College 5 Flashcards

1
Q

Sociale ongelijkheid

A

Verschil in controle over schaarse goederen
- materieel
- immaterieel (vakantie)

Ongelijke positie in sociale rangorde
- objectieve omstandigheden (opleidingsniveau)
-subjectieve omstandigheden (kleding, vrijetijdsbesteding en accent)

verschil is niet hetzelfde als ongelijkheid (haarkleur kan verschillen, maar dit zegt niet dat je ook een ander inkomen hebt). Verschillen kunnen leiden tot ongelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sociaaleconomische ongelijkheid

A

vermogen -> bezittingen die iemand heeft (geld, huis, spullen)

inkomen -> inkomen uit arbeid of toeslagen, ongelijkheid wordt steeds groter

beroepsstatus

opleidingsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vermogensongelijkheid in NL

A

In NL bezit de rijkste 10% 56% van het vermogen. Rijkste 1% bezit een kwart van het totale vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

inkomensongelijkheid NL

A

Nederland relatief weinig inkomensongelijkheid, wel grote verschillen tussen landen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ongelijkheid tussen man en vrouw in Nederland

A

mannen verdienen meer dan vrouwen binnen dezelfde functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ongelijk is Nederland?

A

Ligt er aan waar je naar kijkt. Er is ongelijke toegang en controle over middelen binnen NL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de 2 vormen van sociale ongelijkheid?

A

sociaaleconomische ongelijkheid

ongelijkheid in gezondheid en levensverwachting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sociale positie

A

plaats in groep/samenleving in verhouding tot een ander (rangorde van laag naar hoog. Sociale positie leraar lager dan CEO, omdat het inkomen lager ligt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sociale status

A

waardering die door de omgeving wordt toegekend aan positie, staat los van de persoon die deze positie bekleed (brandweerman veel waardering bij laag salaris)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sociale stratificatie

A

indeling in grote groepen (’’lagen’’) waartussen ongelijkheid bestaat. Ongelijkheid tussen grote groepen (lagen) van de samenleving. Bijvoorbeeld praktisch vs theoretisch geschoold, migratieachtergrond of geen migratieachtergrond. In boek ook andere vormen stratificatie:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vormen stratificatie

A
  • slavernij - ene mens volledig ondergeschikt aan de ander
  • kasten - lagen in India (niet heel belangrijk voor tentamen). Kaste is erfelijk bepaald, je kan niet van kaste wisselen. Kasten behoren bij beroepen. Mensen in lage kasten worden geen arts en mogen ook bepaalde kleding dragen. Het is afgeschaft, maar nog wel te zien.
  • standen - rangorde op basis van afkomst. Bij elke stand hoorden rechten en plichten.
  • klassen - hier is iemand sociaal-economische positie bepalend voor de kansen die je krijgt?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gaat gepaard met modernisering?

A

differentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurde er tijdens de franse revolutie?

A

er was ook een industriële revolutie. Modernisering vond plaats en mensen trokken naar de stad omdat hier werk en productie was, en de welvaart was er hoger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke verschillen waren er tussen de argrarische en de industriële samenleving?

A

in argrarische samenleving 1 persoon die een stoel maakte, nu met veel mensen werken aan een bepaald onderdeel. 1 iemand ontwerpt de stoel, een ander bouwt deze en weer een ander verft de stoel. Anderen verkochten deze stoel weer -> specialisatie arbeid

veranderingen in het gezin. Een agrarisch gezin was zelfvoorzienend. Door industriële revolutie werden bepaalde dingen verdeeld. Gezin was niet meer een heel bedrijf, kinderen gingen naar school, mensen werkten buitenshuis en verzorging van zieken en ouderen gebeurde ook buiten het huis. Gezin meer huis om te slapen en eten - differentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Van standen naar klassen

A

Veranderingen in de samenleving:

van toegewezen status naar verworven status (status niet meer alleen afhankelijk van afkomst, maar ook van prestaties)

Van traditioneel naar rationeel gezag (in traditionele samenleving werd gezag bepaald door stand. Mensen in de hoge standen hadden automatisch gezag. In moderne samenlevingen wordt gezag bepaald door kennis en wat je hebt bereikt.

  • onderwijs en diploma’s worden belangrijker (diploma’s bewijs van bekwaamheid)

In moderne samenleving is kansengelijkheid toegenomen. Als afkomst niet meer alles bepaald, hebben kinderen van ouders van lage sociale klasse de kans om hogerop te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Meritocratie

A

Sociale positie op basis van verdienste

afkomst speelt geen rol meer. het uitgangspunt is dat je sociale positie wordt bepaald op basis van verdiensten. Dus wat je zelf hebt bereikt. Opleidingsniveau is doorslaggevend. Positie bepaald op basis van talent en bekwaamheid . Maakt voor kansen niet uit in welk gezin je bent geboren.

17
Q

The rise of the meritocracy

A

In 1958 schreef Micheal Young een satirisch boek over de meritocratische samenleving. Hij schreef hoe de wereld er in 2034 uit zou zien:

  • IQ bepalend voor kansen
  • hogere productiviteit
  • talent blijft minder onbenut
  • een nieuwe onderklasse van losers
  • grotere kloof tussen hoge en lagere klasse
  • meer sociale ongelijkheid

Hij wilde waarschuwen voor schaduwkanten van meritocratie. Ook hier is er een rangorde van sociale positie. Maar toewijzing gebeurt dus op basis van wat je kan en wat je hebt bereikt. Dit geeft een illusie van eerlijkheid. Als je onderin de rang zit, heb je misschien niet hard genoeg gewerkt of heb je geen talent. dit heeft gevolgen voor de samenleving.

Hoge klasse zal er alles aan doen om hun kinderen hoog op te leiden om sociale positie te behouden. Door geld uit te geven aan bijscholing en bepaalde scholen. Het is een utopie om te denken dat iedereen gelijke kansen heeft in meritocratie

Inzet en IQ zijn niet eerlijk verdeeld. Dus niet eerlijk.

18
Q

sociale mobiliteit

A

De mate waarin iemand zich van de ene naar de andere sociale positie kan verplaatsen. Dit kan zowel opwaarts als neerwaarts.

2 manieren van sociale mobiliteit:
intragenerationeel = 1 persoon werkt zich omhoog op de ladder

intergenerationeel = verandering tussen generaties, interessant binnen meritocratie. Het gaat dan om verschillen tussen ouders en kinderen. (laag opgeleide ouder en hoog opgeleid kind)

belangrijk binnen meritocratie

19
Q

Het statusverwervingsmodel

A

Blau en duncan

Pijlen helemaal links en helemaal rechts geven aan dat opleidingsniveau samenhangt met beroepsstatus. Opleidingsniveau en beroepsstatus zoon afhankelijk van opleidingsniveau en beroepsstatus vader. Waar je vandaan komt heeft invloed op je beroepsstatus.

In meritocratie zijn alleen het verband tussen jouw opleidingsniveau en jouw beroepsstatus belangrijk. je zou verwachten dat jouw opleidingsniveau geen invloed meer heeft op dat van je kinderen. Er blijft wel een verband bestaan, omdat dit deels ook genetisch bepaald is.

conclusie = als we willen weten in hoeverre we een merit.. hebben, speelt sociale mobiliteit een grote rol. Mensen zouden moeten kunnen wisselen van sociale positie en afkomst is hierbij niet meer bepalend.

20
Q

bewijs dat de meritocratie werkt

A

Er is steeds meer sprake van sociale mobiliteit

Cijfers tonen dan beroep vader steeds minder belangrijk is voor opleidingsniveau zonen. Invloed ouders is afgenomen. Invloed van beroepsstatus ouders is niet helemaal verdwenen, maar wel veel minder bepalend geworden. Het is in NL steeds beter mogelijk om op eigen verdiensten een goede baan te krijgen. Ook onderwijs is veel meer open geworden. meer mensen toegang tot opleiding, hierdoor veel meer afhankelijk van wat je hebt bereikt waar je terechtkomt

21
Q

functionalistische visie op de meritocratie

A

Het meritocratisch systeem is functioneel

  • het is steeds beter mogelijk om op basis van eigen verdienste een goede baan te krijgen
  • mensen komen op de plek die bij hen past (allocatie)
  • differentiatie is nodig voor welvaartsgroei
  • het systeem motiveert/zet aan tot hard werken
22
Q

De meritocratie werkt niet

A
  • rapport beschrijft dit. Kinderen met slechte achtergrond? hebben kleinere kans op sociale mobiliteit.
  • verwachtingen van leerkrachten voor kinderen uit lage SES liggen lager dan kinderen uit hoge SES. Hierdoor worden zij vaak onder geadviseerd voor de middelbare school. Hiervoor werd de cito-eindtoets ingesteld. Met een objectiever advies werd de kansengelijkheid bevorderd. Als het advies van de leerkracht dan het resultaat van de eindtoets, kon je als school het advies heroverwegen. Andersom ook.

→ door doorstroomtoets nu verplichting voor school om advies bij te stellen als score hoog is. Verlagen mag niet

  • gezin bepaald voor groot deel welke kansen je krijgt. Daarmee ook je verdere leven omdat diploma’s steeds belangrijker worden.
23
Q

meritocratie in de VS?

A

Meritocratie in de VS?

  • grote verschillen in onderwijsprestaties tussen sociale klassen, al op jonge leeftijd
  • de kosten om door te leren zijn heel hoog
  • ongelijkheid in middelen tussen scholen
  • jongeren uit lagere sociale klassen worden minder vaak toegelaten op prestigieuze universiteiten

→ grote sociale ongelijkheid

24
Q

conflicttheoretische visie op meritocratie

A

machtsverhoudingen zorgen ervoor dat het meritocratisch systeem niet werkt

  • mensen komen niet terecht op de plek die bij hen past (allocatiefunctie)
  • sociale positie speelt een grote rol bij de kansen die je krijgt
  • de hoge klasse doet er alles aan om hun machtspositie te behouden
  • het systeem houdt sociale ongelijkheid in stand

→ er is nog steeds structurele ongelijkheid door machtsverhoudingen in de samenleving. Machtigen willen macht behouden, dit werkt meritocratie tegen

25
Q

macht

A

de mogelijkheid of bekwaamheid om dat wat je wilt te krijgen (eventueel tegen de wil van anderen)

  • economische, politieke, sociale en culturele machtsverhoudingen
  • machtsverschillen door ongelijkheid in bezit en geld (Marx?), kennis, sociale relaties en levensstijl
  • culturele macht = mogelijkheid om gedrag van anderen te sturen via waarden.
  • sociale en culturele macht samen = …
26
Q

macht, sociale positie en onderwijskansen - MARX

A

eendimensionale strafiticatie: economische verhoudingen - mensen met hoog inkomen hebben toegang tot andere vormen van onderwijs als bijles

machtsverschillen door bezit en geld

inkomen bepaalt onderwijskansen

scholen met rijke ouders hebben meer middelen tot hun beschikking

27
Q

macht, sociale positie en onderwijskansen - BOURDIEU

A
  • meerdimensionale stratificatie: ecocnomische, sociale en culturele verhoudingen
  • machtsverschillen door oa vermogen, smaak, kennis en sociale relaties
  • habitus bepaalt onderwijskansen. habitus = houding, kennis, voorkeuren, dit bepaald je onderwijskansen
28
Q

soorten machten: drie vormen van kapitaal

A

mogelijke hulpbronnen om sociale positie te verwerven

economisch kapitaal = financiële middelen (geld, vermogen, onroerend goed)

sociaal kapitaal = sociaal netwerk

cultureel kapitaal = 1. culturele competenties (houding, kennis, vaardigheden, smaak, stijl)
2. smaak is gebonden aan sociale positie. Klassieke muziek heeft hoger status dan rap muziek.

  1. er is een verband tussen smaak en sociale positie. We weten dat lage SES mensen vaker naar SBS6 kijken en uit hogere SES vaker naar NPO kijken. Ook naamkeus verschilt. Lagere SES kiezen vaker voor kelly etc. Bij jongeren ook verschil in studiekeuze. Lagere SES kiest vaker voor economische studies, hogere SES kiezen vaker voor bijvoorbeeld rechten. Klassenverschillen komen overal terug.
29
Q

Habitus

A

geïnternaliseerde smaak, bijbehorende gedragspatronen en intenties - opgroeien in een bepaald milieu leidt tot habitus, een soort leefstijl

fysieke, verbale en non-verbale componenten.

aangeleerd, wat je leert is afhankelijk van sociale positie

van belang voor sociale interacties, ook op school (verborgen curriculum) -> groot deel schoolcultuur bestaat uit impliciete regels

  • bourdieu - cultureel kapitaal is belangrijk. als je spelregels minder goed kent, pas je minder goed in onderwijs, waardoor leerkrachten zich anders gaan gedrag naar jou toe.
  • bepaalt achterstand of voorsprong die je hebt in het onderwijssysteem. Gezin is essentieel.
30
Q

Habitus en onderwijskansen (onderzoek Lareau)

A
  • opvoedstijl verschilt naar gelang sociale klasse → ouders uit midden en hoge klassen gaan anders met kinderen om dan ouders uit lagere klassen. Bijvoorbeeld leren omgaan met autoriteit en vrijetijdsbesteding. Hoger klassen brengen kinderen overal naartoe in een volle planning, lagere klasse veel minder volgepland, dus meer tijd om zelf te spelen. Hierdoor leren kinderen uit midden en hoge klasse beter omgaan met volwassenen en wat er van je wordt verwacht. Taalgebruik hoger SES ouders past beter bij taalgebruik op school.hulpbronnen erg belangrijk in onderwijs, dus bij betere hulpbronnen betere kansen
  • hogere klasse = concerted cultivation
  • lagere klasse = logic of natural growth

verschil in omgang met autoriteit (emerging sense of entitlement vs emerging sense of constraint)

31
Q

reproductiethese

A

= de sociale ongelijkheid wordt in stand gehouden doordat de sociale positie van de ouders bepalend is voor de sociale positie van het kind. Het onderwijs reproduceert de scheve verhoudingen in de samenleving.