college 6 - stoornis en delict Flashcards

1
Q

general aggression model

A

verklaart agressief gedrag dmv persoonlijke en omgevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

op welke drie niveaus van factoren is het GAM gebaseerd?

A
  1. input
  2. routes
  3. uitkomst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

input (GAM)

A

hoe iemand situaties/gebeurtenissen interpreteert en hoe zij reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

persoonlijke factoren input

A

eigenschappen van het individu, zoals persoonlijkheid, eerdere ervaringen, waarden, overtuigingen, en biologische factoren (zoals hormonen en temperament).

Voorbeelden zijn een lage zelfcontrole of eerdere blootstelling aan geweld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

situationele factoren input

A

omgevingsfactoren die agressief gedrag kunnen uitlokken, zoals het ervaren van frustratie, provocatie, blootstelling aan geweld in de media, alcoholgebruik of hoge temperaturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

routes/ huidige interne toestand (GAM)

A

de onmiddellijke psychologische toestand van een persoon die wordt beïnvloed door de inputfactoren
–> affect, cognitie en arousal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cognitie (GAM)

A

Gedachten of interpretaties van een situatie.

VB: als iemand wordt uitgescholden, kan hij of zij dit interpreteren als een aanval, wat agressieve reacties kan aanwakkeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

affect (GAM)

A

de gevoelens die iemand heeft op dat moment, zoals boosheid of irritatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

arousal (GAM)

A

Verhoogde fysieke opwinding, zoals een verhoogde hartslag of spanning, kan ook agressie bevorderen. Arousal kan afkomstig zijn van stress, fysieke inspanning of angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

uitkomst (GAM)

A
  • automatische processen
  • gecontroleerde processen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

definitie ADHD

A

DSM-5:
- aandachtsdeficiëntie-/hypoeractiviteitsstoornis
- neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
- hardnekkig patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit
- belemmert het dagelijks functioneren of de ontwikkeling in significante mate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verschil tussen screening en diagnose bij ADHD

A
  • over-inclusieve screening (bv. WURS)
  • screening weinig sensitief in daderpopulaties
  • B-BAARS instrument
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

over-inclusieve screening (WURS)

A

screening is gericht op een brede verzameling aan symptomen, die niet altijd exclusief zijn voor adhd (bv. concentratieproblemen, rusteloosheid en impulsiviteit).
–> hoog percentage fout-positieven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarom is screening weinig sensitief in daderpopulaties

A

omdat veel van de gedragingen die kenmerkend zijn voor ADHD (zoals impulsiviteit en moeite met het volgen van regels) ook vaak voorkomen bij criminelen of delinquenten zonder ADHD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

B-BAARS instrument

A

kort screeningsinstrument waarbij er minder sprake is van over-inclusie. Het is meer gericht op de kern-symptomen van adhd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

complexiteit van adhd in forensische psychologie

A
  • weinig middelen en expertise
  • onder-diagnostisering
  • lastig vast te stellen dat adhd functioneren belemmert
17
Q

waarom is er onder-diagnostisering van adhd in forensische psychologie

A

adhd symptomen worden toegeschreven aan slecht gedrag of opstandigheid

18
Q

waarom is het lastig vast te stellen of adhd het functioneren belemmert in de forensische psychologie

A

in een instelling worden patiënten van structuur voorzien

19
Q

prevalentie adhd

A
  • dader vs algemene populatie: 5-10x meer bij daders
  • geen verschillen in leeftijd
  • gevangenis: gebrek aan beschermende factoren voor vrouwen met adhd en vrouwen met adhd hebben meer risicofactoren voor detentie
20
Q

comorbiditeit adhd

A
  • stemmingsstoornissen (OR 4.5)
  • angststoornis
  • antisociale persoonlijkheidsstoornis (bij jeugd: conduct disorder)
  • aan middelen gebonden stoornis (OR 2.41)
  • PTSS
  • niet aangeboren hersenafwijking
  • autisme spectrum stoornis
21
Q

PTSS en adhd

A

PTSS kan ervoor zorgen dat iemand zijn aandacht er moeilijk bij kan houden

22
Q

Niet aangeboren hersenafwijking en adhd

A

kan ervoor zorgen dat iemand zijn aandacht moeilijk erbij kan houden

23
Q

adhd en delictgedrag

A
  • duidelijke link met delinquentie, gearresteerd worden en veroordeling op jonge leeftijd
  • gelinkt aan recidive
  • gebrek aan inhibitiecontrole
  • gelinkt aan (reactieve) agressie
  • veel discussie over rol adhd bij delinquentie en recidive
24
Q

adhd en recidive

A
  • gevangenen met adhd hebben niet perse een verhoogde kans op recidive
  • mensen met adhd recidiveren sneller en niet per se meer
25
Q

adhd en hechting

A

minder sprake van een veilige hechting, waardoor ze anderen meer op afstand houden, minder diepe relaties hebben en sprake van meer vijandigheid

26
Q

hechting als link tussen adhd en antisociaal gedrag

A

lijkt nauwelijks een rol te spelen. hechting lijkt eerder in de gezonde populatie een rol te spelen

27
Q

adhd: heterogene of homogene groep?

A

heterogeen

28
Q

dropout en adhd

A
  • meeste patiënten missen ten minste 1 afspraak
  • kans is 10x zo groot wanneer patiënten de 1e afspraak missen
  • hoe ouder, hoe meer kans dat iemand op komt dagen
  • angstproblemen –> hogere kans om niet op te komen dagen
  • ## somatische problemen/ ASPS gecorreleerd met niet op afspraken komen
29
Q

wat betekent dropout voor de behandeling van adhd

A
  • verminderde responsiviteit
  • hoe kunnen we beter aansluiten op de patiënten groep
  • wat zijn wel werkzame factoren?
30
Q

eind 19e eeuw/begin 20e eeuw (L)VB

A

link tussen lage intelligentie en crimineel gedrag

31
Q

Terman

A

er is geen onderzoeker die de angstaanjagende rol van mentale tekortkomingen in de productie van ondeugd, misdaad en criminaliteit ontkent… niet alle criminelen zijn zwak van geest, maar alle zwakzinnigen zijn op zijn minst potentiële criminelen

32
Q

huidige stand van zaken in de link tussen LVB en delictgedrag

A
  • na controle voor SES is er een duidelijke relatie tussen delictgedrag en verminderd intellectueel functioneren (veel problemen met de studie)
  • tegenwoordig veel weerstand tegen link LVB en delictgedrag. veel onduidelijkheid
33
Q

kenmerken autisme spectrum stoornis

A
  • beperkingen: socialisatie, communicatie en imaginair denken
  • beperkte sociale communicatie
  • beperkt, repetitief gedrag
  • sensorische over- of onder gevoeligheid
34
Q

relatie ASS, Aspergers syndroom en PDD-NAO

A
  • 1 overkoepelende stoornis, waarbij deze op het autisme spectrum liggen
  • ASS icm gemiddelde/ hoge intellectuele vaardigheden
35
Q

ASS en delictgedrag (theoretisch)

A
  • gedeelde neurologische basis met life course persistent ontwikkeling
  • comorbiditeit met persoonlijkheidsstoornissen
36
Q

link ASS en delictgedrag (empirisch)

A
  • ASS vaak gelinkt aan conductdisorder
  • conduct disorder gelinkt met communicatieproblemen
  • hoge prevalentie in forensische settings
37
Q

Studies link ASS en delictgedrag (is er wel een link?)

A

sommige studies vinden dat er een relatie is. andere studies vinden weer geen relatie

38
Q

implicaties ASS

A
  • weinig kennis in de media
  • weinig kennis bij politie
39
Q

wel of geen link ASS en criminaliteit

A
  • ASS risicoverhogende factor –> verminder toerekeningsvatbaar
  • ASS speelt geen rol bij criminaliteit –> geen legitieme verdediging voor verminderd toerekeningsvatbaarheid.