D2 H5 De fysieke ontwikkeling in de babytijd Flashcards

1
Q

fysieke groei in de eerste twee jaar -> gewicht

A
  • na 5 mnd geboortegewicht gemiddelde baby 7 kg (verdubbeling geboortegewicht)
  • na 12 mnd -> 3 keer zoveel als geboorte +/- 10 kg
  • na 24 mnd -> 4 keerzoveel als geboortegewicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

fysieke groei in de eerste twee jaar -> lengte

A
  • loopt in de pas met gewicht
  • na 12 mnd -> 75 cm (reeds 25 cm gegroeid sinds geboorte)
  • na 24 mnd -> 90 cm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

fysieke groei in de eerste twee jaar -> hoofdomvang

A
  • bij geboorte -> hoofd vormt 1/4 vd totale lichaamsomvang
  • na 24 mnd -> 1/5 van lichaamslengte
  • 6 jr -> 1/6 lichaamslengte
  • 12 jr -> 1/7 lichaamslengte
  • 25 jr -> 1/8 lichaamslengte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke zijn de vier principes van groei?

A
  1. cefalocaudaal principe
  2. proximodistale principe
  3. principe vd hiërarchische integratie
  4. principe vd onafhankelijkheid van systemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cefalocaudaal principe

A

= gaat over de richting vd groei -> groei volgt een patroon dat begint met het hoofd en de bovenste lichaamsdelen en zich vervolgens uitstrekt naar de rest vh lichaam
-> van hoofd tot staart
-> is al van kracht in de baarmoeder
-> van boven naar beneden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

proximodistaal principe

A

= onze ontwikkeling voltrekt zich vanuit het centrum van ons lichaam naar buiten toe
-> geeft aan dat de romp eerder groeit dan de armen en benen -> dan pas vingers en tenen
-> van centrum naar buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

principe van hiërarchische integratie

A

= het principe dat eenvoudige vaardigheden zich doorgaans afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar ontwikkelen, en later geïntegreerd worden in complexere vaardigheden
-> van eenvoudig naar complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

principe van onafhankelijkheid van systemen

A

= het principe dat verschillende lichaamssystemen een verschillend groeitempo hanteren (vb groeipatronen van lichaamsomvang, zenuwstelsel en seksuelel rijpheid lopen uiteen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het snoeien van synapsen

A

= neuronen die geen verbindingen vormen met andere neuronen raken overbodig

-> als de ervaringen die een baby opdoet bepaalde zenuwverbindingen niet stimuleren worden deze, net als de ongebruikte neuronen, geëlimineerd en sterven ze af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

plasticiteit

A

= de mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur veranderbaar is

-> plasticiteit is in de eerste levensjaren het grootst -> veel gebieden vd hersenen hebben zich nog niet voor specifieke taken ontwikkeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gevoelige periode

A

= een afgebakende tijdspanne, meestal vroeg in het leven, waarin mensen extra gevoelig zijn voor omgevingsfactoren en sterk ontvankelijk zijn voor het leren van specifieke vaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gedragstoestand

A

= de mate van bewustzijn van interne en externe stimulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

baby heeft verschillende stadia van:
1. waken
2. slapen

A

alertheid, agitatie en huilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

functie vd REM slaap bij baby’s?

A
  • manier van de hersenen om zichzelf te stimuleren = autostimulatie
  • stimulatie van het zenuwstelsel tijdens de slaap zou belangrijk zijn aangezien baby’s het grootste deel vd tijd slapen en relatief weinige momenten in een alerte gedragstoestand verkeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wiegendood of SIDS (sudden infant death syndrome) + mogelijke oorzaken

A

= syndroom waarbij ogenschijnlijk gezonde kinderen in hun slaap sterven
-> jongens lijken een groter risico te lopen
- > laag geboortegewicht / lagere APGAR scores
- > roken vd moeder tijdens zwangerschap
- > ook mogelijks hersenafwijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

SUID (sudden unexpected infant death)

A
  • bredere categorie
    = het plotselinge onverwachte overlijden van een kind jonger dan 1 jaar zonder direct duidelijke oorzaak
17
Q

reflex

A

= niet-aangeleerde, gestructureerde onvrijwillige respons die atuomatisch optreedt in de aanwezigheid van bepaalde stimuli

18
Q

repertore van 9 gedragspatronen van pasgeboren baby’s

A
  1. zoekreflex
  2. zuigreflex
  3. stapreflex
  4. zwemreflex
  5. moro-reflex -> ondersteuning nek, hoofd plots weg
  6. babinski-reflex -> spreiding vd tenen bij aanraking buitenkant voet
  7. schrikreflex
  8. knipperreflex
  9. kokhalsreflex
19
Q

mijlpalen in de fijne motoriek

A
20
Q

dynamische systeemtheorie - Esther Thelen

A

= theorie die de ontwikkeling ve kind ziet als een dynamisch systeem: alles ontwikkelt zich tegelijkertijd en hangt nauw samen met de ervaringen die het kind opdoet

-> beschrijft hoe gedragingen worden ‘samengesteld’ ( is de coördinatie van allerlei capaciteiten die een kind ontwikkelt)
-> interessante theorie omdat hierin de **motivatie vh kind (cognitieve toestand) centraal **staat als het gaat om het stimuleren van motorische ontwikkeling

21
Q

normen

A

= de gemiddelde prestaties van een grote steekproef van kinderen van een bepaalde leeftijd

-> ze maken vgl mogelijk tss prestaties van één specifiek kind en de gemiddelde prestaties vd kinderen uit de populatie waaruit de steekproef is getrokken

22
Q

Bayley Scales of Infant Development (BSID-III-NL)

A

= instrument ontworpen om de algemene mentale en motorische ontwikkeling van jonge kinderen te meten

-> aanvulling op de APGAR score die direct na de geboorte wordt vastgesteld
-> cognitief / talig / motorisch gedeelte
-> motoriek schaal bevat zowel grofmotorisch als fijnmotorisch onderdeel

23
Q

kritiek op de Bayley Scale

A
  1. -> normen zijn gemiddelden en ze maskeren de grote individuele verschillen in de tijdstippen waarop kinderen bepaalde mijlpalen bereiken
  2. in dergelijke tests komt niet tot uiting dat er variatie is in de volgorde waarin kinderen zich verschillende gedragsvormen eigen maken
  3. normen die ontwikkelingsonderzoekers vaak hanteren zijn afkomstig uit de middenklasse of hogere klassen en wit -> verschillende culturen, etniciteit en sociale achtergrond lopen niet gelijk (! culturele factoren zijn medebepalend voor het tijdstip waarop specifieke motorische vaardigheden zich manifesteren
24
Q

voordelen van borstvoeding?

A
  1. grote hoeveelheid eiwitten, vitaminen, mineralen en antistoffen -> bescherming tegen infecties (ontbreekt bij flesvoeding)
  2. minimaal 6 mnd borstvoeding -> optimaal nut vd bescherming
  3. colostrum (eerste dagen vd borstvoeding) = grote hoeveelheden beschermende stoffen
  4. emo voordelen = welbevinden en intimiteit vd moeder en kind / productie endorfines in de hersenen vd moeder
  5. fysieke gezondheid vd moeder (minder eierstokkanker, borstkanker voor de menopauze)
25
Q

welke criteria meet de kansarmoede-index?

A
  1. inkomen
  2. arbeid
  3. opleiding
  4. huisvesting
  5. stimulatieniveau
  6. gezondheid
26
Q

tot welke stoornissen kan ernstige ondervoeding in de kindertijd leiden ?

A
  1. marasme = ziekte waarbij kinderen stoppen met groeien, veroorzaakt door ernstig tekort aan proteïnen en calorieën
  2. kwashiorkor = ziekte waarbij de maag, de ledematen en het gezicht water vasthouden en opzwellen (lichaam probeert de weinige …)
  3. Failure-to-thrive-syndroom = kinderen stoppen met groeien (niet door een biologisch oorzaak) maar door gebrek aan stimulatie en aandacht vd ouders -> emo oorzaak (treedt meestal op rond 18 mnd)
27
Q

sensatie?

perceptie?

A
  1. = eerste gewaarwording van een stimulus opgevangen door de zintuigen
  2. = het proces van betekenis geven of interpretatie van zintuigelijke informatie door de hersenen

=> bij sensatie reageren de zintuigen dus op stimulatie, terwijl die stimulatie bij perceptie wordt geïnterpreteerd

28
Q

binoculair gezichtsvermogen

=

A

= het vermogen om de beelden van beide ogen te combineren zodat we diepte en beweging kunnen onderscheiden

-> ontstaat rond de 14de week (voordien kunnen baby’s de informatie van beide ogen niet integreren)

29
Q

hoe ontstaan de auditieve voorkeuren van baby’s?

A
  • één hypothese -> het gevolg van de prenatale blootstelling aan de stem vd moeder (zie ook geen voorkeur voor de stem vd vader op andere mannenstemmen) + voorkeur voor de melodieën die de moeder zong
30
Q

multimodale benadering van perceptie

A

= benadering waarbij gekeken wordt hoe informatie die verschillende individuele zintuigen opvangen, wordt geïntegreerd en gecoördineerd

-> zie ook verband met dynamisch systeemtheorie van Thelen die kijkt naar het samengesteld zijn van motorische vaardigheden

31
Q

welke fundamentele vragen zijn er bij de ontwikkeling van perceptie en sensatie bij baby’s?

A

-> sommige onderzoekers zijn sensaties bij baby’s al van het begin af aan geïntegreerd

-> andere onderzoekers beweren dat de zintuigen in eerste instantie afzonderlijk werken en dat de ontwikkeling vd hersenen ervoor zorgt dat ze steeds verder geïntegreerd raken

32
Q

affordances?

A

= de actiemogelijkheden die een bepaalde situatie of stimulus verschaft

-> baby’s in staat tot multimodale perceptie is een voorbeeld van hun geavanceerde perceptuele vermogens -> die ontwikkeling wordt gestimuleerd doordat baby’s “affordances” ontdekken