College 6 Flashcards

Sociale psychologie

1
Q

Sociale psychologie

A

Het deelgebied van de psychologie dat de effecten van de sociale wereld op het gedrag en de mentale porcessen van individuen en groepen onderzoekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Sociale cognitie

A

Mentale processen die verband houden met de percepties en reacties van mensen op andere mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Self-concept

A

De manier waarop iemand over zichzelf denkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Self-esteem

A

DE evaluaties die mensen maken over hun waarde als mens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Social comparison

A

Andere mensen gebruiken als basis van vergelijking om zichzelf te evalueren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Reference group

A

De categorie mensen waartoe je je voelt gerekend en waarmee je jezelf vergelijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Social identity

A

De overtuigingen die we hebben over de groepen waartoe we behoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Social perception

A

De processen waarmee mensen informatie over anderen interpreteren, conclusies over hen trekken en mentale representaties van hen ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Self-fulfilling prophecy

A

Wanneer schema’s, zonder dat we ons ervan bewust zijn, ervoor zorgen dat we mensen subtiel aanzetten om zich te gedragen in overeenstemming met onze verwachtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Attribution

A

Het proces van het verklaren van de oorzaken van het gedrag van mensen, inclusief ons eigen gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fundamental attribution error

A

Een neiging om het gedrag van anderen te veel toe te schrijven aan interne factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ultimate attribution error

A

Hierbij schrijven we de positieve actie van mensen uit een andere groep toe aan externe factoren, terwijl we negatieve acties toeschrijven aan interne oorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Actor-observer effect

A

We schrijven het gedrag van anderen vaak toe aan interne oorzaken, maar schrijven ons eigen gedrag toe aan externe factoren, vooral wanneer ons gedrag ongepast is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Self-serving bias

A

De neiging om eigen succes toe te schrijven aan interne factor en mislukkingen aan externe factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Unrealistic optimism

A

De neiging om te geloven dat ons goede dingen zullen overkomen, maar dat er geen slechte dingen gaan gebeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Attitude

A

Een houding is onze neiging om positief of negatief te denken, voelen of handelen over de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Elaboration likelihood model

A

Een model van attitudeverandering dat suggereert dat mensen hun attitudes kunnen veranderen via een centrale route (argumenten overwegen) of perifere route (vertrouwen op irrelevante overtuigingssignalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cognitive dissonance theory

A

Een theorie dat houdingsverandering wordt aangestuurd door pogingen om spanning te verminderen die ontstaat wanneer hun houdingen en gedrag niet overeenkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Stereotypes

A

Valse aannames dat alle leden van een bepaalde groep dezelfde kenmerken delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Prejudice

A

Een positieve of negatieve houding ten opzicht van mensen in bepaalde groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Social discrimination

A

Een verschillende behandeling van individuen die tot verschillende groepen behoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Contact hypothesis

A

Het idee dat stereotypen en vooroordelen tegen een groep zullen afnemen naarmate het contact met die groep toeneemt

22
Q

Matching hypothesis

A

Het idee dat mensen het meest waarschijnlijk toegewijde relaties aangaan met mensen die fysieke aantrekkelijkheid op hen lijken

23
Q

Social influence

A

Het proces waarbij individuen en groepen direct en indirect de gedachten, gevoelens en het gedrag van een persoon beïnvloeden

24
Q

Social norms

A

Aangeleerde, sociaal gebaseerde regels die voorschrijven wat mensen wel en niet moeten doen in verschillende situaties

25
Q

Descriptive norms

A

Geven aan hoe de meeste andere mensen zich in een bepaalde situatie daadwerkelijk gedragen

26
Q

Injunctive norms

A

Geven specifiekere informatie over de acties die anderen acceptabel of onacceptabel vinden

27
Q

Deindividuation

A

Een psychologische toestand die optreed bij groepsleden die resulteert in verlies van individualiteit en een neiging om dingen te doen die normaal gesproken niet worden gedaan als ze alleen zijn

28
Q

Conformity

A

Het veranderen van iemands gedrag of overtuigingen om die van andere te laten overeenkomen, over het algemeen als gevolg van echte of ingebeelde groepsdruk

29
Q

Compliance

A

Het aanpassen van iemands gedrag vanwege een direct verzoek

30
Q

Foot-in-the-door techniek

A

Werkt door een persoon te laten instemmen met kleine verzoeken en vervolgens toe te werken naar grotere verzoeken

31
Q

door-in-the- face techniek

A

Begint met een verzoek om een gunst die waarschijnlijk zal worden afgewezen, vervolgens wordt toegegeven dat deze gunst te veel gevraagd was en wordt deze vervangen door een mindere kunst die de persoon in de eerste instantie wilde

32
Q

Lowball techniek

A

Wordt eerst mensen laten zeggen dat ze iets doen en vervolgens wordt de prijs verhoogd, men voelt zich verplicht het alsnog te doen

33
Q

Obedience

A

Gedragsverandering als reactie op een verzoek van autoriteitsfiguur

34
Q

Aggressive behavior

A

Eelke actie die bedoeld is om een ander persoon te schaden

35
Q

Frustration-aggresion hypothese

A

Een suggestie die stelt dat frustratie altijd leidt tot een vorm van agressief gedrag

36
Q

Environmental psychologie

A

De studie van effecten van de fysieke omgeving op het gedrag en de mentale processen van mensen

37
Q

prosocial behavior

A

Elke handeling die bedoeld is om een ander persoon te helpen

38
Q

Altruism

A

Een onbaatzuchtige zorg voor het welzijn van anderen

39
Q

Arousal: cost-reward theory

A

Theorie die het pro sociale gedrag van mensen toeschrijft aan hun inspanningen om onaangename arousal te verminderen in het licht van iemands behoefte of lijden.

40
Q

Bystander effect

A

Een verschijnsel waarbij de kans da iemand in een noodsituatie hulp biedt afneemt, naarmate het aantal mensen dat aanwezig is toeneemt.

41
Q

Empathy-altruism helping htoery

A

Een theorie die suggereert dat mensen anderen helpen, omdat ze empathie voor hen voelen

42
Q

Evolutionary theory

A

Volgens deze benadering zijn veel menselijke sociale gedragingen een weerspiegeling van acties die hebben bijgedragen aan de overleving van onze prehistorische voorouders

43
Q

Cooperation

A

Elke type gedrag waarbij mensen samenwerken om een doel te bereiken

44
Q

Competition

A

Elke type gedrag waarbij individuen proberen een doel te bereiken terwijl ze anderen de toegang tot doel ontzeggen

45
Q

Conflict

A

Wat er gebeurt wanneer een persoon of groep gelooft dat een andere persoon of groep het bereiken van een doel in de weg staat

46
Q

Social dilemmas

A

Situaties waarin handelingen die voor een individu een beloning opleveren, negatieve gevolgen voor iedereen hebben als ze door iedereen worden uitgevoerd

47
Q

Prisoner’s dilemma game

A

een scenario met een sociaal dilemma waarin wederzijdse samenwerking de beste gezamenlijke uitkomst garandeert

48
Q

Social facilitation

A

Een fenomeen waarbij de aanwezigheid van anderen de prestaties van een persoon verbeterd

49
Q

Social interference

A

Een vermindering van de prestaties door de aanwezigheid van andere mensen

50
Q

Social loafing

A

Minder moeite doen bij het uitvoeren van een groepstaak dan wanneer ze dezelfde taak alleen uitvoeren

51
Q

Task-motivated leaders

A

Leiders die nauw toezicht houden, leiding geven door aanwijzingen te geven en over het algemeen groepsdiscussies ontmoedigen

52
Q

Relationship-motivated leaders

A

Leiders die een losse supervisie bieden, vragen naar de ideeën van groepsleden en over het algemeen bezorgd zijn over de gevoelens van ondergeschikten