college 2/3 - klinische verklaringsmodellen Flashcards

1
Q

Risk-Need-Responsivity Model

A

wat is het risico dat iemand het opnieuw doet, kunnen we iemand behandelen en hoe moeten we iemand behandelen om recidive risico te verlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

risicoprincipe

A
  • aansluiting bij risiconiveau dader
  • iemand met een laag risico krijgt een minder intense behandeling, dan iemand met een hoog risico
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

behoefte principe

A

behandelen van de criminogene behoeften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

criminogene behoeften

A

veranderbare risicofactoren die direct samenhangen met recidive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke criminogene behoeften zijn er

A
  • criminele/ antisociale geschiedenis
  • antisociale attitudes
  • antisociaal netwerk
  • antisociaal persoonlijkheidspatroon
  • familie/ partnerrelatie
  • opleiding/ werk
  • middelenmisbruik
  • vrije tijd/ ontspanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

criminele/antisociale geschiedenis (risico en bescherming)

A
  • risico: betrokkenheid bij verschillende criminele activiteiten in meerdere settings, arrestatie op jonge leeftijd, schending voorwaarden
  • beschermend: crimineel gedrag is afwezig of zo zeldzaam dat deze minimaal bijdragen aan pro-criminele attitudes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

antisociale attitudes (risico en bescherming)

A
  • risico: positieve attitudes, overtuigingen en waardes over criminaliteit. gevoelens van boosheid en irritatie, wrok en uitdagen. negatieve attitudes richting het rechtssysteem en wetten. crimineel gedrag is belonend, identificatie met criminelen
  • beschermend: afkeuren van pro-criminele gevoelens; de persoonlijke identiteit is prosociaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

antisociaal netwerk (risico en beschermend)

A
  • risico: pro-crimineel/ antisociaal netwerk en/of isolatie van pro sociale anderen
  • beschermend: sterke band en frequente omgang met pro-sociale anderen, geen band met criminele/antisociale anderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

antisociaal persoonlijkheidspatroon (risico en beschermend)

A
  • risico: impulsiviteit, thrill seeking, gegeneraliseerd problematisch gedrag, agressie, rusteloosheid, onverschilligheid naar anderen, snel geïrriteerd
  • beschermend: hoge zelfcontrole en goede probleemoplossende vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

familie/partnerrelatie (risico en beschermend)

A
  • risico: binding met familie en relaties als volwassene. beperkte zorg, opvoeding en supervisie. slechte familierelaties, interpersoonlijke relaties
  • beschermend: adequate opvoeding en zorg in combinatie met toezicht en supervisie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

opleiding en werk (risico en beschermend)

A
  • risico: ontevredenheid met interpersoonlijke relaties, problematisch functioneren en geen voldoening op school en/of werk
  • beschermend: sterke binding met mede studenten/ collega’s en autoriteitsfiguren. hoge niveaus van voldoening uit school/werk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

middelenmisbruik (risico en beschermend)

A
  • risico: problemen/misbruik met alcohol of andere middelen
  • beschermend: geen risicovol gebruik van middelen, negatieve gevoelens richting middelengebruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vrije tijd/ontspanning (risico en beschermend)

A

-risico: laag niveau van betrokkenheid en tevredenheid en beperkingen op pro-sociale vrijetijdsbesteding
- beschermend: hoog niveau van betrokkenheid en tevredenheid met de pro-sociale vrijetijdsbesteding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

responsiviteitsprincipe

A
  • aansluiting bij de capaciteiten van de dader
  • risicofactoren zijn voorspellend, maar niet de onderliggende reden –> je moet altijd verder vragen naar waarom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

algemene responsiviteit

A
  • je moet ethisch handelen, weten wat je doet, evidence based werken
  • cognitieve sociale leerinterventies (beloning en straf)
  • GP/persoonlijkheidsproblematiek
  • cognitief/ zelfbewuste regulatie (–> impulsbeheer)
  • leren door interacties van anderen, beloning en straf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

GP - persoonlijkheidsproblematiek

A

problematische persoonlijkheidskenmerken die niet perse gediagnosticeerd hoeven te zijn (bv. impulsief of egocentrisme), die bijdragen aan crimineel gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

specifieke responsiviteit

A

pas behandeling aan op specifieke kenmerken van de behandelsituatie en van de beoordeelde
- geringe motivatie
- leeftijd, geslacht, leerstijl en culturele aspecten
- gebruik kennis over passende behandelmethoden (bij bijv. iemand met angst)
- aandacht aan niet criminogene factoren (bv. zelfrespect)

18
Q

Wat kan je doen als iemand geringe motivatie heeft voor behandeling

A
  • werk aan sterktes
  • verlaag persoonlijke en situationele barrières
  • creëer een goede behandelrelatie
  • prioriteer persoonlijke doelen
19
Q

waar wordt gebruik van gemaakt bij risicotaxatie

A
  • empirische grondlegging van de risicofactoren
  • statistische benadering aangevuld met klinisch inzicht
    –> gestructureerd klinisch einddoel
20
Q

waarop zijn taxatie-instrumenten gericht

A
  1. het type delict (algemeen, seksueel
  2. type dader (persoonlijkheid, leeftijd)
21
Q

stapeleffect RNR model

A

als je het model niet gebruikt kan het averechts werken. Hoe meer principes je toepast, hoe groter het effect van het model.

22
Q

kritiek RNR model

A
  • gaat puur over risicofactoren niet over de mensen zelf en hun kwaliteiten. het is probleemgericht
  • weinig focus op responsiviteit van patiënt en motivatie voor therapie
  • te weinig focus op de relatie tussen patiënt (pure focus op wat mis is met de patiënt is niet bevorderlijk)
  • geen aandacht voor persoonlijke identiteit (one size fits all)
  • moeilijk te integreren
23
Q

good lives model

A

constructieve benadering, gebaseerd op de kracht van iemand

24
Q

Seligman

A

het gaat om het verbeteren van vaardigheden voor het verkrijgen van primaire sociale goederen –> subjectief welbevinden

25
Q

primaire goederen

A
  1. leven (inclusief gezond leven en functioneren)
  2. kennis
  3. uitmuntendheid in spel
  4. excellentie in werk (incl. beheersingservaringen)
  5. keuzevrijheid (dmv. autonomie en zelfsturing)
  6. innerlijke vrede (dmv vrijheid en emotionele onrust en stress)
  7. vriendschap (incl. intieme, romantische en familierelaties)
  8. gemeenschap (verbinding met bredere sociale groepen)
  9. spiritualiteit (vinden van betekenis en doel in het leven)
  10. geluk (goed voelen in het hier en nu)
  11. creativiteit
26
Q

hoe worden primaire goederen bereikt

A

door secundaire goederen

27
Q

4 pijlers GLM

A
  • positieve benadering gebaseerd op sterke punten van daders
  • criminogene behoeften
  • treatment readiness
  • patiënt-therapeut relatie
28
Q

problemen bij delinquenten GLM

A
  • delictgedrag zijn inadequate manieren van secundaire goederen gebruiken om tot primaire goederen te komen
  • weinig zicht op toekomst/ geen toekomstplan
  • conflictueuze of incoherente doelen
  • gebrek aan benodigde capaciteiten voor een GLM
29
Q

risicofactoren GLM

A

verstoringen in de interne en externe voorwaarden voor het verwezenlijken van (psychosociale) goederen

30
Q

treatment readiness

A

welke vaardigheden en capaciteiten zijn er nodig voor het starten met behandeling

31
Q

effectiviteit GLM

A

laat vergelijkbare resultaten zien met de RNR aanpak

32
Q

kritiek van RNR op GLM

A

Volgens Andrews staan de positievere stukken ook in het RNR model

33
Q

Gannon et al., 2019: welke behandelingen (risicomanagementplan) werken in lijn met RNR of GLM

A
  • behandelingen bleken effectief in verlagen van recidive
  • effectiever bij gekwalificeerde behandelaars en groepsbehandelingen, behalve voor algemene recidive
  • leugendetector: minder effectief bij verminderen van recidive (men hoort zich hierdoor niet gehoord)
  • gedrag veranderde maatregelen t.b.v. arousal verlaging is effectief bij zedendelinquenten
34
Q

risicomanagementplan

A
  1. breng (risico)factoren die van invloed zijn op recidive in kaart
  2. beschrijf de samenhang tussen deze factoren en de samenhang met het recidiverisico (hoe komt iemand tot het delictgedrag)
  3. maak een vertaalslag in het behandelplan gericht op behandeling, begeleiding, monitoring, supervisie en/of slachtofferveiligheid
35
Q

TBS patiënt profielen

A

klasse 1: psychotische symptomen en meervoudige problematiek
klasse 2: de antisociale patiënt
klasse 3: typisch psychotische patiënt
klasse 4: de patiënt met seksuele problematiek en delictgedrag
klasse 5: de onder invloed verkerende patiënt

36
Q

klasse 1 - patiënt net psychotische symptomen en meervoudige problematiek

A
  • dubbele diagnose
  • schizofrenie of andere psychotische stoornis
    EN
  • een persoonlijkheidsstoornis cluster B, soms NAO (niet anders omschreven)
    -type gepleegd delict is divers, generalist ipv specialist
  • ontwikkelingsstoornis (alleen in deze klasse)
37
Q

klasse 2 - de antisociale patiënt

A
  • primair persoonlijkheidsstoornis cluster B (vooral antisociaal)
  • vertoont antisociaal gedrag in relatie met ernstig middelenmisbruik
  • vaak ernstig levensfeit gepleegd
  • verscheidenheid aan delicten: eerder een generalist dan specialist
38
Q

klasse 3 - de typisch psychotische patiënt

A
  • primair schizofrenie of andere psychotische stoornis
  • geen persoonlijkheidsstoornis of deze is minder op voorgrond
  • zeer ernstig delict gepleegd (bijv. poging tot moord of doodslag), als gevolg van psychotische waan of onder invloed van hallucinaties
39
Q

klasse 4 - de patiënt met seksuele problematiek en delictgedrag

A
  • congruent beeld tussen As-I stoornis en delict
  • seksuele stoornis of genderidentiteitsstoornis
  • seksueel grensoverschrijdend gedrag gepleegd bij minderjarigen en, in mindere mate, seksueel overschrijdend gedrag bij meerderjarigen
  • specialist, soms ander delictgedrag
40
Q

klasse 5 - de onder invloed verkerende patiënt

A
  • niet makkelijk te typeren
  • een aan middelen gebonden stoornis
  • persoonlijkheidsstoornis NAO
  • divers delictgedrag, helft van de patiënten heeft ook een zeer ernstig delict gepleegd (poging tot moord/doodslag)
  • generalist ipv specialist
  • delicten zijn vooral drugsgerelateerd