College 11 Flashcards

Psychische stoornissen

1
Q

Psychopathology

A

Denk- en gedragspatronen die verstorend, ongemakkelijk of niet-adaptief zijn voor de betrokkene of voor anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Biopsychosocial approach

A

Psychische stoornissen beschouwen als het resultaat van een combinatie van biologische, psychologische en sociaal-culturele factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Psychological model

A

Een visie waarin psychische stoornissen worden gezien als voortkomend uit psychologische processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociocultural perspectief

A

psychische stoornissen uitleggen op manieren die de rol van factoren zoals geslacht, leeftijd, culturele waarden en verwachtingen, fysieke situaties, en historisch tijdperk benadrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Diathesis-stress model

A

Biologische, psychologische en sociaal-culturele factoren kunnen ons vatbaar maken voor een psychische stoornis, maar is er een bepaalde hoeveelheid stress nodig om deze daadwerkelijk te triggeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Anxiety disorder

A

Aandoeningen waarbij interne gevoelens van angst en vrees langdurig of verstorend zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Phobia

A

Een angststoornis die gepaard gaat met sterke, irrationele angst voor een object of situatie die een dergelijke reactie niet objectief rechtvaardigt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Specifieke fobieën

A

Fobieën die gepaard gaan met angst en vermijden van specifieke stimuli en situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Social anxiety disorder

A

sterkte irrationele angsten gerelateerd aan sociale situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Agoraphobie

A

Een sterke angst om alleen te zijn of weg te zijn van de veiligheid thuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Generalized anxiety disorder

A

Een aandoening die langdurige angst inhoudt die niet gericht is op een bepaald object of een situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Panic disorder

A

Angst in de vorm van plotselinge, ernstige paniekaanvallen die zonder duidelijke oorzaak optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

OCD

A

Een stoornis waarbij een persoon geobsedeerd raakt door bepaalde gedachten of een dwang voelt om bepaalde dingen te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Obsessions

A

Aanhoudende, verontrustende en ongewenste gedachten die het dagelijks leven verstoren en kunnen leiden tot dwangmatigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Compulsions

A

Repetitieve gedragingen die het dagelijks functioneren verstoren, maar die worden uitgevoerd in een poging om gevaren of gebeurtenissen die verband houden met obsessies te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Body dismorphia

A

Een obsessief-compulsieve stoornis die wordt gekenmerkt door intense nood over ingebeelde afwijkingen van de huid, haar, gezicht of andere delen van het lichaam

17
Q

Somantic symptom disorder

A

Psychische problemen waarbij iemand symptomen vertoont van een lichamelijke stoornis, maar dat terwijl er geen lichamelijke oorzaak is

18
Q

Illness anxiety disorder

A

Omvat een sterke, onterechte angst dat iemand kanker, hartziekten, aids of andere ernstige ziektes heeft of zou krijgen

19
Q

Conversion disorder

A

Een somatisch-symptoomstoornis waarbij iemand blind, doof, verlamd of ongevoelig voor pijn lijkt

20
Q

Dissociative disorder

A

Aandoeningen die gepaard gaan met plotselinge en meestal tijdelijke verstoringen in iemands geheugen, bewustzijn of identiteit

21
Q

Dissociative amnesia

A

Een psychologische stoornis die wordt gekenmerkt door een plotseling verlies van geheugen voor iemands eigen naam, beroep of andere identificerende informatie

22
Q

Dissociative identity disorder (DID)

A

Een dissociatieve stoornis waarbij een persoon meer dan een identiteit lijkt te hebben, die zich elk op een andere manier gedraagt

23
Q

Depressive disorder

A

Omstandigheden waarin iemand gedurende lange perioden extreme stemmingen ervaart, van de ene extreme stemming naar de andere overgaat en stemmingen ervaart die niet in overeenstemming komen met de gebeurtenis

23
Q

Major depressive disorder

A

een aandoening waarbij iemand zich weken of maanden verdrietig en hopeloos voelt, vaak de interesse in alle activiteiten verliest en nergens plezier in heeft

24
Q

Delusions

A

Valse overtuigingen, zoals die ervaren worden door mensen die lijden aan schizofrenie of ernstige depressie

25
Q

Persistent depressive disorder

A

Een patroon van depressie waarbij de persoon de sombere stemming, het gebrek aan interesse en het verlies van plezier vertoont die horen bij een ernstige depressieve stoornis, maar dan in mindere mate en gedurende een langere periode

26
Q

Bipolaire

A

Aandoening waarbij een persoon afwisselt tussen de twee emotionele extremen van depressie en mania

27
Q

Mania

A

Een opgetogen, actieve emotionele, optimistische en energieke staat

28
Q

Cyclothymic disorder

A

Een bipolaire stoornis die wordt gekenmerkt door een afwisselend patroon van stemmingswisselingen dat minder extreem is dan dat van bipolaire I of II stoornis.

29
Q

Schizofrenie

A

Een patroon van ernstig verstoord denken, emotie, perceptie en gedrag dat het vermogen om te communiceren en relatie met anderen aan te gaan ernstig belemmert en de meeste andere aspecten van het dagelijks leven verstoord

30
Q

Hallicunaties

A

Valse of vervormde percepties van objecten of gebeurtenissen

31
Q

Personality disorder

A

Langdurige, onbuigzame maniern van gedrag die levensstijlen worden die problemen veroorzaken voor de getroffen persoon en/of anderen

32
Q

Antisocial personality disorder

A

een langdurig, aanhoudend patroon van impulsief, egoïstisch, gewetenloos en zelfs crimineel gedrag, beginnend in de kindertijd of vroege adolescentie

33
Q

Substance-related disorder

A

Problemen met het gebruik van psychoactieve drugs gedurende maanden of jaren op manieren die schadelijk zijn voor de gebruiker of anderen

34
Q

Addiction

A

Ontwikkeling van een fysieke behoefte aan psychoactieve drugs

35
Q

Alcoholisme

A

Een patroon van drinken dat kan leiden tot verslaving en dat bijna altijd ernstige sociale, fysiek en andere problemen veroorzaakt