college 4 - jeugddelinquentie Flashcards
cijfers jeugddelinquentie
- delict cijfers nemen af
- aantal strafrechtelijke daders neemt af, maar het zelf gerapporteerde blijft gelijk.
morele ontkoppeling bij jongeren
jongeren praten delict gedrag vaak goed voor zichzelf
age crime curve
vanaf een bepaalde leeftijd gaan jongeren veel meer delictgedrag vertonen en naarmate zij ouder worden neemt dit af.
waarom piek in adolescentie
- je ziet consequenties minder snel
- groepsdruk
- op het moment dat je baan krijgt/ huis koopt en een relatie krijgt worden er meer dingen van je verwacht
kleinschalige voorziening justitiële jeugd
kleinschalige instelling met meer begeleiding integreren
william schrikker stichting
licht verstandelijke beperking
raad van de kinderbescherming
altijd betrokken bij forensische jeugd
ambulante forensische jeugdhulp
bijv. schoolbegeleiding
verwachting ouders bij jeugddelinquentie
er zijn altijd veel instanties bij betrokken –> ouders moeten met allerlei instanties in gesprek over hun kind, onder kantoortijd. wordt veel verwacht van ouders.
dual taxonomy of offending (Moffitt)
twee verschillende paden tot delictgedrag
- life course persistent
- adolescence limited
life course persistent
- beginnen op jonge leeftijd met grensoverschrijdend gedrag
- laten over hele levensloop delictgedrag zien
- neurobiologische aandoening/ verkeerde omgeving/ negatieve peers/ veel straf
- prosociale paden worden geblokkeerd (bijv. ‘ik heb al een strafblad dus kan niks doen’)
- callous unemotional emotions
callous unemotional emotions
gebrek aan empathie, schuldgevoel en emotionele betrokkenheid bij anderen
adolescence limited
- puberteit –> negatieve interacties, gebrekkige zelfcontrole, negatieve emotieregulatie
- je denkt dat je de wereld aan kan, maar je moet nog wel aan regels houden –> op zoek naar autonomie, wat voor spanning kan zorgen
- in de volwassenheid mag je meer en heb je ook minder rede om stoer te doen
general strian theory
- in de adolescentie zijn bepaalde dingen schaars. er is meer competitie wat leidt tot spanning. je bent gevoelig voor de sociale omgeving en wat ze van jou vinden. hierdoor ben je ook gevoelig voor afwijzing. geen toegang tot schaarse bronnen (bijv. aanzien, autonomie) leidt tot ‘strain’
- je trekt je los van je ouders en er is meer tijd waar je niet onder controle stat. je bent meer gehecht aan peers dan aan je ouders en bent hierdoor meer gevoelig voor de invloeden van je peers.
- hersenactiviteit in pubertijd hoger in prefrontale cortex
strain
spanning, stress
soorten strains
- het niet bereiken van gewaardeerde doelen (status, macht)
- verlies van positieve stimuli (gezonde relaties, baan)
- confrontatie met negatieve stimuli (pesten, geen baan hebben)
pubertijd: hersenactiviteit in prefrontale cortex groter
- veel gevoeliger voor wat van je wordt verwacht
- verminderd sociale controle, coping
sociale controle theorie (Gottfredson en Hirshi)
- sociale controle valt weg
- zelfcontrole neemt toe
sociale controle valt weg (sociale controle theorie)
waardoor men meer autonomie heeft en minder gebonden is aan ouders. er zijn minder hechte relaties met peers/baan –> lage kosten aan delinquent gedrag
zelfcontrole neemt toe
- gedrag wordt meer geinhibeerd en er is minder weerstand van peerinvloeden.
- sensatie zoeken om prikkels te ervaren
–> bepaalt hoe jongeren om gaan met strain
temperament-theorie van delinquentie
- jongeren die minder in staat zijn emotie te reguleren i.c.m. verhoogde negatieve emotionaliteit –> verhoogt risico op delinquentie
- kunnen minder goed met consequenties omgaan –> coping is uitspatting en agressie
- interactie tussen risicofactoren
individuele risicofactoren jongeren
- neurobiologische factoren
- neurocognitieve factoren
- persoonlijkheid
neurobiologische factoren
- lage hartslag in rust
- adhd
- verstandelijke beperking
- comminucatiestoornissen
- autisme spectrumstoornissen
neurocognitieve factoren
wanen en hallucinaties, angsten, veranderingen in stemming en het uiten van emoties
persoonlijkheid
trauma, zoeken naar identiteit, negatieve levensgebeurtenissen
sociale risicofactoren jongeren
-leeftijdsgenoten
- familie/gezinsfactoren
- buurt/maatschappij factoren
leeftijdsgenoten risicofactor
door leeftijdsgenoten worden beïnvloed in (antisociaal) gedrag
familie/ gezinsfactoren
denk aan een instabiel gezin, gescheiden ouders, stiefouders, uit huis plaatsing