college 4 - jeugddelinquentie Flashcards

1
Q

cijfers jeugddelinquentie

A
  • delict cijfers nemen af
  • aantal strafrechtelijke daders neemt af, maar het zelf gerapporteerde blijft gelijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

morele ontkoppeling bij jongeren

A

jongeren praten delict gedrag vaak goed voor zichzelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

age crime curve

A

vanaf een bepaalde leeftijd gaan jongeren veel meer delictgedrag vertonen en naarmate zij ouder worden neemt dit af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waarom piek in adolescentie

A
  • je ziet consequenties minder snel
  • groepsdruk
  • op het moment dat je baan krijgt/ huis koopt en een relatie krijgt worden er meer dingen van je verwacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kleinschalige voorziening justitiële jeugd

A

kleinschalige instelling met meer begeleiding integreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

william schrikker stichting

A

licht verstandelijke beperking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

raad van de kinderbescherming

A

altijd betrokken bij forensische jeugd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ambulante forensische jeugdhulp

A

bijv. schoolbegeleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verwachting ouders bij jeugddelinquentie

A

er zijn altijd veel instanties bij betrokken –> ouders moeten met allerlei instanties in gesprek over hun kind, onder kantoortijd. wordt veel verwacht van ouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

dual taxonomy of offending (Moffitt)

A

twee verschillende paden tot delictgedrag
- life course persistent
- adolescence limited

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

life course persistent

A
  • beginnen op jonge leeftijd met grensoverschrijdend gedrag
  • laten over hele levensloop delictgedrag zien
  • neurobiologische aandoening/ verkeerde omgeving/ negatieve peers/ veel straf
  • prosociale paden worden geblokkeerd (bijv. ‘ik heb al een strafblad dus kan niks doen’)
  • callous unemotional emotions
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

callous unemotional emotions

A

gebrek aan empathie, schuldgevoel en emotionele betrokkenheid bij anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

adolescence limited

A
  • puberteit –> negatieve interacties, gebrekkige zelfcontrole, negatieve emotieregulatie
  • je denkt dat je de wereld aan kan, maar je moet nog wel aan regels houden –> op zoek naar autonomie, wat voor spanning kan zorgen
  • in de volwassenheid mag je meer en heb je ook minder rede om stoer te doen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

general strian theory

A
  • in de adolescentie zijn bepaalde dingen schaars. er is meer competitie wat leidt tot spanning. je bent gevoelig voor de sociale omgeving en wat ze van jou vinden. hierdoor ben je ook gevoelig voor afwijzing. geen toegang tot schaarse bronnen (bijv. aanzien, autonomie) leidt tot ‘strain’
  • je trekt je los van je ouders en er is meer tijd waar je niet onder controle stat. je bent meer gehecht aan peers dan aan je ouders en bent hierdoor meer gevoelig voor de invloeden van je peers.
  • hersenactiviteit in pubertijd hoger in prefrontale cortex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

strain

A

spanning, stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

soorten strains

A
  • het niet bereiken van gewaardeerde doelen (status, macht)
  • verlies van positieve stimuli (gezonde relaties, baan)
  • confrontatie met negatieve stimuli (pesten, geen baan hebben)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

pubertijd: hersenactiviteit in prefrontale cortex groter

A
  • veel gevoeliger voor wat van je wordt verwacht
  • verminderd sociale controle, coping
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

sociale controle theorie (Gottfredson en Hirshi)

A
  • sociale controle valt weg
  • zelfcontrole neemt toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

sociale controle valt weg (sociale controle theorie)

A

waardoor men meer autonomie heeft en minder gebonden is aan ouders. er zijn minder hechte relaties met peers/baan –> lage kosten aan delinquent gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

zelfcontrole neemt toe

A
  • gedrag wordt meer geinhibeerd en er is minder weerstand van peerinvloeden.
  • sensatie zoeken om prikkels te ervaren
    –> bepaalt hoe jongeren om gaan met strain
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

temperament-theorie van delinquentie

A
  • jongeren die minder in staat zijn emotie te reguleren i.c.m. verhoogde negatieve emotionaliteit –> verhoogt risico op delinquentie
  • kunnen minder goed met consequenties omgaan –> coping is uitspatting en agressie
  • interactie tussen risicofactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

individuele risicofactoren jongeren

A
  • neurobiologische factoren
  • neurocognitieve factoren
  • persoonlijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

neurobiologische factoren

A
  • lage hartslag in rust
  • adhd
  • verstandelijke beperking
  • comminucatiestoornissen
  • autisme spectrumstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

neurocognitieve factoren

A

wanen en hallucinaties, angsten, veranderingen in stemming en het uiten van emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

persoonlijkheid

A

trauma, zoeken naar identiteit, negatieve levensgebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

sociale risicofactoren jongeren

A

-leeftijdsgenoten
- familie/gezinsfactoren
- buurt/maatschappij factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

leeftijdsgenoten risicofactor

A

door leeftijdsgenoten worden beïnvloed in (antisociaal) gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

familie/ gezinsfactoren

A

denk aan een instabiel gezin, gescheiden ouders, stiefouders, uit huis plaatsing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

buurt/ maatschappij factoren

A

opgroeien in een slechte buurt, maatschappij die agressie tolereert, etc.

30
Q

geslacht en delicten plegen

A

mannen (vooral jongeren) plegen vaker delictenn

31
Q

ontwikkelingspaden life course persistent

A
  • callous-unemotional groep
  • mensen met cognitieve problemen (moeite om gedrag en emoties onder controle te houden)
32
Q

welke groep van Moffitt is het grootste

A

adult limited

33
Q

subjectief klinisch oordeel

A
  • expertise ervaring, kennis van patiënt
34
Q

voordelen subjectief klinisch oordeel

A

flexibel, gericht op individu, lage kosten

35
Q

nadelen subjectief klinisch oordeel

A

subjectief, gevoelig voor persoonlijke bias, net zo effectief als toeval

36
Q

actuarieel oordeel

A

Hierbij wordt gebruikgemaakt van gestandaardiseerde, statistische modellen die gebaseerd zijn op grote datasets van vergelijkbare gevallen

37
Q

voordelen actuarieel oordeel

A

hoge predictieve validiteit, interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en transparant

38
Q

nadelen actuarieel oordeel

A

vooral succesvol in de populatie waar het instrument voor ontwikkeld is, weinig nuttig bij planning behandeling

39
Q

gestructureerd klinisch oordeel

A
  • doel is niet om geweld te voorspellen, maar om toekomstig geweld te voorkomen door risicofactoren te identificeren
40
Q

voordelen gestructureerd klinisch oordeel

A

individueel, dynamische risicofactoren, goede predictieve validiteit, risk formulation

41
Q

nadelen gestructureerd klinisch oordeel

A

subjectiviteit, gebrek aan richtlijnen, tijdrovend

42
Q

Base rate

A
  • het percentage of de frequentie waarmee een bepaald gedrag, kenmerk of fenomeen in een specifieke populatie voorkomt
  • binnen een populatie, als er geen behandeling is, wat is dan de kans dat iemand dit nog een keer doet
  • VB: base rate van gewelddadig recidive is 10% (laag), dan is gewelddadig recidive een zeldzame gebeurtenis. een psycholoog moet dan voorzichtig zijn met voorspellingen die een hoog risico suggereren, want de kans op een fout-positieve voorspelling is dan groot
43
Q

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

A

komen we op hetzelfde idee als het instrument door twee personen wordt ingevuld

44
Q

waar moet je op letten bij het in kaart brengen van risicofactoren

A

schijnsamenhang

45
Q

reciever operating curves

A
  • een grafiek die de verhouding van ware positieven versus valse positieven voor een classificatiemodel weergeeft over verschillende drempelwaarden
  • curve laat zien hoe sensitief en specifiek een instrument is (je wilt linksboven zitten in de grafiek)
46
Q

AUC waardes

A

een maat voor de effectiviteit van een model bij het onderscheiden van verschillende klassen

47
Q

interpretatie AUC waardes

A
  • .50 = toeval
    1.0 = perfecte voorspelling
    .50 - .60 =onvoldoende
    .60 - .70 = matig
    .70 - .80 = redelijk
    .80 - .90 = goed
    .90+ = zeer goed
48
Q

beslissingen nemen

A
  • afhankelijk van kosten vals-positieven en vals-negatieven (maatschappelijk of door rechter bepaald)
  • optimale beslissing afhankelijk van de baserate (statistisch bepaald)
49
Q

kritische reflectie risicotaxatie

A
  • beperkte voorspellende validiteit
  • vrije wil en veranderbaarheid van de mens
  • uitspraken op groepsniveau vertalen naar individueel niveau
  • hoe goed voorspellen instrumenten dat iemand niet zal recidiveren
  • wat betekent gestructureerd klinisch oordeel
  • gebrek aan onderliggende mechanismen
50
Q

structured assessment of violence risk in youth (SAVRY)

A
  • gestructureerd professioneel oordeel
  • onderscheid gewelddadige en niet-gewelddadige jeugd
  • risicotaxatie voor jeugdigen (12-18 jaar)
  • 10-15 minuten
  • risico en protectieve factoren
  • historische, individuele, contextuele en beschermende factoren
51
Q

Odds ratio (OR)

A

de waarschijnlijkheid van een bepaalde uitkomst vergelijken tussen twee groepen

52
Q

OR politiecontact (jongens - meisjes)

A

2.82 (de base rate is dus hoger voor jongens, dan voor meisjes)

53
Q

OR geweld (jongens - meisjes)

A

6.37 (base rate is dus hoger voor jongens dan voor meisjes)

54
Q

OR politie contact (geschiedenis van geweld - dysregulatie)

A

1.42

55
Q

OR geweld (geschiedenis van geweld - dysregulatie)

A

1.31

56
Q

OR geweld (social support)

A

0.70

57
Q

verschil LCP en adolescence limited voor high conduct disorder

A

hoog op LCP laten meer risicofactoren zien dan jongeren die pas vanaf adolescentie dit gedrag laten zien

58
Q

PCL YV

A

risicotaxatie instrument, maar eigenlijk is het een diagnostisch instrument voor psychopathie. niet om vast te stellen of iemand een hoog risico heeft op recidive of niet.

59
Q

SAVRY en gedragsontwikkeling

A
  • ondanks dat meisjes minder delicten plegen, laten zij wel meer risicofactoren zien zodra zij in een risico zitten. echter is de base-rate ook lager.
  • geschiedenis is erg belangrijk en voorspellend
60
Q

leeftijdsgrenzen strafrecht

A
  • <12: niet strafrechtelijk verantwoordelijk
  • 12-16: jeugdstrafrecht
  • 16-18: jeugdstrafrecht of eventueel volwassenstrafrecht (bij een heel zwaar delict)
  • 18-23: volwassenstrafrecht; evt. jeugdstrafrecht (hersenen nog niet volledig volgroeid, je bent nog in ontwikkeling)
61
Q

jeugdstrafrecht

A
  • 12-15: max detentie van 1 jaar
    -16-17: max detentie van 2 jaar
62
Q

criteria toepassen van volwassenstrafrecht

A
  • persoonlijkheid van de dader
  • ernst van het feit
  • omstandigheden rondom het conflict
63
Q

criteria toepassen jeugdstrafrecht

A
  • persoonlijkheid dader
  • omstandigheden rondom het delict
64
Q

persoonlijkheid dader uitvragen

A

voorlichting, advisering door gedragsdeskundige, standaardvraag in format

65
Q

straffen

A

vergelding, algemene preventie, bepaald, schuld

66
Q

maatregelen

A

bescherming van samenleving, ook zonder schuld

67
Q

jeugd en sancties

A
  • afdoening op zo laag mogelijk niveau
  • gedragsverandering
  • resocialisatie
  • combinatie van straffen en maatregelen
  • voorwaardelijk (deel niet ten uitvoer gelegd) met algemene en bijzondere voorwaarden, betreffen het gedrag van de jeugdige
68
Q

afdoening op zo laag mogelijk niveau

A

politie (sepot, HALT) –> OM –> rechter (kinderrechter of meervoudige kamer)

69
Q

PIJ maatregel

A
  • 2014: niet meer voor geheel toerekningsvatbare jeugdigen –> omzetting naar TBS
  • duur: 3 jaar, verlengbaar tot 7 jaar, 1 jaar voorwaardelijk (resocilisatie)
  • verlenging: advisering door instelling; seksueel of geweldsdelict
70
Q

Gedrags Beïnvloedende maatregel

A
  • doel: gedragsbeïnvloeding
  • criteria: ernst feit, veelheid aan feiten of veroordeling plus belang ontwikkeling
  • onderzoek en advies raad, ondersteunt door gedragsdeskundige
  • programma afgestemd op de problematiek van de jeugdige
  • duur: 6 maanden - 1 jaar, verlengbaar met dezelfde periode
71
Q

verschil GBM en PIJ maatregel

A

bij PIJ zit je in JJI en bij GBM wordt er meer ingestoken in wat jongere nu nodig heeft om gedrag te veranderen. GBM is vaak ambulant