Deel 2 Flashcards

1
Q

Meta-analyse van
Theeboom

A

Het hoofddoel van deze meta-analyse was om inzicht te geven in de effecten van coaching op verschillende psychologische uitkomsten op individueel niveau. Het onderzocht de impact van coachingsinterventies op: prestaties/vaardigheden, welbevinden, coping, attitudes en zelfregulatie, in een organisatorische context. De resultaten toonden aan dat coaching een positieve en significante impact had op al deze individuele resultaten met effectgroottes variërend van .43 voor coping en .74 voor zelfregulatie. Een andere belangrijke bevinding : een groter aantal coachingsessies lijkt nuttig lijkt te zijn voor coping en zelfregulatie. Er is een omgekeerd patroon voor attitudes en prestaties/ vaardigheden (grotere effectgroottes voor een kleiner aantal sessies). Deze resultaten geven aan dat het aantal coaching-sessies niet gerelateerd is aan de effectiviteit van de coachingsinterventie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cognitieve
dissonantie

A

deelnemers kunnen aangeven dat het coachingstraject succesvol was omdat de kosten van een coachingstraject duur kunnen zijn en de coachees zelf veel tijd en moeite in het proces hebben moeten steken (cognitieve dissonantie) →mogelijk dat deelnemers gunstigere resultaten melden over de interventie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beperkingen van
onderzoek naar
coaching (Grover
en Furnham)

A
  • Kwantitatief vs kwalitatief onderzoek; Kwalitatief onderzoek kan unieke inzichten bieden in complexe fenomenen, waaronder coaching, en kan bruikbaar zijn om richting te geven aan kwantitatief onderzoek. Kwalitatief moet dus gebruikt blijven worden, vooral in beginstadium, maar niet in die mate dat het kwantitatieve onderzoek ondergeschikt raakt.
  • Op basis van deze studies is het onmogelijk om uitspraken te doen over causaliteit. De resultaten van correlatie en cross-sectionele studies kunnen beïnvloed worden door verschillende factoren: herinneringen van deelnemers kunnen hun respons beïnvloeden. Deelnemers kunnen melden dat de coaching succesvol was, omdat dit mogelijk positieve gevolgen voor hen kan hebben of omdat ze de onderzoeker/coach tevreden willen stellen.
  • Coaching in combinatie met andere ontwikkelingsinterventies
  • Gebrek aan longitudinaal onderzoek
  • Overmatig vertrouwen in zelfrapportages. Er kan inconsistentie zijn tussen zelfrapportages en andere rapportages door bijvoorbeeld de coach of werkgever bij het evalueren van het coachingstraject: zelfrapportages overschatten de effecten van coachingsinterventies.
  • Hiaten in het onderzoek: onduidelijk of er culturele verschillen zijn mbt de effectiviteit van coaching.
  • Coachingsonderzoek zou moeten verbreden in termen van alternatieve onderzoeksmethoden: video-coaching, het observeren van gedrag in het moment, en toepassing van neuro-imagingtechnieken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

7 factoren die
mogelijk een rol
spelen bij
effectiviteit van
coaching (Bozer en
Jones)

A
  1. Zelf-effectiviteit (self-efficacy): Hogere zelf-effectiviteit geeft aan dat de coachee waarschijnlijk meer uitdagende doelen stelt en gelooft in zijn of haar vermogen om deze doelen te bereiken. Coachees met een hoge zelf-effectiviteit zullen eerder volharden in het bereiken van hun doelen, intern gemotiveerd zijn om hun doelen te bereiken en meer focus en doorzettingsvermogen vertonen.
  2. Coachingsmotivatie: Het is onwaarschijnlijk dat coaching het gewenste effect heeft als coachees niet gemotiveerd zijn om zich in te spannen en te investeren.
  3. Doeloriëntatie: een leerdoeloriëntatie is een belangrijke motivationele factor die van invloed is op prestaties.
  4. Vertrouwen: In een coachingsrelatie moet de coachee de coach kunnen vertrouwen, zodat de coachee zich kwetsbaar en transparant kan opstellen. Coachee zal eerder gevoelige informatie met de coach te delen die mogelijk de ten goede komen.
  5. Interpersoonlijke aantrekkingskracht: Dit wordt ook wel omschreven als een goede coach-coachee-match of coach-coachee-compatibliteit.
  6. Feedbackinterventie: centrale rol bij coaching. Een coach gebruikt meestal feedbackgegevens uit meerdere bronnen om inzicht te krijgen in de coachee en zijn of haar organisatie.
  7. Ondersteuning van leidinggevende: ondersteuning van de supervisor kan de waargenomen waarde van het coachingsproces versterken en daarom de inspanningen van de coachees om zich te ontwikkelen bevorderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Coach-coachee-
match of coach-
coachee-
compatibliteit

A

Een goede coach-coachee-match heeft een positief effect in de beginfase van het coachingstraject. Naarmate het coachingstraject vordert kan de ‘gelijkenis’ tussen coach en coachee echter minder belangrijk worden of zelfs leiden tot een vermindering van de kwaliteit van de relatie en leiden tot slechtere resultaten. In de fasen waarin de coachees hun aannames in twijfel moeten trekken en met nieuw gedrag moeten experimenteren kan het juist bevorderlijk zijn dat de coach en coachee niet op elkaar lijken. De coach is in dit geval beter in staat om de coachee uit te dagen en uit de comfortzone te halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kwaliteit van
onderzoek Bozer en
Jones.

A

De kwaliteit van bewijs voor 1) zelf-effectiviteit, 2) coachingsmotivatie en 3) doeloriëntatie is relatief hoog.
- Vertrouwen: veel onderzoek naar gedaan, maar meeste studies missen een duidelijk theoretisch kader voor hun onderzoek → de kwaliteit van het onderzoek wordt door Bozer en Jones als redelijk laag beoordeeld.
- interpersoonlijke aantrekkingskracht; inconsistente resultaten op dit gebied zorgen voor lage scores op kwaliteit.
- Feedback; ook een lage kwaliteitsscore gekregen. Het onderzoek naar feedback is indirect en er kunnen geen duidelijke conclusies worden getrokken over deze specifieke factor.
- Steun van leidinggevenden; nog maar weinig onderzoek in de coachingsliteratuur beschikbaar → deze factor heeft relatief lage kwaliteitsscore gekregen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Suggesties Bozer en
Jones voor nader
onderzoek

A
  • Tot nu toe zijn de genoemde factoren alleen afzonderlijk onderzocht. In toekomstig onderzoek is het belangrijk om te onderzoeken hoe deze factoren op elkaar inwerken en zich ontwikkelen gedurende een coachingsinterventie.
  • Veel verschillende uitkomstmaten in coachingsonderzoek → invloed van genoemde factoren hangt erg af van welke uitkomstmaat er wordt gebruikt in het onderzoek. Toekomstige studies één relevante uitkomstmaat.
  • De definitie van coaching die hier wordt gebruikt geeft aan dat coaching een reflectieve, doelgerichte relatie is. Deze concepten zijn echter niet onderzocht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Definitie van doel
(Cochran en Tesser)

A

Een cognitieve verbeelding in het geheugen van een ideaalbeeld om te vergelijken met de huidige situatie; een representatie van de toekomst beïnvloedt het heden; een wens (plezier en tevredenheid worden verwacht wanneer het doel bereikt worden); een bron van motivatie; een aanzet tot actie. Doelgerichte coaching is effectiever dan persoonsgerichte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Definitie van doel
(Austin en
Vancouver)

A

interne representaties van gewenste staten of uitkomsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

SMART doelen

A

Specific, measureable, attainable, relevant, time-framed = specifiek, meetbaar, haalbaar, relevant (realistisch), tijdgebonden. SMART gericht werken is een breed gedragen methode. En SMART kan zeker van nut zijn bij coaching. Echter, het heeft ook de ontwikkeling van een meer geavanceerd begrip van doelgericht werken belemmerd en dit heeft consequenties voor coachingsonderzoek, scholing en praktijk. Het acroniem SMART is een nuttig geheugensteuntje, maar zonder kennis van de diepere betekenis kan het leiden tot slechte beslissingen. Daarnaast kan SMART niet geheel toegepast worden op bv distale doelen omdat de T onbekend is. Abstracte doelen zijn niet SM en vermijdingsdoelen niet altijd A. SMART lijkt beter geschikt voor prestatiedoelen dan voor leerdoelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zelfregulatiecyclus

A

De kern van zelfregulatie zijn een aantal processen waarin het individu: een doel stelt, een actieplan ontwikkelt, actie onderneemt, de acties monitort en evalueert. Het is de taak van de coach om deze beweging te faciliteren; de cirkel van zelfregulatie. In de praktijk overlappen de stadia elkaar. De huidige stap moet een voorbereiding zijn op de volgende stap. Het actieplan moet de coachee motiveren om in actie te komen en bevatten ook een manier om prestaties te bewaken en te evalueren. Dit proces is de basis van coaching. Het gebruik van specifieke en meer vage doelen is beide geoorloofd. Het is belangrijk om goed te begrijpen en aan te voelen wanneer in het proces deze te gebruiken. Het gebruik van doelen is veelzijdig. Zie Plaatje van het generic model of goal-directed self-regulation (blz 37)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Distaal vs
proximale doelen

A

Distaal: Lange termijn doelen die ook gelijk staan aan visie.
Proximaal: Korte termijn doelen die meer gedetailleerde planning stimuleren. Het tijdschema kan invloed hebben op de perceptie van haalbaarheid. In essentie zijn de actiestappen bij coaching proximale doelen. Het combineren van distale en proximale doelen bij het ontwikkelen van actieplannen leiden tot een goede strategieontwikkeling en prestatie op lange termijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Uitkomstdoelen

A

Het stellen van duidelijke uitkomst doelen (bijv. over 3 maanden 15% hogere verkoopcijfers) werkt goed voor mensen die de mogelijkheid en kennis hebben om hieraan te werken. Dan leidt het tot hoge prestaties. Voor wie dit niet geldt, kan het beter zijn om meer abstracte/vage doelen te stellen, fuzzy vision. Deze worden als minder bedreigend en minder veeleisend ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vermijdings- vs
benaderingsdoelen

A

Vermijdingsdoelen → gericht om een beweging te maken weg van een ongewenste situatie. Dit biedt echter geen specifieke details of gedrag hoe dit te doen.
Benaderingsdoelen → gericht om naar een specifieke gewenste situatie te streven. Dit helpt om gericht gedrag vast te stellen. Mensen die gewend zijn om vermijdingsdoelen te stellen hebben vaak meer last van depressieve klachten en lager welbevinden. Maar weinig specifiek onderzoek!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Prestatie vs leerdoelen

A

Prestatie doelen → focus op uitvoeren van taken en zijn competitief → en ontvang je positieve evaluaties van anderen. Het laat de coachee focussen op zijn persoonlijke mogelijkheden en competenties. Deze doelen kunnen sterk motiverend werken. Echter, ze kunnen ook belemmerend werken. Wanneer de taak hoog complex is, te uitdagend is, de coachee niet voldoende vaardigheden heeft of er lage self-efficacy kan het leiden tot niet willen meewerken of ‘de boel belazeren’.
Leerdoelen (mastery doelen) →focust op de coachee’s aandacht op het leerproces in plaats van de prestatie; vaardiger worden. Een leerdoel is geassocieerd met positieve cognitieve en emotionele processen en de ervaring dat een complexe taak een positieve uitdaging is in plaats van een bedreiging. Het zorgt ook voor een hogere mate van welzijn en intrinsieke motivatie. Leerdoelen kunnen voor betere samenwerking zorgen bij team

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Samenwerkende en
competitieve
doelen

A

Dit komt voor wanneer het ene doel het andere doel in de weg zit. Dit zal niet altijd even duidelijk zijn. Het is aan de coach om met de coachee te zoeken hoe deze doelen complementair kunnen worden.

17
Q

Onbewuste doelen

A

Mensen zijn doelgerichte organismen. Ons gedrag is constant gericht op vooruit bewegen of juist weg te gaan van iets (een mentale doelrepresentatie). Dit houdt niet in dat alle doelen bewust zijn. Doelen stellen beïnvloedt ons gedrag en is belangrijk bij coaching. De Goal Theory biedt een framework dat de client kan helpen om onbewuste doelen te exploreren, te identificeren en dan om te zetten naar betekenisvolle en positieve verandering.

18
Q

Zelfconcordante doelen

A

Zelfconcordante doelen zijn doelen die passen bij de (zich ontwikkelende) interesses en waarden van een persoon. Voor deze doelen zijn mensen dus sterk gemotiveerd; ze komen echt uit de persoon zelf.

19
Q

Doel-hiërarchie-
framework

A

Helpt om expliciet de link te maken tussen waarden, doelen en specifieke acties. Het helpt ook bij de operationalisatie van zelfconcordante doelen. Hogere orde, Zegt meer over persoonlijkheid, bijv. een goede bedrijfsleider worden. Lagere orde, concrete specifieke doelen, bijv. 25% meer omzet draaien. Zie pag. 41. Het is in dit framework dat doelen zowel horizontaal en verticaal met elkaar overeenkomen. Doelen en acties moeten gevormd worden vanuit waarden (verticaal). De verschillende doelen en acties moeten elkaar aanvullen en versterken (horizontaal). Dit laatste is helaas niet altijd mogelijk.

20
Q

Zelfconcordantie
theorie (Sheldon &
Elliot)

A

Een bruikbaar framework om te begrijpen en te werken met de redenen en motivaties voor het selecteren van doelen en streven naar doelen: link tussen waarden en doelen. Zelfconcordantie refereert naar een doel dat in lijn ligt met iemands intrinsieke motivaties, interesses en waarden; afgeleid van de ZDT; competentie, autonomie en verbondenheid. De doelen moeten zo zelfconcordant mogelijk zijn. Een essentiële factor is de perceptie van de locus van causaliteit variërend op een continuüm van gecontroleerde (externe) factoren naar interne (autonome) factoren; de mate waarin bepaald is dat een doel self-integrated is. Het is de taak van de coach om hierbij te helpen. 4 factoren van invloed
1. De coachee moet authentieke en blijvende doelen kunnen stellen voorbijgaande of oppervlakkige doelen
2. De coachee heeft zelfinzicht en zelfbewustzijn nodig om verschil te kunnen zien tussen doelen die te maken hebben met de eigen interesses die van anderen
3. De inhoud van het doel moet uitgedrukt worden in een manier die overeenkomt met de coachee’s interne behoeften en waarden
4. De coach moet het kunnen zien wanneer een doel zelfconcordant is en kunnen helpen wanneer dit niet het geval is.

21
Q

Doel verwaarlozing

A

Het hiërarchische framework kan ook door de coach gebruikt worden om in kaart te brengen wat het effect is van doel verwaarlozing. Doel verwaarlozing refereert naar het negeren van doelen of taken die belangrijk zijn en treedt op wanneer geen aandacht besteed wordt aan de doelen en acties die belangrijk zijn. Hierdoor ontstaat een mismatch. In de hiërarchie geven de hogere orde waarden richting aan de lagere orde doelen en acties. Dit houdt soms in dat de lagere orde acties niet plezierig zijn maar dat ze wel bijdragen aan de hogere orde waarden. Dit framework (pag .42) helpt om inzicht te krijgen in de psychologische mechanismen onderliggend aan onbevredigend doelen en kan helpen om praktische hulpmiddelen te ontwikkelen die helpend zijn in het coachingsproces.

22
Q

Doelselectie
moderatoren

A

Er zijn een aantal moderator variabelen die de kracht van de relatie tussen coaching doelen en eventuele uitkomsten beïnvloeden.
- De mogelijkheid van de coachee om zich op de taak te focussen.
- Het vermogen om zich aan te passen bij tegenslag
- Het waarnemen van het doel en de mate waarin ze voelen dat ze keuzevrijheid en autonomie hebben in het doel van selectieproces

23
Q

Transtheoretisch
veranderingsmodel
(Prochaska,
DiClemente)

A

Stelt dat verandering een overgang inhoudt door een reeks identificeerbare, hoewel enigszins overlappende stadia.
1. Pre-contemplatie; De mogelijkheid om te veranderen is nog niet overwogen door de coachee
2. Contemplatie; De coachee overweegt de voor- en nadelen van verandering; dit resulteert in ambivalentie
3. Prepareren (voorbereiding); De coachee bereidt zich voor op actie
4. Actie; De coachee doet pogingen om te veranderen
5. Vasthouden; Succesvolle gedragsverandering is ontstaan en is de afgelopen 6 maanden vastgehouden
6. Termination (terugval).

24
Q

Fasen specifieke
coaching
strategieën bij
Transtheoretisch
veranderingsmodel

A

pre-contemplatie: bewustwording. Bewustzijn genereren, de coachee feedback geven
Contemplatie: ambivalentie. Vaak conflict tussen meerdere behoeften, emoties, opties en overtuigingen. Help de coachee zijn ambivalentie te onderzoeken
Prepareren: Commitment. Help de coachee commitment te krijgen met de voorgenomen verandering. Help de coachee om een duidelijke visie over de toekomst (abstracte doelen) te ontwikkelen en ontwikkel kleine doelen die makkelijk te
behalen zijn
Actie/Vasthouden: Doorgaan op succes en vasthouden. Bouw verder op eerdere successen en vergroot zelfgestuurd gedrag.

25
Q

Goal setting theorie
(Locke en Latham)

A
  • Een moeilijk doel leidt tot betere resultaten dan een gemakkelijk doel.
  • Een specifiek doel leidt tot betere uitkomsten dan een vaag doel zoals ‘ik doe mijn best’. Maar, dit geldt niet in alle omstandigheden → voor complexe taken kan een ‘ik doe mijn best’-doel effectiever zijn dan specifiek prestatiedoel
  • Doelen kunnen prestaties verbeteren omdat ze de aandacht richten op doel-relevante activiteiten en weg van doel-irrelevante activiteiten: de aandacht blijft gericht op de beoogde resultaten en het is mogelijk om deze voor langere tijd vast te houden.
  • Daarnaast motiveren doelen om grotere inspanningen te leveren en deze vol te houden totdat het doel bereikt is. Dit staat in verhouding met de moeilijkheidsgraad van het doel. Zo blijkt namelijk dat moeilijkere doelen leiden tot grotere inspanningen.
  • Het stellen van doelen moedigt mensen aan om hun bestaande kennis en vaardigheden te gebruiken om effectieve strategieën in te zetten om uiteindelijk het doel te bereiken.
26
Q

Kritiek Ordóñez op
goal setting theorie

A

Kritiek op het stellen van moeilijke, specifieke doelen omdat:
* Het probleem van specificiteit. Omdat doelen de aandacht heel specifiek richten, zijn mensen zich minder bewust van andere factoren die mogelijk van belang zijn om de doelen te bereiken → als bij doelen geen rekening wordt gehouden met de context → sneller verkeerde doelen stellen en niet in staat zijn om ‘ongepaste’ doelen te herkennen. Te specifieke doelen kunnen er ook voor zorgen dat mensen alleen maar de voordelen op korte termijn zien en mogelijk langetermijnprestaties uit het oog verliezen.
* De risico’s van uitdaging. Mensen die specifieke, uitdagende doelen hebben gesteld, hebben de neiging om meer riskante strategieën aan te nemen dan mensen met minder uitdagende of vage doelen. Moeilijke doelen kunnen onethisch gedrag veroorzaken, vooral als het niet lukt om deze doelen te behalen.
* De nadelen van competitieve prestaties. Het te veel aandacht geven aan specifieke doelen kan prestaties bevorderen, maar het leren belemmeren. In sommige gevallen bevorderen doelen concurrentie en worden tegelijkertijd samenwerking, altruïsme en extra-rolgedrag ontmoedigd.
* Bedreigingen voor motivatie. Doelen kunnen extrinsieke motivatie vergroten, maar kunnen ook intrinsieke motivatie verminderen. Het verleggen van de focus van interne naar externe beloningen zal waarschijnlijk negatieve gevolgen hebben voor een groot aantal werkgerelateerde uitkomsten, zoals werkbetrokkenheid.

27
Q

Cruciaal element in
bereiken doel

A

een cruciaal element in het bereiken van een doel is om een toekomstige staat of uitkomst voor te stellen uit een groot aantal mogelijke uitkomsten.

28
Q

Hoe als coach te
reageren op
kritiekpunten van
goal setting theorie

A
  • Het probleem van specificiteit. Coaches hebben de verantwoordelijkheid om coachees te helpen het grote geheel te herkennen en te verkennen, en om de complexiteit van hun ‘problemen’ te begrijpen. Focus op langetermijndoelen of help zich er in elk geval bewust van te zijn dat het bereiken van kortetermijndoelen niet altijd tot langetermijnveranderingen zal leiden.
  • De risico’s van uitdaging. Coaches moeten ervoor zorgen dat coachees handelen volgens hun persoonlijke waarden en dat ze doelen en doelgericht gedrag toetsen aan hun interne ‘ethische monitor’.
  • De nadelen van competitieve prestaties. Coaches kunnen coachees helpen hun aandacht te verplaatsen van prestatiedoelen naar leerdoelen, of een combinatie van beide aan te nemen.
  • Bedreigingen voor motivatie. Voor coaches is het van cruciaal belang om te bepalen of doelen intrinsiek of extrinsiek zijn om zo de motivatie van een coachee te begrijpen.
29
Q

Vragen stellen voor
doelen worden
gesteld

A

10 vragen. Zie pag. 29 van samenvatting. Deze vragen helpen de coach en coachee om na te denken over wat ze met de interventie willen bereiken. Het gebruik van deze checklist versterkt de gedachtegang dat doelen in coaching niet simpelweg gesteld moeten worden, en dat het mogelijk averechtse gevolgen kan hebben (bijvoorbeeld onethisch gedrag) om te focussen op doelen zonder de context in acht te nemen.

30
Q

Fixed mindset

A
  • Aangeboren vermogens liggen vast en zijn onveranderlijk
  • Falen/mislukking is permanent
  • Kritisch feedback wordt gezien als persoonlijke aanval.
  • Neiging om makkelijke taken te kiezen en minimale inspanning te leveren; want als talent vaststaat, waarom zou je je druk maken om het te verbeteren?
  • Neiging om op te geven als een obstakel op de weg komt
  • Focus op meetbare prestaties
  • Minder de neiging om creatieve risico’s te nemen
  • Prestatiedoelen
  • Hulpeloosheid
  • Uitdaging is een bedreiging voor zelfvertrouwen