college 1 - introductiecollege Flashcards

1
Q

wat is klinische forensische psychologie

A

wetenschap die zich bezighoudt met
- afwijkend (antisociaal) gedrag
- persoonlijkheid
- cognities
- preventie en interventie
- diagnostiek
- snijvlak met andere takken van psychologie (medisch, biologisch, ontwikkeling, sociaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

op welke leeftijd begint criminaliteit

A

jonge leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe eerder je de fout in gaat…

A

hoe hardnekkiger de problemen en hoe minder vertrouwen erin dat je een normaal leven kan leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat blijft kijken bij criminaliteit op jonge leeftijd?

A

blijvende problematiek: moeilijk krijgen van een baan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Oorsprong van de forensische psychologie

A

Oude grieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Oude grieken

A

filosofen werden bij rechtszaken erbij gehaald om te vragen hoe toerekeningsvatbaar iemand was

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hippocrates

A

hersenziekte, geest toestand

geestesstoornissen moeten beschouwd worden als een ziekteproces dat in principe niet afwijkt van elk ander ziekteproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Middeleeuwen

A

onder curatele van familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

onder curatele van familie

A

je bent als familie verantwoordelijk als iemand wat deed (persoon is dus verminderd toerekeningsvatbaar). Familie werd dan ook gestraft, want zij hadden deze persoon ook al eerder kunnen opsluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

15e -17e eeuw

A
  • dolhuizen
  • heksenjachten, vrouwen werden achterna gezeten en kwamen vaak op de brandstapel
  • Johannes Wier
  • tuchthuizen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

dolhuizen

A

mensen die dol werden konden hun gedrag niet meer controleren. ze werden in een cel vastgeketend. het waren mensen met geestenstoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Johannes Wier

A

schreef een boek over dat er misschien wel een rede zat achter waarom mensen dit deden.
Hij kwam met de term delier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

delier

A

psycho-organische stoornis.
Vrouwen zijn geen heksen, maar hebben een delirium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verlichting

A
  • 18e eeuw Franse revolutie
  • 1810 Code Penal
  • 1809 crimineel wetboek - verschuiving in NL
  • 1886 Huidige invoering wetboeken van strafrecht
  • moral treatment
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

18e eeuw Franse revolutie

A

het verlichte denken kwam in beeld. mensen gaan anders kijken naar strafrecht en toerekeningsvatbaarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Code penal

A

iedereen is voor de wet gelijk en de wet is voor iedereen gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

1809 crimineel wetboek - verschuiving in NL

A

meer nuance in de code penal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

1886 invoering wetboek van strafrecht

A

meer aandacht aan psychische afwijkingen en natuurwetenschappelijke bepalingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

moral treatment

A

Engeland
Als iemand geestelijk niet in orde was werd hij/zij vrijgesproken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

19e eeuw

A
  • Pinel, manie sans delire
  • 1841 Krankzinnigenwet
  • 1884 Nieuwe krankzinnigenwet
  • TBS voor zwaardere vergrijpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Zaak in Groot Brittannië

A

moordaanslag op Koning George, Hadfield gebruikte met succes een krankzinnigheidsverdediging door zijn crimineel gedrag toe te schrijven aan een eerder opgelopen hoofdwond –> criminal lunatics act of 1800

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

criminal lunatics act of 1800

A

maakte onbepaalde opsluiting standaard voor mensen die wegens krankzinnigheid werden vrijgesproken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Manie sans delire

A

vorm van geestesstoornis waarbij iemand agressief of gewelddadig gedrag vertoont, maar zonder de cognitieve verwarring of waanideeën die vaak met psychoses gepaard gaan

meer gevallen waarin delinquenten niet meer werden gestraft vanwege mentale problematiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

krankzinnigenwet

A

meer supervisie en verbetering in de zorg. niet straffen, maar toestand proberen te verbeteren.
Hier komt TBS uit voort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

1993 krankzinnigenwet

A

rechter kon beslissen dader max 1 jaar op te laten sluiten, omdat hij/zij een psychische stoornis heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

TBS voor zwaardere vergrijpen

A

iemand werd niet (volledig) toerekeningsvatbaar verklaard en er was een hoog recidiverisico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

J McKeen Cattel (1893)

A

voerde een studie uit die aantoonde dat het geheugen van ooggetuigen onbetrouwbaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

20e eeuw

A
  • 1905 invoer kinderwetten
  • straffen –> verbetering
  • Voorstel van Hamel
  • 1928 TBR of psychopatenwetten
  • 1933 stopwet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

invoer kinderwetten

A

er wordt onderscheid gemaakt tussen kind en volwassene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

straffen –> verbeteren

A

verschuiving naar moderne strafrechtschool: belang van de dader, niet de daad. het is gericht op herstel/verbetering en een rechtvaardige straf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Voorstel van Hamel

A

lichtere vergrijpen
Zwaardere vergrijpen
zeer zware gevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

lichtere vergrijpen

A

maatregel of straf ter afschrikking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

zwaardere vergrijpen

A

behandeling en verpleging van lange duur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

zeer zware gevallen

A

terbeschikkingsstelling van de regering. behandeling van 10 jaar en daarna verdere overweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

TBR/ psychopatenwetten

A

biedt de rechter de mogelijkheid een gecombineerd vonnis uit te spreken. verdachte krijgt een gevangenisstraf voor het deel waarvan hij schuldig is; voor het onschuldige gedeelte krijgt hij tbr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

nadeel TBR

A

je kan voor ieder delict TBR krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

stopwet

A

beperkt de oplegging van de tbr-maatregel en deze mag in het vervolg alleen worden opgelegd als er een zeer ernstig delict is gepleegd met een grote kans op recidive.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

na de tweede wereldoorlog

A
  • veel mensen opgesloten (mensen die kritisch nadenken)
  • ervaringsdeskundigen
  • verschuiving in de behandelboodschap
  • 1988 huidig TBS systeem bedacht
  • 1955 longstay afdelingen
39
Q

1988 Huidig TBS systeem

A

het past bij proportionaliteit, subsidiariteit en effectiviteit

40
Q

proportionaliteit

A

straf is proportioneel met het delict dat wordt gepleegd

41
Q

subsidiariteit

A

kan het op een andere manier

42
Q

effectiviteit

A

je moet wel wat bereiken als je iemand vast zet

43
Q

straffen of behandelen?

A
  • waar wordt iemand van verdacht?
  • maakt hij een zieke/gestoorde indruk?
  • welke noodzaak staat voorop?
44
Q

basis onder opleggen van een maatregel

A
  • delict waarvoor minstens 4 jaar gevangenis kan worden opgelegd
  • niet helemaal verantwoordelijk door psychische ziekte/stoornis
  • indien niet behandeld, leidt dit tot herhaling van delict
45
Q

indien niet behandeld, leidt dit tot herhaling van delict

A

bij instroom is de kans op recidive theoretisch gezien 100%. deze moet met de tijd afnemen.

46
Q

waarop moet behandeling gericht zijn

A

terugdringen van het recidive risico tot maatschappelijk aanvaardbare normen

47
Q

Kern TBS-maatregel

A
  • behandelmaatregel, geen strafmaatregel
  • opdracht tot resocialisatie
  • beveiliging van de samenleving is directe doel
  • korte termijn: hoge beveiliging
  • lange termijn: recidive verminderen
  • verlof, omdat terugkeren in samenleving uiteindelijke doel is
48
Q

behandeling TBS

A
  • herstelgericht
  • shared decision making
  • gefaseerde zorg (bijv. verlof in fases)
  • onderhandelingshuishouding en bevelshuishouding
  • integrale zorg (biopsychosociaal model)
  • RNR model
49
Q

typen verlof

A

begeleid, onbegeleid, transmuraal, proefverlof

50
Q

transmuraal verlof

A

buiten de muren

51
Q

proefverlof

A

eindstadium
Reclassering

52
Q

verlofaanvragen

A

uitgebreid, zitten veel regels aan vast.
Je moet ministerie van justitie goed informeren en onderbouwen waarom iemand op verlof mag.
Voorwaarden die je van te voren afspreekt

53
Q

nadeel onvoorwaardelijk ontslag

A

je hebt niks om op terug te vallen en geen toezicht.

54
Q

voorwaardelijk ontslag

A

je kan wel je eigen leven opbouwen, maar er is nog wel toezicht

55
Q

wet BOPZ

A

wetgeving die bepaald in welke mate je gedwongen zorg kon krijgen.

56
Q

wet zorg en dwang

A

zorgt voor mogelijkheden om informatie te wisselen tussen klinieken

57
Q

commissie Visser parlementair onderzoek

A
  • langer volgen van tbs-gestelden na voorwaardelijke beëindiging
  • onderzoek naar risico’s en effecten van tbs-behandelingen
  • betere aansluiting tussen de justitiële en reguliere zorg
  • meer voorzieningen op maat
58
Q

niveaus forensische zorg

A
  1. klinische zorg
  2. verblijfszorg
  3. ambulante zorg
  4. gestapelde zorg
59
Q

klinische zorg

A

beveiligingsniveau 1-4

60
Q

verblijfszorg

A

verblijf, begeleiding en bescherming. geen vrijheidsbeperkende maatregelen

61
Q

ambulante zorg

A

poliklinisch, thuis of in de PI, geen vrijheidsbeperkende maatregelen

62
Q

gestapelde zorg

A

combinatie van zorg (bijv. forensische begeleiding, forensische behandeling, etc.)

63
Q

ethische dilemma’s in de praktijk

A
  • balanceren van belangen dader en maatschappij
  • wat is het beste voor beide partijen
  • complexe dilemma’s in forensisch psychologie
64
Q

Niveau and Welle (2018)

A

onderscheid in 2 vormen van ethiek:
1. correctionele klinische forensische praktijk
2. juridisch/strafrecht praktijk

65
Q

ethiek in de correctionele klinische forensische praktijk

A

voornamelijk deontologisch, waarbij de intentie goed is

66
Q

deontologisch

A

gebaseerd op gedragsregels, dus iets is goed of slecht (ongeacht de uitkomst)

67
Q

ethiek in de juridische/strafecht praktijk

A

voornamelijk consequentialistisch, met het doel rechtspraak via objectiviteit en onpartijdigheid

68
Q

consequentialistisch

A

gebaseerde op de bijdrage/ gevolgen staan centraal, utilitaristisch

69
Q

gemeenschap tussen correctionele klinische forensische praktijk en juridisch/strafrecht praktijk

A

neem niet deel aan activiteiten die kunnen leiden tot onmenselijke of onterende praktijken

70
Q

4 principes van gezondheidszorgethiek

A
  • autonomie
  • weldadigheid/beneficence
  • geen kwaadaardigheid/non-maleficence
  • gerechtigheid/ justice
71
Q

autonomie

A

recht van de persoon om controle over zijn/haar lichaam te behouden. professionals kunnen suggereren/adviseren, maar niet dwingen/overtuigen.

72
Q

weldadigheid

A

men moet er alles aan doen zodat de patiënt in elke situatie ten goede orde komt. alle aanbevelingen moeten het beste voor de patiënt opleveren, wat een actuele kennis vereist en de bereidheid om individuele verschillen in overweging te nemen (wat voor de een werkt, werkt niet voor de ander)

73
Q

geen kwaadaardigheid

A

‘geen kwaad doen’ is het einddoel voor alle beslissingen, inclusief andere mensen in de samenleving die schade zouden kunnen ondervinden van een genomen besluit

74
Q

gerechtigheid

A

eerlijkheid in alle medische beslissingen over lasten en voordelen. een gelijke verdeling van middelen en behandelingen

75
Q

problemen met mentale gezondheidszorg

A
  • autonomie: niet elke patiënt heeft zelfbeschikking door bijv. een mentale stoornis
  • voor patiënts eigen bestwil is het soms nodig te handelen op een manier die nadelig/kwalijk is voor een patiënt (detentie, verplichte medicatie, TBS). we ontnemen mensen hun vrijheid
76
Q

ethische thema’s Forensische Psychiatrie

A
  1. context en professionele identiteit
  2. welbevinden van degene onder evaluatie en toestemming tot assessment
  3. eerlijkheid en integriteit van de risicotaxatie
  4. verplichtingen gerelateerd aan informatie doorgeven aan instanties en aangaande bescherming vertrouwelijke informatie
  5. aandacht voor de professionele richtlijnen en gedragsregels
77
Q

context en professionele identiteit

A
  • eerlijk en transparant proces? (begrijpen patiënten dat als ze forensisch psycholoog spreken, deze niet alleen hun belangen behartigt)
  • invloed van context (bv. media), die beslissingen en risicotaxatie in het geding brengen
78
Q

welbevinden van degene onder evaluatie en toestemming tot assessment

A
  • is de rol van assessment duidelijk voor de geëvalueerde?
  • uitkomst niet altijd in overeenstemming met patiënts ideeën (ongunstig/onredelijk)
  • verkrijgen van toestemming moet respectvol, ook al leidt het tot een weigering
79
Q

eerlijkheid en integriteit van de risicotaxatie

A
  • iedereen kan vooroordelen ontwikkelen jegens dadergroepen
  • risicotaxatie instrumenten zijn niet perfect
80
Q

verplichtingen gerelateerd aan informatie doorgeven aan instanties en aangaande bescherming vertrouwelijke informatie

A
  • no disclosure without consent
81
Q

no disclosure without consent

A

persoonlijke informatie is gevoelig en kan niet zomaar gedeeld worden zonder toestemming

82
Q

aandacht voor de professionele richtlijnen en gedragsregels

A
  • code of conduct/nationale richtlijn
  • speciale richtlijnen voor forensische psychologie met 11 verantwoordelijkheden (competentie, relaties, vergoedingen, toestemming vragen, vertrouwelijkheid)
  • geven geen gedetailleerd ethisch handelingsadvies
83
Q

problemen forensisch psychologen m.b.t. vertrouwelijke informatie

A
  • relatie tussen ethische verantwoordelijkheid en risicotaxatie (bijv. in opdracht van de overheid)
  • dader laat informatie los over een derde partij die mogelijk in gevaar is.
84
Q

manieren om professionele richtlijnen en gedragsregels te verbeteren

A
  • documentatie, noteren van belangrijke zaken
  • delen van dilemma’s met peers
  • ethiekconsultatie diensten
  • voorbeelden van casussen delen met collega’s
  • onderwijs in ethiek
  • moreel beraad
85
Q

juridische psychologie

A

wetenschappelijke studie en praktijk van psychologie in het rechtssysteem

86
Q

criminele psychologie

A

complexe psychologische motieven achter crimineel gedrag en de gerelateerde praktijken binnen het strafrechtsysteem

87
Q

psychopathie

A
  1. affectieve interpersoonlijke eigenschappen en antisociaal gedrag
  2. oppervlakkige charme, grootheidswaanzin, pathologisch liegen en gebrek aan berouw
  3. gebrek aan gedragscontrole, impulsiviteit, onverantwoordelijkheid en divers crimineel gedrag
88
Q

Raine

A

crimineel gedrag is een klinische aandoening, er is een tekortkoming in de prefrontale cortex.

89
Q

conditioneringstheorie

A

gedrag wordt gevormd door stimulusassociatie (klassieke conditionering) en bekrachtiging en straf (operante conditionering). blootstelling aan positieve en negatieve bekrachtiging zal crimineel gedrag verhogen of verlagen

90
Q

leertheorie

A

crimineel gedrag wordt geproduceerd door sociaal leren, waarbij de beslissing om criminaliteit te plegen wordt bereikt door observatie en associatie met anderen.

91
Q

politiepsychologie

A

gebruik van psychologische kennis en praktijk in de rechtshandhaving om de veiligheid en het welzijn van politie en publiek te verbeteren

92
Q

victimologie

A

bestudeert slachtoffers van misdrijven en de impact daarvan op hen, en onderzoekt hoe slachtoffers worden behandeld in het strafrechtelijk systeem

93
Q

restorative justice

A

richt zich op het herstellen van schade na misdrijven, waarbij de behoefte van slachtoffers, daders en gemeenschappen centraal staan. het bevordert verzoening, verantwoordelijkheid, gemeenschapsopbouw en schadebeperking