust, hoop, verwondering, interesse, trots, amusement, inspiratie en liefde

20
Q

PERMA model
(Seligman)

A

Bied een overzicht van belangrijke aspecten van floreren. Positieve emoties (verleden heden en toekomst), betrokkenheid (heden), Relaties (ondersteunende personen), betekenis (tijd steken in dingen die groter zijn dan onszelf zoals vrijwilligerswerk geloof of familie) en ontwikkelen en nastreven van doelen. PERMA wordt veel gebruikt in scholen en organisaties en kan gebruikt worden als frame voor coaching. Acronym: Positive Emotions, Engagement, Relationships, Meaning, Achievement

21
Q

Kernconcepten van
PP

A
  • Mindfullness: de basis van floreren.
  • Krachten (engagement van PERMA)
  • Optimisme. Volgens Seligman een vaardigheid dat kan worden aangeleerd
  • Positieve emoties (Broaden en build)
  • Evidence-based
22
Q

PP technieken

A
  • Dankbaarheidsdagboek
  • Drie goede dingen van de dag beschrijven.
  • Genieten
  • Bedenk best mogelijke toekomst.
  • Sterke punten op nieuwe manier gebruiken
23
Q

Kenmerk levensloop

A

De levensloop wordt gekenmerkt door perioden van stabiliteit en verandering. Verandering is inherent aan de menselijke ontwikkeling. Tijdens het leven doorlopen we vele verschillende fasen van verandering. De meest in het oog springende transities zijn de adolescentie en de overgang naar de ouderdom. Daarnaast zijn er nog andere momenten waarop de bekende, vertrouwde patronen uitgedaagd worden. Dit gaat vaak gepaard met onrust en onzekerheid, maar tegelijk ontstaat ook ruimte voor psychologische ontwikkeling.

24
Q

Transities

A

Transities zijn perioden van verandering die perioden van stabiliteit afwisselen. In een transitieperiode worden vraagtekens gezet bij het levenspatroon gevormd door zowel biologische en psychologische behoeften als sociale verwachtingen. Verschillende mogelijkheden tot verandering worden verkend. Er tekent zich een voorkeur af voor keuzes die de basis van de structuur vormen voor de volgende periode van stabiliteit in iemands leven. Een transitie wordt beschouwd als een keerpunt in iemands leven, is gekenmerkt door verschillende mogelijkheden en uitdagingen en gaat gepaard met een cruciale verandering in relaties, patronen, aannames en rollen. Transities zijn gelegenheden om te leren en te ontwikkelen.

25
Q

Vier typen transities

A
  • Geanticipeerde transities: levensgebeurtenissen die verondersteld worden plaats te vinden in de levensloop van de meeste mensen. Bv afronden studie, vinden levensparter/baan. Dit zijn de normatieve levensgebeurtenissen. Deze komen ongeveer gelijktijdig voor bij individuen in eenzelfde cultuur en eenzelfde tijdgeest. Toch is er een zekere variabiliteit tussen mensen in de timing van zulke transities. Of de geanticipeerde transitie gepaard gaat met mogelijkheden tot leren en ontwikkelen, hangt af van de timing van de transitie. Vindt de transitie plaats rond het moment waarop deze gebruikelijk is bij die bepaalde groep binnen die cultuur en tijdgeest, dan is de kans op leren en ontwikkeling groter dan wanneer dat niet het geval is. In dat laatste geval is er minder sociale steun aanwezig en is het risico groter dat de transitie gepaard gaat met een crisis.
  • Niet-geanticipeerde transities: onverwachte levensgebeurtenissen die sterk persoonsgebonden zijn en die niet bij een bepaalde levensperiode horen. Het zijn de niet-normatieve invloeden die het leven van het individu een heel ander verloop geven. Deze transities zijn dikwijls zeer stressvol maar hebben vaak meer mogelijkheden om tot ontwikkeling te leiden dan de geanticipeerde transities.
  • ‘Non-event’-transities: levensgebeurtenissen die zich tegen de verwachting in niet hebben voorgedaan en zo de koers van het leven veranderen zoals het onverwacht kinderloos blijven of het uitblijven van een verwachte promotie. Ook deze transities kunnen gepaard gaan met leren en ontwikkelen.
  • De sluimerende transities (“sleeper transition”): transities die geleidelijk, soms onopgemerkt plaatsvinden totdat ze uiteindelijk resulteren in een verandering van rollen, relaties en patronen zoals het gradueel verslechteren van een relatie of het subtiel verwerven van een bepaalde competentie.
26
Q

Het transitiemodel
van Bridges

A

Bridge beschrijft een driefasenmodel dat begint met een ‘loslaatfase’ (‘endings’) waarbij iemand loskomt van routines of gedragspatronen, rollen, relaties, aannames of het zelfbeeld. Dit loslaten kan gradueel of abrupt, pijnlijk of opwindend zijn. De daaropvolgende fase, de ‘neutrale zone’ genoemd, is een niemandsland tussen de oude en de nieuwe realiteit. Het oude is er niet meer en het nieuwe voelt nog niet comfortabel. De derde en laatste fase is de fase van het nieuwe begin waarbij iemand bewust en doelgericht overgaat tot een nieuwe, andere manier van handelen en zijn.

27
Q

Zevenfasenmodel
van Sugerman

A

Model met focus op de fysieke en emotionele aspecten van een transitie, mn de transities die zich onverwacht in de levensloop voordoen.
1. Bij zulke gebeurtenissen voelt een individu zich geïmmobiliseerd, overweldigd en is hij vaak niet in staat om onmiddellijk te reageren
2. Deze eerste reactie kan gevolgd worden door een opvallende stemmingswisseling in de richting van wanhoop of extase, afhankelijk van de aard van de gebeurtenis
3. Vaak een minimalisering van deze gevoelens, en ook van de mogelijke impact van de gebeurtenis op het leven.
4. Loslaten van of breken met het oude.
5. Hierna worden verschillende alternatieven voor de nieuwe realiteit getest
6. Zingeving, waarbij iemand bewust probeert te leren van de ervaring en van wat zich heeft voorgedaan.
7. Integratie waarbij het individu vrede heeft met de verandering en er zich comfortabel bij voelt.

28
Q

Kritiek op
transitiemodel van
Bridges en
zevenfasemodle
van Sugerman

A

Opgemerkt moet worden dat het proces van transitie niet zo lineair is als zulke transitiemodellen doen vermoeden. Transities zijn complex; individuen kunnen niet alleen heen en weer bewegen tussen de verschillende fasen, maar kunnen ook in of uit transitie zijn of te maken hebben met verschillende transities. Transities zijn bovendien niet sequentieel in de levensloop maar laten hun invloed vaak gedurende de gehele levensloop gelden. Een transitie eerder in het leven (zoals het niet vinden van een levenspartner) heeft vaak invloed op een transitie later in het leven (zoals het onverwacht kinderloos blijven).

29
Q

Voorwaarden
transitie om
leerervaring te
worden (Merriam)

A

Bij een gebeurtenis die te incongruent of te gelijkend is aan de voorgaande ervaringen is de kans klein dat ervan geleerd kan worden. Een gebeurtenis moet zodanig ongemakkelijk zijn, onrust veroorzaken of het individu zodanig intrigeren dat deze de gebeurtenis niet kan negeren of verdringen, maar gedwongen wordt er aandacht aan te besteden en erop te reflecteren. Reflectie, oftewel de cognitieve en affectieve activiteiten van een individu om zijn ervaringen te onderzoeken en tot nieuwe inzichten te komen, typeert vaak het begin van de leerervaring. Daarnaast bepaalt ook de betekenis die iemand aan de gebeurtenis geeft het leerpotentieel van die gebeurtenis. Deze betekenis is persoonsgebonden en wordt mede beïnvloed door culturele en contextuele factoren. Ook de leermogelijkheden in de omgeving zoals scholing of toegang tot coaching, bepalen of en wat er geleerd wordt.

30
Q

Hoe als coach
tranisitie mogelijk
maken?

A

Leren gedurende een transitie kan additief zijn; er worden nieuwe vaardigheden, gedragingen en sociale rollen aangeleerd. Leren gedurende een transitie kan echter ook ontwikkelingsgericht zijn in de zin er dat er significante veranderingen optreden in iemands perspectief of proces van zingeving. Niet de situatie, maar de persoon is fundamenteel veranderd. Zo’n transitie is stressvol en kan gepaard gaan met negatieve emoties die een nadelige invloed hebben op de geestelijke gezondheid van de coachee. Het kan dan helpend zijn om deze emoties te zien als een ‘normaal’, gebruikelijk element van het transitieproces. Daarnaast kan een coach een ontwikkelingsgerichte verandering stimuleren door de coachee aan te moedigen om buiten diens bestaande referentiekader te denken. Ook het helpen opbouwen van effectieve copingstrategieën en hulpbronnen is een taak van de coach. De coach werkt daarbij toe naar inzicht bij de coachee in welke vaardigheden, kennis, hulpbronnen uit eerdere transities deze bij de huidige transities zouden kunnen helpen. Het INSIGHT framework kan helpen