college 7 - psychopathie, emoties en cognitieve distorties Flashcards

1
Q

Cleckly

A

had gesprekken met mensen waar er op het eerste gezicht niks mis mee leek te zijn. toch lieten deze mensen grensoverschrijdend en delinquent gedrag zien –> the mask of sanity

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

the mask of sanity

A

een poging om problemen over de zogenoemde psychopathische persoonlijkheid op te helderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

checklist Cleckly

A
  1. oppervlakkige charme en normale tot bovengemiddelde intelligentie
  2. afwezigheid van wanen en irrationeel denken
  3. gebrek aan angst of andere neurotische symptomen, is kalm en verbaal soepel
  4. onbetrouwbaar, veronachtzaming van verplichtingen en geen gevoel van verantwoordelijkheid
  5. leugenachtig gedrag en onbetrouwbaarheid
  6. ongepland antisociaal gedrag
  7. antisociaal gedrag met inadequate motieven
  8. slecht beoordelingsvermogen of falen om te leren uit ervaringen
  9. pathologisch egocentrisme en afwezigheid van liefde en gehechtigheid
  10. afwezigheid van diepe en blijvende emoties
  11. het ontbreken van zelfinzicht en onvermogen zichzelf te zien zoals anderen dat doen
  12. ondankbaarheid voor vriendelijkheid en wantrouwen
  13. hinderlijk gedrag, vulgariteit, grofheid, snelle stemmingswisselingen, streken voor entertainment
  14. geen geschiedenis van echte zelfmoordpogingen
  15. onpersoonlijk en triviaal seksleven
  16. ontbreken van een levensplan en een geordend leven, behalve voor destructieve doeleinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Karpman

A

maakte onderscheid tussen primaire en secundaire psychopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

primaire psychopathie

A
  • affectieve stoornis (je voelt minder emoties zoals spijt, schuld en angst)
  • genetische aanleg
  • trait anxiety laag (gebrek aan angst)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

trait anxiety

A

stabiele persoonlijkheidstrek die aangeeft hoe vatbaar iemand is om regelmatig angstig te zijn in verschillende situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

state anxiety

A

een tijdelijke toestand van angst in een specifieke situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

secundaire psychopathie

A
  • emotionele verstoring (ervaren wel emoties, maar minder; nog steeds meer dan primaire psychopathie)
  • omgevingsfactoren
  • trait anxiety hoog (neurotisch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

oorzaken primaire psychopathie

A
  • genetisch/biologisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oorzaken secundaire psychopathie

A

trauma, misbruik, verwaarlozing, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Levenson (emotionele hechting vs impulsiviteit)

A
  • veilige hechting kan de impulsiviteit verminderen.
  • impulsiviteit kan de ontwikkeling van sterke emotionele hechtingen verstoren en leidt vaak tot ondoordachte beslissingen die relaties onder druk zetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

PCL-R

A

beoordelen van psychopathische trekken bij individuen, vooral in forensische populaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

interpersoonlijke factor PCL-R

A
  • oppervlakkige charme
  • grandioos gevoel van eigenwaarde
  • pathologisch liegen
  • manipulerend gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

affectieve factor PCL-R

A
  • gebrek aan wroeging/schuldgevoel
  • oppervlakkig emoties
  • kil/gebrek aan empathie
  • geen verantwoordelijkheid voor eigen gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

levensstijl factor PCL-R

A
  • prikkelhonger/ neiging tot verveling
  • parasitaire levensstijl
  • ontbreken realistische lange termijn doelen
  • impulsiviteit
  • onverantwoordelijk gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

antisociale factor PCL-R

A
  • gebrekkige gedragsbeheersing
  • gedragsproblemen jonge leeftijd
  • jeugdcriminaliteit
  • schending voorwaarden
  • veelsoortige criminaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

parasitaire levensstijl

A

anderen gebruiken voor je doeleinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

oorzaak psychopathie (correlaten)

A
  • tekortkoming in emotionele reactiviteit
  • tekortkoming in cognitieve verwerking
  • tekortkoming in frontale cortex (impulscontrole/impulsinhibitie)
  • tekortkoming in amygdala (angst/ negatieve emoties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

tekortkoming in emotionele reactiviteit

A

voornamelijk bij negatieve emoties: minder gevoelig voor dreiging en straf, geen angst, zwakke gedragsinhibitie (BIS)

20
Q

tekortkoming in cognitieve verwerking

A

beperkte respons modulatie

21
Q

respons modulatie hypothese (RMH)

A
  • psychopathische individuen hebben moeite met het aanpassen van hun gedrag in reactie op veranderende omgevingsomstandigheden
    -psychopathie is een aandachtsstoornis en niet veroorzaakt door een verminderde angst of empathie (ze herkennen cues voor passend sociaal gedrag, zoals angst of empathie niet)
  • verhoogde gevoeligheid voor beloning
  • niet leren van straf alleen als er een beloning aanwezig is (geld voor neutrale en straffende stimuli)
22
Q

etiologie psychopathie en delictgedrag

A
  • verhoogde sensatiezucht
  • lage angst hypothese
  • responsmodulatiehypothese
23
Q

verhoogde sensatiezucht

A

er is een hypo-arousal –> ‘stimulatie honger’

24
Q

lage angsthypothese

A
  • afwezigheid van angst
  • voornamelijk gelinkt aan antisociale gedragingen en minder aan persoonlijkheidstrekken/ psychopathologie
25
Q

DSM-5 sectie II ASPS

A

a. pervasief patroon van onverschilligheid voor en schending van de rechten van anderen, sinds de leeftijd van 15 en gekenmerkt door 3 (of meer) van de volgende:
1. niet in staat zich te gedragen conform de maatschappelijke norm
2. bedrog
3. impulsiviteit
4. irriteerbaarheid
5. roekeloze onverschilligheid
6. weinig verantwoordelijkheidszin
7. gebrek aan spijt

26
Q

DSM-5 sectie III ASPS

A

a. matige of ernstige beperkingen in persoonlijkheidsfunctioneren, met moeilijkheden in 2 of meer van de volgende 4 gebieden
1. identiteit
2. zelf-directiviteit
3. empathie
4. intimiteit

27
Q

identiteit ASPS

A

egocentrisme, identiteit hangt op aan macht

28
Q

zelf-directiviteit ASPS

A

doelen stellen gebaseerd op persoonlijk voordeel, geen prosociale interne standaarden, niet voldoen aan normatief ethisch gedrag opgelegd door wet of cultuur

29
Q

intimiteit ASPS

A

incapabel tot mutueel intieme relaties, enkel uitbuiting, bedrog, dwang, gebruik van intimidatie en dominantie om anderen onder controle te houden

30
Q

verschil ASPS en psychopathologie

A
  • ASPS: specifieke persoonlijkheidsstoornis, beperkt tot antisociaal gedrag, gebrek aan empathie, manipulatie en impulsiviteit
  • Psychopathie: studie van mentale stoornissen in het algemeen, omvat diverse psychische aandoeningen, emotionele en cognitieve symptomen en variatie in aandoeningen
31
Q

spijt

A

gaat over counterfactual thinking, wat is er gebeurd en wat kon er gebeuren

32
Q

teleurstelling

A

verschil tussen een daadwerkelijke uitkomst en verwachte uitkomst

33
Q

verdriet

A

gerelateerd aan overige emoties

34
Q

schaamte

A

vaak tav morele of legale overtredingen

35
Q

berouw

A

diep gevoel van spijt

36
Q

boetedoening

A

het proces waarbij iemand erkent dat hij of zij fout is geweest en probeert de gevolgen van die fouten recht te zetten of goed te maken

37
Q

evaluatie component: zelf-vs-gedrag onderscheid

A
  • begrijpen hoe mensen hun daden en zichzelf beoordelen na het maken van een fout
  • schuld: focus op iemands gedrag (‘ik heb iets slechts gedaan’)
  • schaamte: focus op de zelf (‘ik ben een slecht persoon’)
38
Q

gedragscomponent: publiek-vs-prive onderscheid

A
  • de context waarin de overtredingen of fouten plaatsvinden, wat invloed heeft op de emotionele reactie en daaropvolgende acties
  • privé fouten: leiden tot schuld, je repareert de fout
  • publiekelijke fouten: leiden tot schaamte, je trekt je terug uit de publieke sfeer
39
Q

spijt en crimineel gedrag

A
  • spijt en andere morele emoties helpen bij het vermijden/stoppen van crimineel gedrag
  • spijt –> erkenning van eigen keuze, en dus morele verantwoordelijkheid
  • spijt –> gedragsmatige verbetering
  • onverwachte uitkomst –> spijt na het delictgedrag
40
Q

relatie morele emoties en psychopathie

A
  1. gebrek aan (morele) emoties)
  2. er is wel een aanwezigheid van (morele) emoties
41
Q

gebrek aan morele emoties bij psychopathie

A
  • gebrek aan schuld, schaamte en spijt
  • gebrek aan emoties –> geen ethische richtlijnen die gedrag leiden –> verhoogd risico op antisociaal gedrag
42
Q

wel aanwezigheid van (morele) emoties en psychopathie

A
  • emoties worden ervaren, maar leiden niet tot gedragsverandering
  • negatieve emoties bij het maken van slechte keuzes
  • ervaren van spijt is geen signaal voor toekomstig gedrag
  • tekortkoming in ordenen en integreren van informatie over kosten en baten
43
Q

morele ontkoppeling

A

je gaat redenen verzinnen waarom het niet zo erg was, je er zelf niks aan kon doen, of waarom het aan het slachtoffer lag

44
Q

morele ontkoppeling, morele emoties en psychopathie (2 standpunten)

A
  1. morele ontkoppeling is niet nodig, want er is geen zelfsanctie/ schuldgevoel na onethisch gedrag
  2. lagere zelfcontrole –> meer behoefte aan morele ontkoppeling
45
Q

grote studie psychopathie

A
  • mannen ervaren minder schuld dan vrouwen
  • mannen rapporteren meer egocentriciteit en minder schuldevaluatie en sociaal terugtrekken
  • man en vrouw gelijk in de neiging tot spijt
  • alle factoren van psychopathie hangen samen met de gedragscomponent van schaamte
  • primaire kenmerken: minder schuld
  • secundaire kenmerken: meer spijt, minder schuld
  • rol van morele ontkoppeling alleen bij antisociale en egocentrische kenmerken
46
Q
A