Deel 4 Flashcards
7 culturele
dimensies
(Trompenaar)
Er bestaat geen optimale cultuur. Alle culturen functioneren in hun eigen systeem. We moeten elkaar respecteren in onze manier van denken en handelen, omdat elk systeem op zichzelf goed functioneert.
1. Universalisme versus particularisme. In westerse culturen staan regels (goed en slecht) boven persoonlijke relaties. Voor iedereen gelden dezelfde regels. Dit is de universalistische denkwijze. Daarentegen kennen andere culturen (bv Latijns-Amerika en China) een particularistische denkwijze.
2. Individualisme versus collectivisme/Communitarisme
3. Neutraal versus affectief/emotioneel. of we in communicatie emoties tonen. In NL, VK, Duitsland, zweden Finland niet. Redeneren beïnvloedt acties meer dan gevoelens. In Italië, Frankrijk, Spanje en Latijns-Amerika meer emoties.
4. Specifiek versus diffuus. Of werk en privé gescheiden blijven (NL specifiek)
5. Prestatie versus toekenning. Hoe mensen status toekennen aan een persoon. In een prestatiecultuur (VS, NL, Canada, Australië en Scandinavië) verdien je status door kennis en vaardigheden en wat je bereikt. In een toekenningcultuur (meeste Aziatische landen, Italië, Frankrijk, Saoedi-Arabië) krijg je status om wie je bent
6. Sequentieel versus synchroon/chronisch. of taken één voor één worden gedaan of dat dingen tegelijktijdig gebeuren. In sequentiële landen (West-Europa, VS) worden taken één voor één afgerond en is tijd en planning heel belangrijk (time is money). Terwijl landen aan de synchrone/chronische kant (bijvoorbeeld Japan, Argentinië en Mexico) het verleden, heden en toekomst als met elkaar verweven zien en planning zien als flexibel.
7. Intern versus extern georiënteerd. of wij onze omgeving controleren of dat onze omgeving ons controleert. Intern georiënteerde cultuur (VS, VK, Australië, Nieuw-Zeeland en Israël) geloven mensen dat zij hun omgeving controleren om hun doelen te bereiken. In een extern georiënteerde cultuur (China, Rusland, Saoedi-Arabië) geloven mensen dat ze moeten samenwerken. NL beide.
Psychometrie en
wanneer
toegepast.
Psychometrie richt zich op de mate waarin een individu beschikt over een bepaalde eigenschap en het kwantificeren daarvan in relatie tot een bredere populatie. In de psychometrie zijn een aantal onderliggende aannames. De meest fundamentele aanname is dat mensen variabiliteit laten zien in persoonlijke karakteristieken. Meestal zijn deze karakteristieken normaal verdeeld in een populatie. En persoonlijke karakteristieken zijn stabiel over de tijd. Mensen veranderen wel, maar de meeste karakteristieken blijven redelijk stabiel over de lange tijd. Omdat deze persoonskenmerken zo stabiel zijn, zijn ze in de coaching erg nuttig om sterke punten te identificeren die de cliënt kan gebruiken om zijn doelen te behalen. De belangrijkste terreinen voor psychometrische test: Persoonlijkheid, Motivatie, Waarden en krachten, Overtuigingen (omdat overtuigen veel lijken op waarden worden ze meestal niet gemeten via psychometrische methoden), Attituden, Interesses, Competenties en vaardigheden.
Criteria van goed
psychometrisch
instrument
Vereiste kwalificaties voor afname. Reikwijdte. Standaardisatie. Betrouwbaarheid. Validiteit. Verkrijgen van Inzicht (Het vermogen om nieuwe inzichten te generen is misschien wel de belangrijkste factor bij het kiezen van een psychometrisch instrument). Acceptatie (Hoe groter de overeenkomst tussen de test en de doelen van de cliënt, des te groter de kans dat de cliënt de test accepteert en dus meest van leert). Vrij van vooroordelen
Criteria voor goede
feedback.
Accuraatheid: feedback moet accuraat zijn en moet worden gegeven op een manier met zo min mogelijk vakjargon. Geen test is 100% accuraat, het is meer een gereedschap voor het voeren van een gesprek dan dat het ‘de waarheid’ is.
Goede verstandhouding: De feedback moet niet veroordelend en zo objectief mogelijk gegeven worden. In een sfeer van openheid en vertrouwen.
Eigenaarschap (Ownership): Cliënten moeten testresultaten ter discussie kunnen stellen, ze moeten de resultaten als die van henzelf ervaren om daarmee ook de implicaties voor hun ontwikkeling te accepteren. Als coach zal je open moeten staan voor de keuzes van de cliënt.
Bruikbaarheid: Als de coach de resultaten vertaalt naar de praktijk van de cliënt vertelt, krijgt de cliënt sneller inzicht in zichzelf. Dat maakt het mogelijk te bespreken wat praktische consequenties zijn voor de cliënt, wat hij geleerd heeft en welke acties daaruit kunnen volgen.
NB: Pas als coach op voor Barnum statements. Dit zijn zinnen die voor bijna iedereen wel gelden. Dit soort ambigue feedback maakt niet concreet hoe de coachee is.
Stappen om
feedback te geven.
- Een duidelijke introductie
- Praktische zaken verduidelijken
- De context van de feedback sessie verduidelijken vanuit het oogpunt vd coachee
- Het meetinstrument introduceren en aangeven wat hiermee wordt gemeten
- Een open feedbackstijl aanhouden met actief luisteren
- De structuur van het meetinstrument uitleggen
- Elke schaal en score toelichten met mogelijke implicaties gezien de context
- De coachee de gelegenheid geven om elk resultaat uit te vragen en te begrijpen
- Koppelingen maken tussen verschillende schalen, identificeren van patronen en specifiek relevante punten voor de coachee benoemen om zo (de diepte van) het profiel te begrijpen
- Stimuleer de coachee om de resultaten samen te vatten om te kunnen beoordelen in hoeverre de coachee de resultaten en mogelijke implicaties begrepen heeft. Hierna kun je als coach nog toevoegingen geven.
Hoe technologie
inzetten bij
coaching
- Selectie van coaches. Niet de match met persoonlijkheid en demografie correleert met het succes van een coaching traject, maar de eerste indruk die een coach maakt op een coachee. Technologie (internet) maakt selectie makkelijker
- Bedrijfsmanagement. Technologie kan helpen in het managen van: Het monitoren van de voortgang van coaching trajecten en van uitgaven. Het standaardiseren om kwaliteit te borgen, Plannen van afspraken en sturen op
gewenste uitkomsten - Aanvulling op face-to-face coaching. E-learning, huiswerk met apps (bv mindfulness) of fit-horloge, gaming.
- Vervanging van face-to-face coaching. Telefoon en online. Net zo effectief, grotere toegankelijkheid, efficiënt, flexibel en minder reizen.
- Evaluatie. Zelfrapportages en meer geavanceerde evaluatie zoals effect op leren, gedrag en resultaten.
Definitie van e-
coaching (Geissler)
E-coaching is coaching die wordt ingezet door moderne media en kenmerkt zich door het vervangen van face-to-face communicatie met moderne media: 1) audio-communicatie (telefoon), 2) videocommunicatie, 3) synchroon op tekst gebaseerde communicatie, 4) niet synchroon op tekst gebaseerde communicatie (via mail bv) Dit kan verrijkt worden met e-coaching tools: (1) text-gebaseerde tools, (2) afbeeldingen, video’s, en audio-documenten, en (3) virtual reality platforms. Als deze tools worden gebruikt bij face-to-face communicatie spreken we van blended coaching.
Onderzoek naar
relatie tussen
manier van
coaching en
werkalliantie en
probleemoplossing
van cliënt. (Berry)
1) Er werden geen significante verschillen gevonden in de gerapporteerde niveaus van werkalliantie tussen face-to-face coaching en distance coaching. Bij beide methoden werd een hoge mate van werkalliantie gerapporteerd.
2) Dezelfde bevinding werd gedaan met betrekking tot de mate van probleemoplossing bij de coachee. Er werden geen significante verschillen gevonden in de gerapporteerde niveaus van probleemoplossing tussen face-to-face coaching en distance coaching. Bij beide methoden werd een hoge mate van verandering bij de coachee gerapporteerd. Een belangrijke beperking van het onderzoek van Berry en collega’s is dat zij alleen gebruik maken van de coach-beoordeling om de werkalliantie/kwaliteit van de coach-coachee- relatie en de mate van probleemoplossing te meten en niet het perspectief van de coachee hebben meegenomen.
Onderzoek e-
coaching en coach-
coachee relatie
(Geissler)
In het onderzoek van Geissler werd aan 14 coachees gevraagd om vóór het Virtual Goal Attainment Coaching program aan te geven in hoeverre ze dachten een vertrouwde relatie met de coach op te kunnen bouwen. De resultaten: 7% van de coachees was optimistisch over het opbouwen van een vertrouwde relatie, 43% was nogal optimistisch, 36% van de coachees was nogal sceptisch en 14% was heel sceptisch. Na de VGC werd aan de 14 coachees gevraagd om aan te geven in hoeverre ze het eens waren met de stelling: ‘Ik had een vertrouwde relatie tijdens de VGC’. De resultaten: 43 % van de coachees was het volledig eens met de stelling, 43% was het overwegend eens en 14 % was het nogal eens. De auteurs beschrijven deze (positieve) verandering van mening bij de coachees als de meest indrukwekkende bevinding van hun onderzoek. Waarbij niet duidelijk is in hoeverre deze positieve verandering gerelateerd is aan de specifieke kwaliteiten van de coaches of aan het VGC-programma.
Coaching op basis
van principes uit
gedragsmatige
benadering vs
cognitief
gedragsmatige
benadering (CBC)
- Coaching op basis van principes uit de gedragsmatige benadering kent een gestructureerde en procesmatige aanpak. Er is weinig tot geen aandacht voor niet direct zichtbare mentale processen, maar men gaat uit van observeerbaar gedrag als functie van interacties met de omgeving. Bekende grondleggers van de gedragsmatige benadering zijn Pavlov (klassiek, S-R associaties), Skinner (operant, belonen en straffen) en Bandura (sociale leertheorie)
- In de CBC is wel aandacht voor onderliggende mentale processen als overtuigingen, gedachten en emoties die ten grondslag kunnen liggen aan het gedrag. Een cognitief-gedragsmatige coach zal samen met de coachee op zoek gaan naar emotionele en/of cognitieve blokkades die gedrag in stand houden en/of aanleren van nieuw gedrag in de weg staan
Wat ligt ten
grondslag aan
gedrag volgens CBC
De CBC veronderstelt dat bepaalde overtuigingen (beliefs) en cognities ten grondslag liggen aan gedrag. Gevoelens worden bepaald door gedachten (cognities) en leiden tot (negatieve) verwachtingen. Zo’n overtuiging staat dan in
de weg van oplossingsgericht gedrag. Als je dit niet in ogenschouw neemt en alleen het gedrag zou kijken, zouden deze ‘blokkades’ de effectiviteit van een puur behavioristische aanpak in de weg kunnen staan.
GROW coaching
model
Een vorm van gedragscoaching. De oorsprong van deze coaching ligt in het werk van Pavlov, Skinner, Bandura en Watson. Het is gebaseerd op beloning en straf. GROW kent 4 fasen:
1. Goals: identificeren doelen. Het is aan de coach om de coachee te helpen doelen eenduidig te maken, door open vragen te stellen, ruimte te geven voor reflectie en actief te luisteren.
2. Reality; opnieuw bezien van de werkelijkheid. Wordt vaak parallel aan goals besproken. Het geeft een beeld van de kwesties waar coachee mee worstelt en geeft richting aan formuleren van doelen.
3. Options; creëren opties
4. Way forward: instemmen met een weg vooruit. Coach en coachee bekijken welke acties en gedrag werkt en wat niet. ‘wat ga je nu anders doen en wanneer’ ‘welke obstakels denk je tegen te komen en hoe ga je hiermee om’. De coachee kan zich ontwikkelen en (nieuw) succesvol gedrag ontdekken.
Kern: Focus op verbetering van prestaties door leren en aanpassen van individueel gedrag. Zie ook meer mogelijke vragen in samenvatting. Voortbouwend op het GROW model zijn er nog andere modellen. Zoals het I-Grow model (focus op Issue) en T- GROW (focus op Topic, conversatie). Echter weinig belangrijke verschillen
GROW, 4 stadia-
7stappen vs
interventiecyclus
Allen gaan uit van cyclische systematiek. In de coachingsmodellen wordt de regie expliciet bij de coachee gelegd. Het type open vragen gaat uit van de coachee als expert. Dit wordt socratic learning style genoemd. Bij interventiecyclus is cliënt geen expert, maar wordt gebruikt als algemeen planningsmodel om tot efficiënte interventie te komen. De interventiecyclus heeft vier fasen: diagnosefase, voorbereidingsfase, implementatiefase en evaluatiefase. De stadia Goal en Reality uit GROW passen in de diagnosefase van de interventiecyclus, waarin de probleemdefinitie plaatsvindt en relevante determinanten in kaart worden gebracht. De voorbereidingsfase heeft overlap met Options, waarin de coachee mogelijkheden gaat zoeken en benoemen om met de problemen om te gaan. De Way Forward fase van GROW heeft overlag met de implementatiefase van de interventiecyclus. Verschil tussen beide: interventiecyclus wordt gebruikt om hetzij voor grotere doelgroep, hetzij in individueel traject tot een passende interventie te komen welke door hvl wordt vormgegeven. Binnen GROW wordt de coachee begeleid in het zelf zoeken naar ander effectiever gedrag, dat vervolgens wordt geoefend en uitgeprobeerd.
Vier stadia, zeven
stappenmodel van
Skiffington en Zeus
- Reflectie. Stap 1: educatie.
- Voorbereiden. Stap 2: gegevensverzameling. Stap 3: planning.
- Actie. Stap 4: Gedragsverandering. Stap 5: Meting. Stap 6: Evaluatie.
- Onderhoud. Stap 7: Vasthouden.
Verschil GROW en
4 stadia – 7
stappen
- Er wordt in 4 stadia – 7 stappen wel aandacht besteed aan evaluatie (fase 3, stap 6), waarbij gekeken wordt naar de bijdrage van het nieuwe gedrag aan het doel wat was gesteld. Ook in de vierde fase wordt aandacht besteed aan evaluatie, omdat hierin gekeken wordt naar de wijze waarop het nieuwe gedrag kan worden/is ingebed in gedragspatroon van coachee. Dit laatste is deels te herkennen in vierde stadium van GROW.
- 4 stadia – 7 stappen integreert doelen stellen, het uitproberen in het normale leven (reality testing), opties genereren, acties plannen waarmee een lineair coachingsproces voor gedrag ontstaat dat goed toegankelijk is voor minder ervaren coachees.
- Het model heeft ook cognitieve elementen; het moedigt coachees aan om binnen te stappen in de ‘black box’ van overtuigingen en emoties.
- In feite combineert dit model verschillende modellen en processen; humanistische elementen (goede relatie opbouwen, vertrouwen, empathie, zonder oordeel) en cognitieve elementen: reflecteren op eigen opvattingen en overtuigingen die de prestatie bevordert of in de weg staat. Ook probeert de coach de coachee te motiveren om te reflecteren op ervaringen uit het verleden om bewust te worden van issues die onbewust meespelen.